Breda, Christus

Cultusobject: Christus Open Street Maps
Datum: Geen specifieke dag
Periode: Kort voor 1580 - 1580
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Kapel van het Zwarte Zustersklooster
Adres: -
Gemeente: Breda
Provincie: Noord-Brabant
Bisdom: Breda
Samenvatting: In en mogelijk reeds enige tijd voor 1580 werden bedevaarten ondernomen naar twee bloedende kruisbeelden en een bloedend 'ecce-homo'-beeld in de kloosterkapel van de Zwarte Zusters te Breda. Nadat het 'mirakel' door de Bredase magistraat in september 1580 onecht was verklaard en de objecten uit de kapel waren gehaald, is de verering gestopt.
Auteur: Peter Jan Margry
Illustraties:
Topografie - Plattegrond ⟶ Breda, Sacrament van de Niervaart.
- Kort voor het jaar 1500 werd er aan de zuidoostelijke rand van het middeleeuwse Breda een zusterklooster met kapel gebouwd, tegenover het buiten de stadsmuren gelegen klooster St. Catharinadal. De gebouwen strekten zich uit tussen de oostzijde van de Molenstraat, waar de hoofdingang zich bevond, de Oude Vest en het Gasthuiseinde.
- Het klooster werd bevolkt door Zwarte Zusters (genoemd naar hun kledij) die leefden volgens de regel van Augustinus. Deze zusters waren voornamelijk actief in de ziekenzorg onder de inwoners van Breda, voor wie zij zowel overdag als 's nachts in hun eigen huis of in het klooster zorgden. Voor hun werkzaamheden genoten ze weliswaar steun van de magistraat, maar ze beschikten niet over eigen (onroerende) goederen of vaste inkomsten. De zusters leefden van aalmoezen en vergoedingen voor de verpleging van de zieken.
- Na 1580 verlieten de zusters het klooster. Enkelen bleven er tot 1602 wonen, een zuster nog langer. In het hoofdgebouw zijn in 1581 nog voor enige tijd de Bredase Grauwzusters ondergebracht nadat hun eigen klooster was vernield. Vervolgens is het klooster in een pest- en ziekenhuis veranderd. In 1606 werd het gebouw als stadsweeshuis ingericht. Dit bleef er tot 1888 in gehuisvest. Tot dat jaar stond er een huisje in de Molenstraat met een smeedijzeren kruis erop en een laatgotisch poortje dat ooit toegang tot het klooster had verschaft.
- De kapel was aan de achterzijde - het binnenterrein - van het klooster gesitueerd. In de kapel, 'in heuren kercke', waren medio 1580 bloedende kruisen en een beeld opgesteld. Het is niet duidelijk of die beelden daar al enige tijd stonden of dat ze na de miraculeuze gebeurtenissen uit andere ruimten ter openbare verering naar de kapel zijn overgebracht.
Cultusobject - De verering gold twee houten crucifixen en een 'ecce-homo'-beeld. De contemporaine bronnen spreken van 'bloede aen dorre beelden ende houten'. In de stedelijke publicatie van 1580 wordt gesproken van 'twee sekere houte crucifixen ende eenen ecce homo'.
- Het ecce-homobeeld stelde waarschijnlijk Christus voor met doornenkroon en purperen mantel en de wonden van de geseling (Joh. 19, 5), staande voor Pilatus (die daarbij sprak: 'ecce homo'; 'zie de mens').
Deze ecce homo is hoogstwaarschijnlijk een beeld (halffiguur?) geweest (en geen schilderij) zoals die in de 16e eeuw in de Nederlanden wijd verspreid waren.
Verering - Uit de weinige bronnen die er over dit mirakel zijn, valt af te leiden dat in 1580, maar mogelijk ook enige tijd eerder, er een verering in de kloosterkapel bestond voor twee bloedende kruisbeelden en een bloedend ecce-homobeeld. Het bloeden van de beelden werd verklaard als teken van God. Vanwege de door de mensheid begane zonden zouden deze Christusbeelden bloed zijn gaan 'zweten'.
- De zusters stelden de beelden ten toon in hun kapel, waar zij door de vereerders konden worden gekust. Er werden bedevaarten naar deze plaats ondernomen en offers gebracht. De verering zou zijn opgezet 'tot vercleidinge [misleiding] vanden simpelen luyden', zoals de Bredase magistraat vaststelde.
Onduidelijk is hoe lang het openbaar tentoonstellen van de beelden heeft geduurd en hoe lang mensen er naar toe zijn blijven trekken. Waarschijnlijk heeft de verering maar een beperkte tijd geduurd. Niettemin werd de magistraat ervan beschuldigd het bedrog (een tijdlang?) te hebben willen verdoezelen.
- In september 1580 kwam het tot een ontknoping toen de magistraat werd gedwongen zijn standpunt te bepalen en door middel van een publicatie op 21 september afstand nam van de bloedende beelden: 'Valsch miracul ondect'. Op 24 september werd deze bij het Piggenhuis ('ter Piggen') bekend gemaakt en in de stad opgehangen. De tekst luidde als volgt:

'Alzoo eenen yegelycken openbaer ende kenlick is van het bloetstrycken op twee sekere houte crucifixen ende eenen ecce homo int swerte susterhuys binnen deser stadt bevonden. Dwelck de swerte susteren uuytgegeven ende der luyden wys gemaect hebben een myrakel te syn, dezelve crucifixen tot dien eynde inde kercke den luyden voorgeleet hebbende om die te cussen, daer voor bevert ende offerende te doen, al tot groote schandalisatie ende tot verminderinge van Godts glore ende heerlicheyt ende tot verweckinge ende voedinge van het ongeloof. Ende men verstaet dat enninge ingeseten hem laeten dan-cken oft voor hen nemen dat tgene voorscreven is een myrakel Godts soude syn ende dat de magistraet tselve achterwaerts oft secreet houden souden willen tot achterdeel oft bewaernisse vanden voorscreven swerte susteren. Zoo adverteert men eenen yegelycken dat de crucifixen ende ecce homo bebloet als voor nader noenen voorde stadthuys alhier op een tafel liggen sal ten eynde dat een yegelyck die aldaer sien ende voor de schelmerye hier innen voortsgekeert, versekert zal mogen zyn. Verbiedende eenen yegelycken wel expresselyck deser te breken in enninger manieren opte pene van arbitralyck gecorrigeert te worden'.

Met deze publicatie wilde het stadsbestuur de beschuldigingen van zich afwerpen en volledige openheid van zaken geven.
- De zusters werden ervan beschuldigd de beelden moedwillig met ossenbloed te hebben bestreken en met opzet de mensen in een vals mirakel te hebben willen laten geloven. Willem van Oranje werd, als heer van de Baronie van Breda, persoonlijk van de kwestie op de hoogte gesteld. Een onderzoek, uitgevoerd door de drossaard en de magistraat van de stad, leidde tot de vaststelling van opzettelijk bedrog. De objecten werden daarop uit de kloosterkapel gehaald en in het stadhuis op een tafel publiek tentoongesteld. De betrokken zusters, de moeder-overste, de kosteres, zuster Truyken en zuster Lynken Gysbrechts werden in november of begin december in hechtenis genomen. Vervolgens heeft de magistraat als getuigen Gheryden Vlemminck, Leonard van Woert, Steven van Gastel en de pastoor van de O.L. Vrouwekerk van Breda, Cornelis Gobbincx, op het stadhuis ontboden. Zij werden met de uitgestalde objecten geconfronteerd. Zij moesten oordelen 'of dat mirakel was of dat schelmerye was'. Zij geloofden niettemin nog dat het een mirakel was. De pastoor voegde daar echter aan toe: 'dat de duyvel oick doir Gods gehenckenisse schelmerye of quaet doende conde'.
- Het bedrog was aanleiding om de kleine zustergemeenschap uit het gebouw te zetten. Het klooster werd vervolgens aangewezen als pest- of ziekenhuis, zo werd op 12 december 1580 aan Willem van Oranje bericht.
De kosteres, die als schuldige werd gezien, werd verbannen, maar de andere zusters kregen gratie. Met ondersteuning van de stad kregen ze elders onderdak of mochten ze in een bijgebouwtje blijven wonen.
- Sinds 1577 viel Breda onder Staats bestuur. Dit aspect heeft mogelijk bijgedragen tot de stevige aanpak van de frauderende zusters. Mogelijk wilde het overwegend calvinistische stadsbestuur tegelijk ook afstand nemen van het katholieke geloof met zijn 'superstitiën'. Dat dit toen nog gevoelig lag blijkt ook uit de laatste zin van de publicatie van September 1580, waarin een boete wordt opgelegd aan degene die de objecten zou kapot maken. Deze zin biedt ook nog een andere mogelijkheid, namelijk dat de magistraat weliswaar streng wenste op te treden maar het katholieke geloof toch niet direct wilde afvallen en een mogelijkheid van echtheid wilde openhouden. Overigens was de genoemde Cornelis Gobbincx (†1616, begraven in de Bredase O.L. Vrouwekerk) in 1577 door Willem van Oranje zelf tot pastoor benoemd, en was op 10 september 1578 in Breda de religievrede afgekondigd.

Bronnen en literatuur Archivalia: Breda, gemeentearchief: acta magistraal, met indices op de registers van de acta magistraal door Hingman en Corsten met verwijzingen naar de zwarte zusters in het algemeen en over het mirakel: over de periode 1534-1577, reg. A, ⨍269, 301, 385; over de periode 1578-1624, nr. 7, reg. B., ⨍122, 171, publicatie mirakel 24 september 1580; getuigenverklaring pastoor c.s., 177, 179, brief mirakel aan Willem van Oranje, 12 december 1580, 194 en nr. 8, reg. C, ⨍117.
Literatuur: Th.E. van Goor, Beschryving der stadt en lande van Breda etc. (Den Haag: J. vanden Kieboom, 1744) p. 97-98, zwarte zusters, mirakel, 110-118, weeshuis; I.H. Hingman, Inventaris van het archief der stad Breda loopende tot 10 december 1813 (Breda: Gebrs Oukoop, 1884) p. 40, vermelding publicatie uit 1580; J.B. Krüger, Kerkelijke geschiedenis van het bisdom Breda etc. dl. 3 (Roosendaal: M.D. van Leeuwen, 1875) p. 266; Taxandria 35 (1928) p. 58, vermelding Zwarte Zusters in 1600; A.E.R. van den Bosch & D.P.M. Graswinckel, Het Oud-Archief van 'Het arme weeshuys der kercken ende der stadt van Breda', 1606-1887 (Breda: Gemeentearchief, 1939); J. Kalf, De monumenten van geschiedenis en kunst in de provincie Noordbrabant, dl. 1. De monumenten in de voormalige Baronie van Breda (Utrecht: Oosthoek, 1912) p. 153-154, vermelding mirakel en geschiedenis klooster; F.F.X. Cerutti e.a., Geschiedenis van Breda. I. De middeleeuwen (Breda: W. Bergmans, 1952; reprint Schiedam: Interbook Int., 1976) p. 154-155, klooster, 166-168, ziekenzorg, p. 240-241, mirakel; p. Placidus, 'Cornelis Gobbincx, pastoor te Standdaarbuiten en te Breda (1563-1578; 1578-1609)', in: Jaarboek 'De Oranjeboom' 10 (1957) p. 78-79 en noot 23; Lexicon der christlichen Ikonographie, dl. 1 (Rome etc.: Herder, 1968) k. 557-561, 'ecce homo'; M.W. van Boven e.a. ed., Ach Lieve Tijd. Acht eeuwen Breda en de Bredanaars, afl. 3, Hun ziel en zaligheid (Zwolle-Breda: Waanders/Gianotten, 1985) p. 66, vermelding mirakel; Charles M.A. Caspers, 'Het laatmiddeleeuwse passiebeeld. Een interpretatie vanuit de theologie- en vroomheidsgeschiedenis', in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 45 (1994) p. 161-175.
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Breda-Christus.

  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.