Reimerswaal, O.L. Vrouw Kinderbedde

Cultusobject: O.L. Vrouw Kinderbedde Open Street Maps
Datum: 1 mei
Periode: Eind 14e eeuw (?) - ca. 1572
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Mariakapel in de parochiekerk van de HH. Petrus en Paulus
Adres: -
Gemeente: Tholen
Provincie: Zeeland
Bisdom: Breda
Samenvatting: Deze Mariacultus was wellicht verbonden aan een altaar in de parochiekerk dat O.L. Vrouw Kinderbedde (Maria in het kraambed) werd genoemd. Een dergelijke voorstelling is te onderscheiden op een in de stad gegoten (bedevaart-)insigne. Over de cultus is voorts een aantal bepalingen ten aanzien van de jaarlijkse processie op 1 mei bekend.
Auteur: Tim Graas
Illustraties:
Topografie - Reimerswaal (Roemerswael, Remerswale, Wala e.a.) is een voormalige stad die gelegen was in het noordelijke deel van wat thans het Verdronken Land van Zuid-Beveland genoemd wordt. De vroegere stad is niet te situeren binnen het grondgebied van de huidige, in 1970 gevormde gemeente Reimerswaal (die het oostelijk deel van Zuid-Beveland omvat) maar ter hoogte van de Speelmansplaten, welk gebied tot de gemeente Tholen behoort.
- De oudste vermelding van de plaats dateert uit 1214. Reimerswaal kreeg in 1375 stadsrechten. De bloeitijd viel in de 15e eeuw; de stad was na Middelburg en Zierikzee de derde stad in rang van Zeeland. Een reeks van rampen bracht in de 16e eeuw de ondergang: de stadsbrand van 1520 en de stormvloed van 1530 waardoor een groot deel van oostelijk Zuid-Beveland in de golven verdween en Reimerswaal een eiland werd. Na nieuwe overstromingen en een stadsbrand werd de stad tenslotte in 1572 en 1573 door de geuzen geplunderd en geheel in brand gestoken, waarna zij een jaar of drie praktisch onbewoond schijnt te zijn geweest. In 1631 vertrokken de laatste bewoners.
- De parochiekerk van Reimerswaal wordt voor het eerst vermeld in een tiendlijst van 1275-1280. Het patrocinium is in de loop der tijd veranderd: de oudste vermelding is St. Martinus (1473), in 1484 en 1486 wordt Maria opgegeven en pas vanaf 1497 de HH. Petrus en Paulus, die in de meeste literatuur als patroonheiligen worden vermeld maar dat oorspronkelijk dus niet waren. De kerk behoorde toe aan het kapittel van Oudmunster te Utrecht en werd in 1431 verheven tot zelfstandige kapittelkerk. Reimerswaal was, met zekerheid vanaf 1318, zetel van het dekenaat Zuid-Beveland, maar moest die in 1581 afstaan aan Goes. Rond die tijd zal ook de kerk in protestantse handen zijn overgegaan.
Cultusobject - Het object van devotie is verloren gegaan en is slechts door summiere vermelding in de bronnen bekend. Het wordt steeds als 'beeld' aangeduid, waarmee ongetwijfeld een sculptuur en niet een schilderij of iets dergelijks bedoeld zal zijn.
- Het Maria-altaar in de kerk werd ook O.L. Vrouw Kinderbedde genoemd. De speciale verering van Maria in het kraambed is na het concilie van Trente in ongenade gevallen maar was in de late middeleeuwen minder obscuur dan het lijkt: in Zeeland was er behalve in Reimerswaal ook in Axel een altaar aan gewijd (vermelding in 1490-1491) en in Tholen bestond er zelfs een gilde van O.L. Vrouw in het Kinderbed; in het Utrechtse bisdom is verder in Culemborg een altaar van O.L. Vrouw in de kraam (vermeld 1485) bekend. Het lijkt onwaarschijnlijk dat het Reimerswaalse mirakelbeeld dit specifieke thema verbeeldde. De beeldhouwkunst leent zich hiertoe wat minder; beelden met dit thema zijn in de Nederlanden nagenoeg onbekend. In Duitsland is er evenwel een klein aantal bewaard gebleven. Deze beelden vertonen Maria half liggend of opzittend in een bed, waarop, in de regel aan de rechterzijde, het Christuskind staat.
Verering Oorsprong
- In feite berust de naam van Reimerswaal als bedevaartoord op een enkel gegeven: een circa 1466 te Goes opgelegde bedevaart naar 'onss vrouwen te Reymerszwale en Kuelen'. Vanwege de schaarse gegevens blijkt het moeilijk deze cultus in te passen binnen de plaatselijke Mariaverering en te relateren aan de twee mariale cultusobjecten die hier in de late middeleeuwen zijn geweest. Zoals in zovele kerken was er in de parochiekerk een aan O.L. Vrouw gewijd altaar. De hieraan verbonden kapelanij (vicarie) wordt voor het eerst vermeld in de rekeningen van de officiaal van het bisdom, die voor Reimerswaal niet verder teruggaan dan 1405; het altaar zal dus ongetwijfeld ouder zijn. In 1419 is sprake van een Mariabroederschap in verband met dit altaar, dat volgens de rekeningen van 1480 en 1528 in de volksmond Molenwater heet, ongetwijfeld een verwijzing naar een tot de vicariegoederen behorend poldertje aan het Molenwater te Reimerswaal. Er was overigens ook een O.L. Vrouw Molenwatergilde, dat genoemd wordt in de ambachtsbrief uit 1502 van de 'naeyers' (snijders en barbiers) en een bijnaam zal zijn van dit ambachtsgilde. In 1484 is sprake van het altaar van 'Onse Vrouwe gezegd Kinderbedde', in een testament waarin een jaargetijde voor het Maria-altaar wordt gesticht. In 1494 heet hetzelfde altaar in het Latijn 'Maria in puerperio', vertaald: Maria in het kraambed. Van Visvliet, die nog een beroep heeft kunnen doen op het in 1940 verbrande archief van Reimerswaal, noemt uit een ordonnantie uit 1497 altaren van O.L. Vrouw en van het ⟶ (H. Kruis-) 'mirakel van Hinkelen-oirt', twee verschillende altaren derhalve, die toen zonder vicarie vermeld werden. In 1522 wordt een vicarie opgegeven 'Annuntiationis B. Mariae Virg. ante chorum' hetgeen te interpreteren is als een altaar gewijd aan Maria Boodschap en gelegen vóór het koor, dat in middeleeuwse kapittelkerken in de regel van het schip gescheiden was door een oxaal of koorhek waartegen vaak meerdere altaren opgesteld waren. Dit lijkt in tegenspraak met de term 'kapel', dus een aparte kapel in de kerk, die men steeds (1408, 1564) tegenkomt. Men moet echter bedenken, dat het aantal altaren en hun dispositie binnen het kerkgebouw de nodige wijzigingen zal hebben ondergaan na de verheffing tot kapittelkerk in 1431 en de verbouwing van de kerk die voor 1497 moet hebben plaatsgevonden. Het Maria-altaar wordt, althans in de officiaalrekeningen, voor het laatst vermeld in 1530-1531, met de opmerking dat het vanwege de overstroming slechts twee 'scuta' opbracht.

Pelgrimsinsigne
- Met enige moeite is een voorstelling van O.L. Vrouw Kinderbedde ook te herkennen op een Reimerswaals insigne, waarop Maria duidelijk zittend is weergegeven op iets wat op een deken lijkt; deze deken bevindt zich binnen een halve cirkel die tot nu toe als een maansikkel is geïnterpreteerd maar eerder is op te vatten als een - vanwege de vorm van het insigne - schematisch weergegeven bed. Onduidelijk blijft het voorwerp dat zich tussen Maria en het kind bevindt en waar beider aandacht op gericht lijkt te zijn: een vogeltje of speeltje? Dit insigne, dat aan de keerzijde Petrus en Paulus - de patronen van de Reimerswaalse kerk - vertoont, is zeker als Reimerswaals aan te merken. De gietmal is namelijk in deze stad teruggevonden. De mal zelf is thans spoorloos maar dankzij een natekening op initiatief van Ermerins bekend. Men mag aannemen dat de gietmal gediend heeft voor de aanmaak van devotie- of bedevaartinsignes en het ligt voor de hand dat de Mariavoorstelling op de ene zijde het Reimerswaalse mirakelbeeld voorstelt. Dit insigne is inmiddels in een viertal exemplaren bekend, waarvan er drie zijn gevonden in het eveneens verdronken Zuidbevelandse dorp Nieuwlande, en een zelfs in Londen.
- Het beeld op de insigne doet vanwege de innige band tussen moeder en kind en de golvende plooien van de deken denken aan beelden van de zogenaamde 'Weiche Stil' en zou op grond van deze stijl gedateerd kunnen worden in de tweede helft van de 14e eeuw of rond 1400. De insignevorm op zich is eerder 16e-eeuws, en ook de aanwezigheid van Petrus en Paulus, die pas tegen het einde van de 15e eeuw de patroonheiligen van de stadskerk werden, wijst in die richting. Overigens verdween het thema van Maria in het kraambed in de 15e eeuw allengs naar de achtergrond en werd het na het Concilie van Trente door theologen als de Leuvense professor Joannes Molanus (1570) resoluut afgewezen: het raakte door de associatie met een natuurlijke bevalling aan het geloofspunt dat Maria altijd maagd is gebleven ('Maria Virgo semper intacta'). De afkeuring van kerkelijke zijde zal er mede debet aan geweest zijn dat het Reimerswaalse beeld niet bewaard is gebleven. Zo het al de plundering en brandstichting van 1572-73 overleefde, zal men het uiteindelijk als ouderwets hebben weggedaan.

Zeven smarten
- De vraag om welke specifieke Mariadevotie het nu precies in Reimerswaal ging, wordt vooral bemoeilijkt door de verwarring met de devotie tot ⟶ O.L.Vrouw van Zeven Smarten, waarvoor uiterlijk in 1492 een schilderij in dezelfde kerk werd geplaatst en een broederschap werd opgericht. In de historiografie van Reimerswaal als bedevaartplaats wordt steeds deze nieuwe cultus genoemd, die echter onmogelijk betrekking kan hebben op de strafbedevaart van circa 1466. De Zeven Smartendevotie wordt ook nergens in verband met het altaar van O.L.Vrouw genoemd en er is geen enkele indicatie dat de oudere cultus door de nieuwe verdrongen is. Zo werd in 1540 een Reimerswaalse poorter een bedevaart opgelegd naar Keulen met de bepaling dat hij onder meer twee kaarsen moest opsteken 'voor 't beeld van Maria van Miracle binnen der kerke van Reimerswale'. Het beeld van mirakel wordt voor het laatst als zodanig vermeld in 1570 in verband met de jaarlijkse processie op 'Meydach' (de eerste mei).
- Een nog onopgelost raadsel is of deze cultus iets te maken heeft gehad met het sluiten van (clandestiene) huwelijken waarvoor de partners soms van verre kwamen. Zo is bekend dat de kerkelijke rechtbank van Brussel tussen 1448 en 1459 zeven veroordelingen uitsprak met betrekking tot huwelijken van inwoners uit het aartsdiaconaat Brussel (bisdom Kamerijk) die wederrechterlijk gesloten waren in een herberg of een kapel in Reimerswaal. Vanwege het ontbreken van specifieke gegevens is het vooralsnog te speculatief om te veronderstellen dat deze jonge koppels de relatief verre en van hindernissen voorziene reis ondernamen om bij O.L. Vrouw Kinderbedde vruchtbaarheid af te smeken.

De processie
- Over dit aspect van de cultus is het meest bekend, dankzij de door Fruin gepubliceerde ambachtsbrieven van de gilden en stedelijke ordonnanties. Nagenoeg alle van de (minstens) dertien ambachten hadden verplichtingen ten aanzien van deze jaarlijkse generale processie, gewoonlijk 'de ommeganc' geheten. Een 'terminus post quem' vormt misschien de oudst bekende ambachtsbrief, die van de drapeniers uit 1363, waarin nog niet wordt gerept over een processie (in een tweede brief van dit gilde uit 1497 wel). In de overige brieven, te beginnen met die van de wevers uit 1472 en eindigend met die van de bakkers uit 1513, wordt in de aanhef als een van de taken 'jaerlijcx Onser Lieven Vrouwen in die processie Meydage te dienen' of iets dergelijks vermeld. Het verplichte karakter spreekt uit de boetes die werden opgelegd, met name bij werken op 'Onser Liever Vrouwen dach' of bij ontbreken in de processie zonder geldige reden. De gilden moesten ook om beurten in de processie assisteren, waarvoor ieder lid in het desbetreffende jaar financieel een extra bijdrage leverde. Gilden als dat van de schoenmakers kenden een wekelijkse contributie voor de processie. De assistentie bestond onder meer uit het dragen van 'staciekeersen' waartoe meestal de laatst ingekomen leden werden aangewezen. Bij het gilde der 'leechgangers' (grondwerkers e.d.) moest ieder nieuw lid overigens een half pond was schenken om 'Onser Lieven Vrouwen mede te dienen', bij de bakkers twee pond. Ook waren er voorschriften over dracht en tenue. Bij de rederijkers, die zich verenigd hadden in het gilde bijgenaamd de 'Gentylen' (edelen), moest ieder lid zijn 'paloer' (een tabbaard waarop het blazoen, drie korenbloemen, geborduurd was) dragen, aldus de brief van 1483. Bij de 'leechgangers' moest de kaproen van gelijke kleur zijn als die van de deken en de gezworenen.
- In de stedelijke ordonnanties, die bekend zijn in een redactie uit 1564, zijn een aantal algemene voorschriften aangaande de processie te vinden, die waarschijnlijk hebben gegolden tot aan de alteratie. Artikel 80 'In den ommeganc' bepaalde dat iedere deelnemer 'wel toegemaect elc naer sijn parsonagie' op een vastgesteld uur aanwezig moest zijn en de 'dingen, den ommeganc toebehoerende' binnen acht dagen moet terugbrengen. Uit een ander artikel blijkt dat de processie ook naar het uiteinde van de stad trok waar de zoutketen lagen: de straten voor de keten moesten namelijk door de eigenaars voor de meidag tot voldoende hoogte en een breedte van minstens zes voet in orde gebracht worden. Er zijn ook bepalingen ten aanzien van het cultusbeeld en de kapel. Het was verboden te kletsen en zich te warmen in het koor en in de O.L. Vrouwekapel, als daar een dienst of een preek was. Een circa 1568 toegevoegd artikel bepaalde dat ieder ambachtsgilde het gehele jaar door een kaars voor O.L. Vrouw moest laten branden en een schild van ongeveer een voet groot met daarop het gildewapen geschilderd tegen de voet van de kandelaar moest laten spijkeren.

Bronnen en literatuur Archivalia: De stedelijke archieven zijn in 1940 verloren gegaan.
Tekstedities: Uitgave van ordonnanties in: R. Fruin ed., Het recht der stad Reimerswaal ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1905); K. Heeringa ed., Rekeningen van het bisdom Utrecht 1378-1573, dl. 2 (Utrecht: Kemink en Zoon, 1932) p. 12.
Literatuur: J. Ermerins, Eenige Zeeuwsche oudheden, uit echte stukken, dl. 4 (Middelburg: Willem Abrahams, 1788) p. 45, 55-56; [J. ab Utrecht Dresselhuis], 'Maria-vereering in Zeeland: eene bijdrage tot het boek van ds. J.A.M. Mensinga', in: Vaderlandsche letteroefeningen, 2e stuk (1847) p. 26; J.P. van Visvliet, 'Historische beschrijving der voormalige stad Reimerswaal', in: Archief. Vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dl. 1, 3e stuk (1857) p. 9, 13; A. Geluk en F. Caland ed., Beschrijving der stad Reimerswaal, in haren bloei en ondergang (Middelburg: Van Benthem & Jutting, 1877) p. 15, 27; F. Nagtglas, Zelandia Illustrata. Verzameling van kaarten, portretten, platen enz., betreffende de oudheid en geschiedenis van Zeeland, toebehoorende aan het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dl. 2 (Middelburg: J.C. & W. Altorffer, 1880) p. 12, over een gietmal; R. Fruin, Het archief der stad Reimerswaal ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1897); D.M.G.P. de Haas, 'Reimerswaal', in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem 24 (Haarlem: W. Küppers, 1899) p. 181; P.M. Grijpink, Register op de parochiën altaren, vicarieën en de bedienaars zooals die voorkomen in de middeleeuwsche rekeningen van den officiaal des aartsdiakens van den Utrechtschen dom, dl. 1 (Amsterdam: C.L. van Langenhuysen, 1914) p. 121-132; S. Muller, Geschiedkundige atlas van Nederland. De kerkelijke indeeling omstreeks 1550, tevens kloosterkaart, dl. 1 ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1921) p. 147; H.J. Kok, 'Inventaris van de kerkpatrocinia in het Zeeuwse deel van het Middeleeuwse bisdom Utrecht', in: Archief 1972 & 1973. Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1973) p. 152, 171 e.v.; L.J. Abelmann, C. van Heel, H. Uil, 'Strafbedevaarten in Zeeland', in: Bulletin van de Werkgroep Historie en Archeologie onder auspiciën van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 21 (zomer 1974) p. 51; Jan van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten (Assen-Amsterdam: Van Gorcum 1978) p. 291, 293, 699, 732; Encyclopedie van Zeeland, dl. 2 (Middelburg: Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1982) p. 557-559; Monique Vleeschouwers-Van Melkebeek, 'Aspects du lieu matrimonial dans le Liber sentenciarum de Bruxelles (1448-1459)', in: Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis 53 (1985) p. 43-93 (vooral p. 62); Schatten uit de Schelde. Gebruiks- en siervoorwerpen uit de verdronken plaatsen in de Oosterschelde (tentoonstellingscatalogus, Bergen op Zoom: Markiezenhof, 1987) p. 42-43, over een gietmal; R.M. van Heeringen, A.M. Koldeweij, A.A. Gaalman, Heiligen uit de modder. In Zeeland gevonden pelgrimstekens (Zutphen: Walburg Pers, 1987) p. 22-24; A.M.J. Schutijser, De Lieve Vrouwtjes van Zeeland. Bedevaartplaatsen in Zeeland (Koudekerke: eigen beheer, 1988) p. 47, 81-85, bevat veel onjuistheden; H.J.E. van Beuningen en A.M. Koldewey, Heilig en profaan. 1000 Laatmiddeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen (Cothen: Stichting Middeleeuwse Religieuze en Profane Insignes, 1993) p. 227; Edwin Hall, The Arnolfini Betrothal. Medieval Marriage and the Enigma of Van Eyck's Double Portrait (Berkeley etc.: University of California Press, 1994) p. 29-30.
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Reimerswaal-O.L. Vrouw Kinderbedde

  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.