Hallum, HH. Frederik en Siardus

Cultusobject: HH. Frederik en Siardus Open Street Maps
Datum: 3 maart (Frederik) / 13 november (?) (Siardus)
Periode: 1180 (Frederik) / 1230 (Siardus) - eerste helft 17e eeuw
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Kerk van de premonstratenzer abdij Mariëngaard
Adres: -
Gemeente: Ferwerderadeel
Provincie: Friesland
Bisdom: Groningen
Samenvatting: De verering van en de bedevaart naar Frederik en Siardus zijn in de 13e eeuw en vermoedelijk ook lang daarna nog erg populair geweest. In de late middeleeuwen begon de cultus enigszins te tanen, een ontwikkeling die de witheren van Mariëngaarde wilden tegengaan door onder meer het graf van Siardus enkele keren te verplaatsen. In de 17e eeuw resulteerde de translatie van de stoffelijke resten van beide abten naar de Zuidelijke Nederlanden in een intensieve volksverering aldaar en in een toegenomen verering binnen de orde der norbertijnen. De verering van hun voormalige grafplaatsen te Hallum werd tot in het begin van de 17e eeuw voortgezet.
Auteur: Harm Oldenhof
Illustraties:
Topografie - De voormalige premonstratenzer abdij Mariëngaard ('Hortus sanctae Mariae') was gelegen op de Hallumerhoek, een kilometer ten westen van het dorp Hallum. In 1163 werd deze abdij, met bijbehorende aan Maria en Johannes de Evangelist gewijde kerk, gebouwd door Frederik en zijn gezellen. Gedurende korte tijd bestond deze abdij als 'dubbelabdij', totdat Frederik een apart vrouwenklooster oprichtte dat Bethlehem werd genoemd. Dit vrouwenklooster is geheel vernield na de komst van de reformatie, maar naar de locatie verwijst nog steeds de naam 'Bartlehiem' (nabij Tietsjerksteradeel).
- Na de dood van Frederik liet zijn opvolger, abt Ento, Mariëngaarde vergroten. Hiervoor liet hij, via Deventer, bouwmaterialen (tufsteen) uit Duitsland transporteren.
- Na de oprichting van het bisdom Leeuwarden (1570-1578) is op last van de paus de abdij geïncorporeerd in het kathedraal kapittel. Een deel van de gebouwen is toen gesloopt. Na de overgang tot de reformatie in 1580 namen de Staten van Friesland alle bezittingen van het kapittel in beheer. Wat resteerde van de abdijgebouwen is volgens Kronenburg al in 1578 door toedoen van de hervormers opgegaan in rook en vlammen.
- Kronenburg vermeldt dat in zijn tijd (1900) nog een boerenplaats op een terpachtige hoogte, in de omgeving bekend als 'het klooster', herinnert aan Mariëngaard, en dat op de plek van de oude windkorenmolen van het klooster nog de zogenoemde 'Begaardenmolen' staat, mogelijk een verbastering van 'Mariëngaarde-molen'. Anno 1997 leeft de herinnering nog steeds; met regelmaat worden door leden van de familie Jippes, op wier land het ruïneveld zich bevindt, na het ploegen botresten aangetroffen die afkomstig zijn van het oude abdijkerkhof.
Cultusobject Frederik
- Frederik (ca. 1113-1175), zoon van Dodo en Swithburga, was afkomstig uit Hallum. Ofschoon hij reeds op jonge leeftijd zijn vader verloor, slaagde zijn moeder erin om hem onderwijs te laten volgen aan de kapittelschool te Munster. Na zijn studie keerde hij terug naar Hallum waar hij eerst onderpastoor, later pastoor werd. Tijdens dit ambt raakte hij onder de indruk van het monastieke leven en hij meldde zich als novice bij de norbertijnenabdij Mariënweerd nabij Culemborg. Opnieuw teruggekeerd te Hallum spoorde hij, met aanzienlijk succes, zijn parochianen aan om met hem het kloosterleven te delen. Zo werd hij op ongeveer 50-jarige leeftijd de eerste abt van Mariëngaard, dat aanvankelijk een dubbelklooster was, maar na de stichting van het vrouwenklooster Bethlehem nog eeuwen zou bestaan als norbertijnerabdij. Voor de organisatie van het kloosterleven liet Frederik zich inspireren door de norbertijnerabdij van Steinfeld in de Eifel.
- Frederik werd na zijn dood begraven in de kloosterkapel. Toen zijn voormalige medebroeders enkele jaren later ontdekten dat Frederiks stoffelijke resten onder water stonden, werd het graf verplaatst naar een hogere plek in de kapel. Het nieuwe graf werd verzegeld en van een gedenkteken voorzien. Ook na de verwoesting van de abdij is deze grafplaats voor katholieken bekend gebleven: Kronenburg vermeldt, met verwijzing naar Miraeus, dat nog in 1622 gelovigen het graf vereerden en begiftigden.
- Voor die tijd waren de stoffelijke resten van Frederik echter al in veiligheid gebracht. In 1616 werd zijn lichaam, in een verzegelde kist, met toestemming en steun van aartshertog Albert, plechtig overgebracht naar de premonstratenzerabdij Bonne-Espérance (bij Binche, B). In 1794 dienden de norbertijnen onder dreiging van de Fransen hun abdij voorgoed te verlaten. Voor hun vlucht vertrouwden zij Frederiks relieken toe aan de kerk van de naburige parochie te Vellereille. Later werd een deel hiervan geschonken aan het sinds 1830 in de gebouwen van de voormalige abdij gehuisveste klein-seminarie van het bisdom Doornik. Het rechter scheenbeen van Frederik kwam in bezit van de kerk van de parochie te Strepy (B).
- In de 'vita' van Frederik wordt vermeld dat tijdens de verplaatsing van diens graf in de kloosterkerk een van de broeders een beentje had achtergehouden om dit vervolgens te bezorgen aan zuster Betika van het klooster Bethlehem. Betika liet deze relikwie vatten in een zilveren kruis onder een amethist. Dit kruis raakte beroemd door geheel Friesland en werd 'werktuig veler wonderen'.

Siardus
- Siardus (†1230), van adellijke afkomst, was reeds als kind door zijn ouders aan Frederik aangeboden ('puer oblatus') en derhalve voorbestemd tot het leven als witheer. In 1194 volgde hij Johannes op als abt van Mariëngaard. Zijn vita werd waarschijnlijk tussen 1260 en 1270 vervaardigd. Als abt stond Siardus bekend om zijn matigheid en om zijn aandacht voor de armen, die hij nooit vergat wanneer de abdijgemeenschap voedsel kon uitsparen.
- Het graf van Siardus bevond zich eerst in de sacristie aan de zuidzijde van de kerk. Siardus' opvolger, Sibrandus, liet het verplaatsen achter de koorbanken waarna het werd afgedekt met een fraaie marmeren tombe. In 1406 werd het graf andermaal verplaatst binnen de kerk en van een nieuwe grafzerk voorzien. Op 23 juni 1510 zijn de overblijfselen van Siardus overgebracht naar een met pannen afgedekt monument naast het altaar van St. Catharina, om vandaar in 1535 te verhuizen naar het schip van de kerk onder een houten opbouw.
- Na de verwoesting van de abdijgebouwen ontdekte een zekere Siardus van Hensema (die mogelijk uit hetzelfde geslacht stamde als de gelijknamige abt) dat Siardus' graf zich nog steeds bevond in de ruïne van de kerk. Hiertoe gemachtigd door paus Clemens VIII verrichtte hij in 1594 heimelijk opgravingen en vond een loden kist. Hierin bevond zich een houten kist met het opschrift 'Corpus beati patris nostri Siardi' ('Het lichaam van onze heilige vader Siardus'). Deze bevatte menselijke beenderen, in zijden gewikkeld en met ijzerdraad aan elkaar gehecht; onder het hoofd bevond zich een perkament waarop de verschillende verplaatsingen van het lichaam waren vermeld. Hensema mocht het hoofd en een deel van de beenderen voor zichzelf behouden, het resterende deel werd geschonken aan de benedictinessen van het klooster van de H. Maria Magdalena in Hildesheim. In 1607 schonk jonkvrouw Dorothea Hensema, de enige erfgename van Siardus, diens deel van de relieken aan de abdij Saint-Feuillien du Roeulx in Henegouwen. Later kwamen deze relieken, samen met een reliek van Frederik, in de parochiekerk van Strepy (B) terecht.
- In 1617 werd het deel van de relieken dat in het benedictinessenklooster te Hildesheim terecht was gekomen, op triomfantelijke wijze overgebracht naar de abdij van Tongerlo. In 1619 werd ter vermeerdering van de verering een kostbaar reliekschrijn gemaakt dat werd opgesteld in de zuider kruisarm van de abdijkerk. Dit ebbenhouten schrijn, dat is vervaardigd door Frans van Strijp en versierd door de zilverdrijver Willem Couwenbergh, toont onder meer beeltenissen van Siardus (liggend) en Norbertus en Augustinus. Tijdens de Franse overheersing werden de meeste Tongerlose abdijgebouwen, waaronder de kerk, verwoest. In de 19e en 20e eeuw werd de abdij weer opgebouwd, de neogotische kerk, ontworpen door Paul Stoop, werd in 1858 gewijd. Het 17e-eeuwse schrijn van Siardus wordt thans bewaard in deze kerk, in een kleine zijkapel in de rechter zijbeuk.
Verering Frederik
- Vanaf de verplaatsing van Siardus' graf binnen de kapel, enkele jaren na zijn dood, bezochten mensen in nood hun toevlucht tot Frederik. Reeds als pastoor van Hallum zou hij duivels hebben verjaagd, een ongedoopt kind weer tot leven hebben gewekt en verschillende voorzeggingen hebben gedaan. Verder werden hem genezingen toegeschreven. Zijn biograaf Sibrandus (een van Frederiks opvolgers en goed geïnformeerd door een van Frederiks reisgezellen, Alard) heeft aan zijn voor 1230 voltooide levensbeschrijving 14 wonderverhalen toegevoegd, meestal met betrekking tot genezingen, maar ook over opwekkingen en verschijningen. Hij weet tevens te melden dat Frederik ten dienste van zeevarenden stormen tot bedaren zou hebben gebracht en mist zou hebben doen verdwijnen. In de jaren na de verplaatsing van het graf werd ook het relikwiekruis van zuster Betika vermaard in de wijde regio; vooral kraamvrouwen richtten hun smeekbede tot dit kruis. Voor of na hun genezing bezochten verschillende mensen het graf van Frederik. Daarbij worden dierenoffers vermeld (een witte jonge koe, een varkentje en vijf kippen). Als herkomst van de geholpenen worden Dokkum, Leeuwarden en tussenliggende plaatsen genoemd. Het gebied waarbinnen Frederik aangeroepen werd, omvatte bijna heel Oostergo, op een strook in het zuiden na.
- Over de vereringswijze in de late middeleeuwen ontbreken nadere gegevens; wel weten we dat de verering al die tijd is blijven voortduren, en dat in 1622 zijn voormalige grafplaats nog werd bezocht (zie boven onder cultusobject). In de Generale legende der heylighen van Petrus Ribadineira en Heribertus Rosweyde (1e druk 1619; 6e druk 1686) wordt hoog opgegeven over de wonderen aan Frederiks graf, zij het in tamelijk algemene termen: 'Door de verdiensten ende aenroepen vanden H. Man zijnder veel, ja ontallijcke mirakelen gheschiet aen zijn H. Graf, aen watersuchtige, g[= j]ichtighe, verdorde, sotte, ende dierghelijcke menschen; alsoo dat hij nu doot zijnde, door gheheel Vrieslant meer ghe-eert ende vermaert wiert als in zijn leven'. Toch is hierna (waarschijnlijk al in de 17e eeuw) de plaatselijke en regionale verering van Frederik geheel verdwenen. Na de translatie van Frederiks stoffelijke resten naar de Zuidelijke Nederlanden ging zijn cultus daar echter verder. In 1675 werd Frederik op de algemene feestkalender van de orde der premonstratenzers gezet, met als dag 3 maart. Ondanks de teloorgang van de cultus te Hallum is in Nederland niet de liturgische gedachtenis van Frederik verloren gegaan: op de heiligenkalender en in het getijdenboek der Nederlandse kerkprovincie heeft deze abt nog steeds een plaats (3 maart), niet als zalige (officieel sinds 1728) maar als heilige (binnen de Duitse Orde werd 5 maart als feestdag aangehouden). In Hallum zelf wordt Frederik in ere gehouden met een standbeeld.

Siardus
- De faam van heiligheid die Siardus bij leven al verwierf, resulteerde al snel na zijn dood (13 november 1230) in een intensieve verering en de melding van wonderen. Vandaar dat zijn opvolger, Sibrandus, Siardus' graf liet verplaatsen en voorzien van een marmeren tombe. In de vita worden ook 49 wonderen vermeld die zouden zijn gebeurd voor 1252. Een van deze mirakelverhalen, dat in 1242 heet te spelen, verhaalt over de vrouw van de schoolmeester van Farmsum die in een negen dagen lang durende barensnood haar toevlucht zowel bij Frederik als Siardus had gezocht. In de andere 48 wonderverhalen die de vita bevat, wordt alleen Siardus als helper genoemd.
- Siardus' faam reikte in Westergo tot plaatsen bij de Middelzee en de Waddenzee, en in de Ommelanden tot aan de Eems. Zijn bemiddeling werd gezocht bij velerlei ziekteverschijnselen, ook geestelijke depressie en bezetenheid. In de mirakelverhalen worden wel vaak data genoemd maar geen jaartallen. Als vormen van verering worden genoemd: bezoek aan het graf, soms met een omgang er omheen, liggen op het graf, schenkingen van kaarsen en hoeveelheden was, al dan niet in de vorm of het gewicht van de genezene of het genezen lichaamsdeel.
- Van de verering in de late middeleeuwen weten we dat deze aan het begin van de 15e eeuw danig was afgenomen; de verplaatsing van zijn graf in 1406 was althans bedoeld om de cultus nieuw leven in te blazen. Wellicht ging eenzelfde intentie schuil achter de verplaatsingen in de 16e eeuw.
- De overbrenging van de stoffelijke resten (na de opgraving ervan waarvoor in 1594 toestemming was gegeven) naar Duitsland en later naar de Zuidelijke Nederlanden bracht met zich mee dat, net als bij Frederik het geval was, de cultus van Siardus naar andere regionen werd verplaatst. Reeds voor de aankomst van zijn relieken in de abdij van Tongerlo (tijdens een plechtige optocht van de parochiekerk van Westerlo naar de abdij op 6 juli 1617) bewerkte Siardus een wonder. Op 27 april 1657 wendden de kloosterlingen zich tot de relikwieën van Siardus tijdens een felle brand die de kerk en het klooster had aangetast. Tijdens hun smeekgebed keerde de wind en kon vervolgens de brand geblust worden. Net als Frederik verwierf Siardus zich in 1675 een plaats op de algemene feestkalender van de orde der premonstratenzers (13 november). De verering te Tongerlo is blijven bestaan tot op heden, niet alleen onder norbertijnen maar ook onder mensen uit de regio. Siardus' voorspraak wordt vooral afgesmeekt tegen kinderziekten en veeziekten.
- In 1626 ontving de prior van het wilhelmietenklooster te Huijbergen, Adolphus Beyaarts, van de Tongerlose abdij een witte zijden doek (of kelkvelum) die in aanraking was geweest met twee ribben van Siardus. De aanwinst van deze doek betekende het begin van de Siarduscultus te ⟶ Huijbergen.
- In tegenstelling tot Frederik heeft Siardus zich geen plaats verworven op de officiële heiligenkalender van de Nederlandse kerkprovincie. Toch was hij in de 17e en 18e eeuw, mede dankzij de inspanningen van de norbertijnen, populairder dan Frederik. In de religieuze kunst wordt hij - vanwege zijn aandacht voor de armen - vaak voorgesteld met een broodmand.

Bronnen en literatuur Archivalia: Den Bosch, bisdomarchief: nr. AK 1/19, 'episcopatus extranei'.
Tekstedities: Ae. Wybrands ed., Gesta abbatum Orti sanctae Mariae. Gedenkschriften van de abdij Mariengaarde in Friesland, naar het te Brussel bewaarde handschrift (Leeuwarden: Kuipers, 1879); A.v.L[ommel]., 'Berigten aangaande reliqui�n van heijligen of h. zaken uit Noord-Nederland ontvoerd. Ais 1582-1630', in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 7 (1879) p. 90-155, aldaar p. 140; D.A. Wumkes ed., Sibrandus Leo's abtenlevens der Friesche kloosters Mariëngaard en Lidlum (Bolsward: Osinga, 1929) omstreeks 1575 geschreven, hierin worden de toegevoegde wonderverhalen overgeslagen.
Literatuur: Petrus Ribadineira en Heribertus Rosweydus, Generale legende der Heylighen etc., 2 dln. (Antwerpen: Hieronymus Verdussen, 1686; 6e dr.) dl. 1, p. 339-341 (Frederik, hier: 7 maart), dl. 2, p. 479 (Syhardus); Ursmer Berlière ed., Monasticon Belge, dl.1 (Maredsous 1890) p. 405-406, abt Nicolas Chamart (†1642) verwerft in 1616 de relieken van Frederik voor de abdij Bonne-Espérance, p. 417 abt Jean Rondeau (†1620) verwerft in 1607 de relieken van Siardus voor de abdij Saint-Feuillien du Roeulx; Leven en verering van den H. Siardus, vijfden abt van Mariengaard in Friesland der Orde van Premonstreit (Averbode: Compiet, 1891); F.G. van den Elsen, Leven van den Zaligen Fredericus van Hallum, stichter der abdij Mariëngaard in Friesland (Oosterhout 1893); J.A.F. Kronenburg, Neerlands Heiligen in de Middeleeuwen, dl. 3 (Amsterdam: F.H.J. Bekker, 1900) p. 57-108, Frederik, en p. 109-154, Siardus, met verwijzing naar bronnen en oudere literatuur; A. Erens, De H. Siardus en zijn reliquiën ter abdij Tongerlo (Tongerlo 1917); M.P. van Buijtenen, 'Kerkhistorische gegevens voor de geschiedenis van Haskerland', in: Archief voor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland 3 (1961) p. 94-97 (Siardus); J.-B. Valvekens, 'Siardo', in: Bibliotheca Sanctorum 11 (1968) k. 1019-1020; 'Siard(us) von Mariengaarde', in: Lexikon der christlichen Ikonographie dl. 8 (1976) k. 342; N. Backmund, 'Frédéric de Mariengaarde', in: Dictionnaire d'Histoire et de Géographie Ecclésiastiques dl. 19 (Paris 1977) k. 1169; J.J. Kalma, Frederik van Hallum, dromer en doener (ca. 1125 - 3 maart 1175) (Leeuwarden 1978); M.H. Koyen, Tongerlo door de eeuwen heen (Westerlo: Abdij van Tongerlo, 1984) p. 50-51, verwoesting van de oude abdijkerk en herbouw in de 19e eeuw, en p. 54, het schrijn van Siardus in de huidige abdijkerk; Monasticon Belge, dl. 8 (Luik 1992) p. 335, abt Adrien Stalpaerts (†1629) verwerft in 1617 de relikwieën van Siardus uit Hildesheim voor de abdij van Tongerlo; H. Platelle, 'Le ministère pastoral dans une paroisse de Frise au XIIe siècle d'après la vie de Frédéric de Hallum (†1175), prêtre séculier, puis chanoine prémontré', in: Le clerc séculier au Moyen Age. 22e congrès de la société des historiens médiévistes de l'enseignement supérieur, Amiens 1991 (Paris: Publ. de la Sorbonne, 1993) p. 81-99; T.H. Corporaal, Terpenland: Hallum, Marrum/Westernijkerk, Ferwerd, Blija (Monument van de maand 10 (1995) nr. 1), p. 9-13 over het klooster Mariëngaarde en abt Frederik; H. Oldenhof, 'Heil út 'e himel. Hoe't Frederik en Siardus van Mariëngaard ferearders holpen', verschijnt in de Publicatieband van de Friese kerkhistorische Vereniging Folk en Tsjerke.
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Hallum; Hilversum, NOB beeldbandarchief: NCRV tv-documentaire 'Langs heilige huisjes', aflevering 'Friesland', uitgezonden op 15 en 18 juni 1997

  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.