Haarlem, O.L. Vrouw (van de Carmel) |
||
Cultusobject: | O.L. Vrouw (van de Carmel) | Open Street Maps |
---|---|---|
Datum: | Onbekend | |
Periode: | 13e eeuw (?) - 16e eeuw (?) | |
Religieuze context: | Christelijk | |
Locatie: | O.L. Vrouwebroeders of carmelietenklooster | |
Adres: | - | |
Gemeente: | Haarlem | |
Provincie: | Noord-Holland | |
Bisdom: | Haarlem | |
Samenvatting: | Het betreft de middeleeuwse verering voor een miraculeus Mariabeeld dat door een gravin van Holland aan het Haarlemse carmelietenklooster zou zijn geschonken. Over de vereringspraktijk zijn geen andere gegevens bekend dan de enkele mededeling dat het door veelvuldige bedevaarten werd bezocht. | |
Auteur: | Ben Speet | |
Illustraties: | ||
Topografie | - De verering zou hebben bestaan in het in 1249 met hulp van rooms koning Willem II, graaf van Holland en Zeeland, en diens moeder, Machteld, gestichte carmelietenklooster in de Grote Houtstraat te Haarlem, aan de belangrijke toegangsweg vanuit het zuiden naar de binnenstad. Het gebouw was van oorsprong het woonhuis van ridder Simon van Haarlem die het in 1249 voor dit doel ter beschikking had gesteld. Het complex breidde zich uit tot het blok Grote Houtstraat, Anegang, Warmoesstraat en Spekstraat. In 1347 brandde het kloostercomplex geheel af; de herbouw was in 1380 voltooid. Het klooster is kort na 1578 afgebroken; de kloosterkerk in de eerste helft van de 17e eeuw. | |
Cultusobject |
- De 'miraculosa imago Beatae Mariae Virginis' (het wonderdadige beeld van de H. Maagd Maria), zou door gravin Machteld (†1267) aan het klooster zijn geschonken. Het beeld zou oorspronkelijk hebben toebehoord aan de heilige Elisabeth van Thüringen. Deze zou dit beeld samen met drie andere op haar sterfbed hebben gegeven aan haar dochter Sophie, de vrouw van hertog Hendrik II van Brabant. Sophie op haar beurt gaf er een aan de carmelietessen van Vilvoorde en de andere drie aan Machteld, haar schoonzus, die ze vervolgens weggaf, een aan de kerk te ⟶ 's-Gravenzande, een aan de kerk te Halle in Henegouwen en de laatste, 'miraculis celeberrimam', aan de carmelieten in Haarlem. |
|
Verering |
- In de anoniem uitgegeven Batavia desolata Carmelitana uit omstreeks 1750, waarin de lotgevallen beschreven staan van enkele carmelietenkloosters in Nederland voor de hervorming, staat vermeld dat het Haarlemse carmelietenklooster in het bezit was van een 'miraculosa imago Beatae Mariae Virginis, fidelium votis et perigrinationibus frequentissima' ('wonderdadig beeld van de H. Maagd Maria dat veelvuldig wordt bedacht met offers van gelovigen en met bedevaarten'). Volgens de auteur had gravin Mathilda (Machteld), de moeder van graaf Willem II, dit beeld aan het klooster geschonken. - De stelligheid waarmee de anonieme auteur de herkomst van het wonderbeeld van Maria in Haarlem beschrijft, wordt ondermijnd door een aantekening van Johannes Gerbrandszoon van Leiden in zijn omstreeks 1475 geschreven Chronicon de comitibus Hollandiae et Zelandiae. De auteur, die zelf carmeliet was te Haarlem en daar zelfs enkele jaren prior was geweest, noemt weliswaar het beeld, maar twijfelt er aan of het verhaal over de herkomst van het beeld, dat in zijn tijd al bestond, juist is. Wel onderstreept hij dat bij het beeld 'God dagelijks wonderen werkt ter ere van zijn naam en van zijn moeder Maria'. - Over de devotie tot dit beeld en eventuele wonderen is behalve de zin over de veelvuldige bedevaarten, niets bekend. Vermoed wordt dat de carmelieten bij hun vlucht uit Haarlem voor de hervorming het beeld hebben meegenomen naar België. Het verhaal gaat dat het beeld daar de plaats zou hebben ingenomen van O.L. Vrouw van Zavel in Brussel, dat in 1580 door de beeldenstormers was verbrijzeld. Bewijzen hiervoor ontbreken echter. - Een in het Zeeuwse Nieuwlande gevonden insigne (lood-tin; 59 x 39 mm; tweede helft 15e eeuw) in de vorm van een bedevaartampul en voorzien van het wapen van Haarlem, houdt volgens Van Beuningen en Koldeweij mogelijk verband met dit bedevaartoord. Een relatie met een Mariaverering is echter niet op het insigne aan te treffen. Indien het inderdaad een bedevaartinsigne betreft, zou, vanwege het neutrale voorkomen van het object (geen heiligenafbeelding maar een ampul), ook aan het Haarlemse ⟶ H. Bloed gedacht moeten worden. |
|
Bronnen en literatuur |
Literatuur: Johannes Gerbrandszoon van Leiden, Chronicon de comitibus Hollandiae et Zelandiae libris XXXII, in: F. Sweertius, Rerum Belgicarum annales chronici et historici, dl. 1 (Frankfurt 1620) p. 1-349; [Anonymus], Batavia Desolata Carmelitana (waarschijnlijk 1757), voor wat het bisdom Haarlem betreft uitgegeven door C. de Boer, 'Carmelietenkloosters in Nederland vóór de hervorming', in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem 34 (1912) p. 167-168, 175, naar Batavia desolata carmelitana (1757), 35 (1913) p. 115-140; Titus Brandsma, 'De Lieve Vrouw van Carmel te Haarlem', in: Carmelrozen 10 (122) p. 217-222, 241-245; Gabriel Wessels ed., 'Batavia desolata carmelitana', in: Analecta ordinis carmelitarum 8 (1932) p. 388; H.J.E. van Beuningen en A.M. Koldeweij, Heilig en profaan. 1000 laatmiddeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen (Cothen 1993) p. 449. Overige bronnen: KDC BiN-dossier Haarlem-O.L. Vrouw van de Carmel. |
|
naar het KDC, voor aanvullingen en
commentaar. |