Topografie
|
- Plattegrond ⟶ Breda, Sacrament van de Niervaart. - Voor de Grote of O.L. Vrouwekerk, zie Breda, Sacrament van de Niervaart en⟶ Breda, H. Kruis. - Het grafmonument van graaf Engelbrecht I, waarin volgens de overlevering tot 1624 een bijzonder Mariabeeld stond, staat tegen de noordelijke buitenzijde van het oude kerkkoor, door de kooromgang gescheiden van de O.L. Vrouwekapel die ook wel Prinsenkapel wordt genoemd vanwege het zich daar bevindende praalgraf van graaf Engelbrecht II. In het monument van Engelbrecht I zijn links Engelbrecht (†1443; achter hem staat St. Joris), knielend samen met zijn vrouw Johanna van Polanen (†1446; achter haar staat St. Wendelinus) en rechts hun zoon, Jan IV van Nassau (†1475; achter hem staat St. Hiëronymus), eveneens knielend met zijn vrouw, Maria van Loon (†1502; achter haar staat St. Jan de Doper) gebeeldhouwd. Xavier Smits veronderstelt (1923), in navolging van van Goor (1744) dat het monument is vervaardigd tussen 1440 en 1443, toen Engelbrecht nog in leven was. Zijn argument luidt dat Maria van Loon, die in 1440 was gehuwd met Jan van Nassau, hier nog zeer jeugdig staat afgebeeld en dat bovendien de Bourgondische klederdracht van de personages goed overeenstemt met de mode in het midden van de 15e eeuw. Volgens Paquay (1987) is het monument op grond van stilistische kenmerken echter kort na 1511 gemaakt in opdracht van graaf Hendrik III. Ook Scholten (2003) dateert het in het begin van de 16e eeuw. Het acht meter hoge en bijna vier meter brede monument is gehouwen uit Franse kalksteen. De vier genoemde personen richten zich in gebed tot een (19e-eeuws) Mariabeeld, dat, centraal in het monument, in een nis op een voetstuk staat. - Aan de andere zijde van de kooromgang ligt, zoals gezegd, de O.L. Vrouwekapel. Deze meest noordelijke kapel (samen met de H. Kruiskapel ter westerzijde ervan) van de O.L. Vrouwekerk is in 1526 voltooid. In de absis van de kapel werd toen een altaar geplaatst. De O.L. Vrouwekapel fungeert reeds vanaf 1637 niet meer als bidplaats voor Maria. Ook voordat deze kapel gebouwd werd, beschikte de kerk over een belangrijke Mariakapel met -altaar (voor 1393), welke haar plaats had in (of tegen) het oude koor.
|
Cultusobject
|
Het oudste beeld: Onser Liever Vrouwen in de zonne - In de late middeleeuwen werd in de O.L. Vrouwekerk een beeld vereerd dat bekend stond onder de naam 'Onser Liever Vrouwen in de zonne' (vgl. ⟶ Bergen op Zoom). Dit beeld, misschien een 'Marianum', werd beschadigd bij de Beeldenstorm in 1566, maar weer hersteld in 1568. Waarschijnlijk heeft het daarna, met enkele tussenpozen tot uiterlijk 1590, toen Breda werd veroverd met het 'turfschip', op of bij het Maria-altaar in de O.L. Vrouwekapel gestaan. Indien het al niet eerder was vernield, dan is dit gebeurd in 1599, toen soldaten op de gewelven van de kerk een aantal beelden vonden, deze naar beneden smeten en vervolgens door de stad sleepten.
Het tweede beeld: de Zwarte Lieve Vrouw - Het tweede beeld dat in aanmerking komt als cultusobject staat bekend als de 'Zwarte Lieve Vrouw'. Dit beeld liet Engelbrecht I circa 1440-1443, of Hendrik III na 1511, plaatsen in het hierboven beschreven grafmonument (zie onder Topografie). Van dit beeld zijn, net als van het oude beeld van 'Onser Liever Vrouwen in de zonne', geen afbeeldingen bekend. - Op 28 november 1624 zou dit beeld, tijdens de belegering van de stad door de troepen van Spinola, op aandringen van Sibilla Styls, de echtgenote van de predikant van Breda, Petrus Boxhorn, zijn stukgeslagen. Op een gravure van F. Ertinger die is opgenomen in een werk van Iacobus Le Roy uit 1678, valt inderdaad op dat graaf Engelbrecht en zijn gezelschap zich hebben geschaard rond een voetstuk zonder beeld. - In 1859 gaf koning Willem III opdracht om opnieuw een Mariabeeld te plaatsen in het oude grafmonument. Deze opdracht werd, bij een restauratie van het monument in 1860-1863, uitgevoerd door Pierre J.H. Cuypers en Louis Royer (1793-1868, sinds 1835 hofbeeldhouwer). Omdat van het oorspronkelijke beeld in het grafmonument geen afbeelding bewaard was gebleven, hebben zij zich mogelijk ten dele laten inspireren door een van de twee 15-eeuwse monstransen in het bezit van het bisdom Breda. - Het door Cuypers en Royer vervaardigde beeld is ongeveer 1,15 meter hoog. Maria draagt haar kind op de linkerarm, in de rechterarm draagt zij de staf. Bij de restauratie van het monument is ook het voetstuk van sculptuur voorzien en zijn rechts en links boven Maria twee engelen aangebracht die, recht boven het hoofd van Maria, een grote kroon vasthouden. - In 1987 ging Paquay er nog vanuit er in de 16e en 17e eeuw geen Mariabeeld maar een crucifix heeft gestaan op het voetstuk in het grafmonument. Later onderzoek door Scholten (2003) heeft echter uitgewezen dat er wel degelijk een Mariabeeld kan hebben gestaan, al dan niet naar voorbeeld van het (schilder)werk van Jan van Eyck. Door deze constatering krijgt de bewering van Herman Hugo (zie bij verering) weer meer betekenis.
Het derde beeld - Het derde beeld dat in aanmerking komt als cultusobject, is een groot beeld dat mogelijk van 1625 tot 1637 werd vereerd in de O.L. Vrouwekapel van de gelijknamige kerk die toen weer in gebruik was voor de katholieke eredienst. Waarschijnlijk gaat het hier om het beeld dat in de jaren dertig (?) in opdracht van J. Baeten, later bisschop van Breda (1951-1961), werd geplaatst tegen de gevel van de binnenplaats van het R.K. Weeshuis (het oude Ocrumhuis in de St. Janstraat) te Breda. In 1953 werd de academie voor beeldende kunsten, Sint Joost, gevestigd in dit gebouw (⟶ Breda, O.L. Vrouw van Foy). Omdat het bestuur van de academie het beeld te groot vond voor de betrekkelijk kleine binnenplaats, vroeg het aan het bisdom om er een nieuwe bestemming voor te zoeken. Na enige tijd in de tuin van het bisdom te hebben gestaan, werd het naar de St. Martinuskerk in Princenhage gebracht, waar het tegen de buitenmuur aan de Marktzijde werd geplaatst. - Volgens een beschrijving uit 1954 toont dit beeld Maria die haar kind draagt op de rechterarm terwijl de linkerhand, waarmee ze tevens een staf vasthoudt, nog enigszins zijn voetjes ondersteunt. Jezus, net als zijn moeder met kroon, houdt met twee handen een lang kruis vast. Zonder voetstuk en kroon meet het beeld 2,75 meter. Het is van hout dat enkele keren geplamuurd is geweest en vervolgens gepolychromeerd. Later is het vier- tot vijfmaal met een kalkachtige stof besmeerd. Achter het hoofd en de schouders van Maria is een door twee engelenkopjes geflankeerde wolk aangebracht van waarachter een aantal grote zonnestralen tevoorschijn schieten. Boven Maria, wolken en zonnestralen is een houten baldakijn bevestigd tegen de muur. Op het voetstuk staat de tekst 'Consolatrix afflictorum, ora pro nobis' ('Troosteres der bedrukten, bid voor ons'). Bij de kerk te Princenhage heeft het beeld niet lang gestaan. Weliswaar genoot het bijzondere belangstelling van de parochianen, vooral op Mariafeestdagen, maar reeds eind jaren vijftig of begin jaren zestig werd het weggehaald. Het kwam terecht in het Breda's Museum, waar het nu nog wordt bewaard (nr. B2037). Op de inventarislijst wordt het beeld echter gedateerd in het begin van de 19e eeuw. - Indien dit het beeld is dat inderdaad tussen 1625 en 1637 werd vereerd in Breda, dan is het mogelijk vervaardigd in de Zuidelijke Nederlanden in opdracht van aartshertogin Isabella die Breda op 6 juni 1625 bezocht, enkele dagen na de verovering van de stad door Spinola. Isabella zag hierbij dat de kerk niet meer beschikte over heiligenbeelden; slechts de bijeengezochte onderdelen van het retabel van het Sacrament van de Niervaart (⟶ Breda, Sacrament van de Niervaart) konden haar getoond worden. Waarschijnlijk is het, vanwege de aangebrachte zonnestralen, vervaardigd naar voorbeeld van het in 1599 of eerder verloren gegane beeld 'Onser Liever Vrouwen in de zonne'. - Desondanks blijft de herkomst van dit beeld raadselachtig. Indien we inderdaad te maken hebben met het 17e-eeuwse cultusbeeld, dan is dit eeuwenlang verborgen gehouden, om pas in de 20e eeuw opnieuw te worden ontdekt.
|
Verering
|
Onser Liever Vrouwen in de zonne - In het oudst bewaarde vonnisboek van de schepenbank van Breda wordt onder meer vermeld dat een zekere Cornelis Jan Claussz., omdat hij de schout en schepenen van Gilze had beledigd, in maart 1521 veroordeeld werd om 18 gulden te betalen aan de gildemeesters van de Bredase O.L. Vrouwekerk, bestemd voor het maken van een glasraam voor de nieuwe kapel van O.L. Vrouw. In het vonnis wordt over dit glasraam verder gepreciseerd:
'daer inne staen sal gefigureert het beeldt van Onser Liever Vrouwen in de zonne ende een manpersone dairvoir knijelende, daeronder met grooten letteren geschildert sal staen aldus: "Cornelis Jan Claussz. wonende tot Dongen heeft dit gelasen venster gegeven ter beternisse van dat hij opte eere ende eedt van scoutet ende scepenen in Ghilze afdragende woorden gesproken hadde"'.
Dat dit venster later ook is aangebracht in de in 1521 nog in aanbouw zijnde kapel (aan de oostzijde) blijkt uit latere verwijzingen van Van Goor (1744) en Kalf (1912). Afgaande op de formulering van deze veroordeling beschikte de Bredase kerk reeds voor genoemd jaar over het Mariabeeld. Aangenomen kan worden dat omstreeks 1526 de reeds in 1393 vermelde Mariakapel (de kerk beschikte overigens over meerdere Maria-altaren) werd heringericht in de nieuwbouw. De oorsprong van de cultus is niet bekend. Indien het cultusbeeld inderdaad een Marianum is geweest, dan kan de verering op zijn vroegst begonnen zijn rond het midden van de 15e eeuw. Mogelijk gaat het echter om een beeld van een ander, ouder type en is ook de cultus ouder. - In de late middeleeuwen waren in de O.L. Vrouwekerk gelijktijdig drie belangrijke culten gevestigd. Bijgevolg kende de stad voor 1566 jaarlijks ook drie plechtige ommegangen: voor het H. Kruis op Pinkstermaandag (⟶ Breda, H. Kruis), voor het H. Sacrament op de zondag voor St. Jan (⟶ Breda, Sacrament van de Niervaart) en voor O.L. Vrouw waarschijnlijk op 15 augustus (Maria Hemelvaart). - Ter ere van O.L. Vrouw was ook een broederschap opgericht waarover thans nog maar weinig bekend is, maar waarvan wordt aangenomen dat ze, vergeleken met de andere broederschappen, oud was en de meeste voorrechten bezat. Op zaterdag werd er een plechtige mis gezongen in de kapel. Elke ochtend werd er een vroege mis gedaan voor werklieden en reizigers, en elke avond werd er ter ere van O.L. Vrouw een plechtig lof gezongen waarbij de geestelijkheid, broederschapsleden en andere Bredanaars aanwezig waren.
De Zwarte Lieve Vrouw - Alle vermoedens dat dit beeld ooit zou zijn vereerd, stoelen op de getuigenis van de jezuïet Herman Hugo, veldprediker van het Spaanse leger, die in 1626 een verslag publiceerde van het beleg en de overgave van Breda (2 juni 1625). Volgens deze Hugo stond in het grafmonument van Engelbrecht I een Mariabeeld. Toen de belegering al zes maanden had geduurd voorspelde de genoemde Sibilla Styls ('Sybillino oraculo': 'met een sibillijnse orakelstem', een toespeling op haar naam) dat indien het beeld vernietigd zou worden, de vijand zou wijken. Hierna werd het beeld 'dat de godsvrucht der voorvaderen gedurende zoveel jaren in die stad vereerd had, terwijl anderen, niet-katholieken, het tot dantoe niet hadden durven schenden', verbrijzeld. Hugo verzucht verder dat hij niet weet wat het meest laakbaar was: de lafhartige houding van de overheid en de bevolking van Breda om deze euveldaad toe te staan, of de onbeschaamdheid van deze vrouw tegenover het beeld dat door de voorzaten van Nassau aan Maria was toegewijd en op hun graf was geplaatst ter nagedachtenis. Aan de begrijpende lezer laat hij de suggestie dat Sibilla's daad niet heeft geleid tot het ontzet, maar tot de verovering van Breda, die later bekend zou blijven als een roemrijk hoogtepunt in de Spaanse krijgsgeschiedenis. - Volgens Krüger (1875, zonder verdere bronvermelding), werd dit beeld gemeenlijk de 'Zwarte Lieve Vrouw' genoemd. Niet alleen Krüger, maar ook andere auteurs, zoals Le Roy (1678), Van Goor (1744) en Kronenburg (1909) hebben zonder voorbehoud de informatie van Hugo overgenomen. In 1987 ging Paquay er vanuit dat Hugo's propagandistische voorstelling van het Mariabeeld pure fantasie was. In 2003 heeft Scholten echter aangetoond dat een centrale Maria met kind wel degelijk voorkwam in de laatmiddeleeuwse graftraditie.
Het derde beeld - Ook Augustinus Wichmans gaat in zijn Brabantia Mariana tripartita (1632) eerst in op het verhaal over het Mariabeeld dat hij uit het verslag van Hugo heeft geput. Vervolgens vertelt hij dat de kerk van Breda vroeger, behalve aan Barbara, ook aan Maria was gewijd en dat het laatste nog steeds het geval is. Bij de noordelijke ingang was voor Maria een heiligdom ingericht waarin een heilig beeld was geplaatst ('sacram illius imaginem'). Tot dat beeld was een grote verering van het volk gericht en een enorme toestroom van mensen ('ad quam magna populi devotio, & ingens hominum concursus') die ook heden nog worden voortgezet ('hodieque continuantur'). Wichmans verwijst dus zowel naar het verleden toen hier nog een beeld stond, als naar de actuele situatie. Zijn boek verscheen inderdaad midden in de periode dat de O.L. Vrouwekerk weer in katholieke handen was. Overigens beschikte deze kerk in de periode 1625-1637 ook over een beeldje van O.L. Vrouw van Foy dat later naar ⟶ Roermond is overgebracht. Het is echter onwaarschijnlijk dat dit het beeld is waarop Wichmans doelt omdat tezelfdertijd in de ⟶ Bredase jezuïetenkerk al een cultus van O.L. Vrouw van Foy bestond. - Met de Mariacultus in de O.L. Vrouwekerk was het na de verovering van Breda door Frederik Hendrik in 1637 definitief afgelopen.
Hypothese - Dat er voor de verovering van Breda in 1637 in deze stad een belangrijke Mariacultus heeft bestaan, staat vast. De reconstructie van de vereringsgeschiedenis is tot op heden echter zeer speculatief. Mogelijk kan deze als volgt schematisch worden weergegeven. Vanaf de late middeleeuwen tot uiterlijk 1590 werd in de Bredase O.L. Vrouwekerk (vanaf 1526 in de nieuwe Mariakapel) een beeld van 'Onser Liever Vrouwen in de zonne' vereerd. Na het verdwijnen van dit cultusobject nam tot 1624 het Mariabeeld in het grafmonument van Engelbrecht I van Nassau, dat tot dan gespaard was gebleven, deze functie over. Na de vernietiging van dit beeld werd de O.L. Vrouwekerk opnieuw voorzien van een beeld van 'Onser Liever Vrouwen in de zonne', die, net als haar voorgangsters, veel vereerders trok.
|
Bronnen en literatuur
|
Archivalia: Breda, gemeentearchief: 2212 f 40, eredienst in de O.L. Vrouwekapel tijdens de late middeleeuwen; H 428 d. 7, de verwijdering van het beeld uit het grafmonument; R Breda 83, fol. 10v, de veroordeling van Cornelis Jan Claussz., Afd. III-8, nr. 1, rek. Gr. Kerk 1503-1504), fol. 7v, over de Bredase ommegangen. Literatuur: Hermannus Hugo, Obsidio Bredanae armis Philippi IIII. avspiciis Isabellae dvctv Ambr. Spinolae perfecta (Antwerpen: Plantijn, 1626) p. 120-121; Herman Hugo, W.A. Boekelman (vertaler), Het beleg van Breda (1624-1625) (Baarn: Uitgeverij TIEM, 2015) vertaling van Obsidio Bredanae; Augustinus Wichmans, Brabantia Mariana Tripartita (Antwerpen: J. Cnobbaert, 1632) p. 540; Jacobus Le Roy, Notitia Marchionatus Sacri Romani Imperii, Hoc est Vrbis et Agri Antverpiensis, Oppidorum, Dominorum, Monasteriorum, Castellorumque sub eo (Amsterdam: Lammenganis, 1678) p. 453, met verwijzing naar Hugo en afbeelding grafmonument; Thomas Ernst van Goor, Beschryving der stadt en lande van Breda ('s Gravenhage: Jacobus vanden Kieboom, 1744) p. 29, vermelding dat Engelbrecht I reeds bij leven zijn tombe in de noorder kooromgang liet maken, p. 80-82, met verwijzing naar Hugo en vermelding van het venster, en afbeelding grafmonument; W. Gumppenberg, 'Atlas Marianus', in: J.J. Bourassé ed., Summa aurea de laudibus Beatissime Virginis Mariae, dl. 12 (Parijs: J.P. Migne, 1862; oorspr. 1672) k. 568-570, vermeldt een 'Imago B.V. miraculosa Bredana', maar behandelt het Bredase Mirakelsacrament; J.B. Krüger, Kerkelijke geschiedenis van het bisdom van Breda, dl. 3 (Roosendaal: M.D. van Leeuwen, 1875) p. 237-238; J.A.F. Kronenburg, Maria's heerlijkheid in Nederland, dl. 6 (Amsterdam: Bekker, 1909) p. 381; Jan Kalf, De monumenten van geschiedenis en kunst in de provincie Noordbrabant, dl. 1. De monumenten in de voormalige Baronie van Breda (Utrecht: Oosthoek, 1912) p. 147-148, 15e-eeuwse monstransen; 'Boxhorn, Hendrik', in: J.P. de Bie, J. Loosjes, Biografisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland, dl. 1 ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1919) p. 549-553, op p. 550 vermelding van diens echtgenote Sibilla Styls; C.F. Xavier Smits, 'De Groote Lieve-Vrouwekerk van Breda en haar Nassauers-monumenten', in: De Katholiek 163 (1923) p. 94-107, 145-164, vooral 104 en 157-159; J.R.W. Sinninghe, Noord-Brabantsch sagenboek (Scheveningen: 'Eigen Volk', [1933]) p. 188-189; Jehan Kuypers, Lieve Vrouwkes van Brabant of eenen krans van Maria-legenden (Maastricht: Gebr. Van Aelst, 1938) p. 101-107; Pater Placidus, 'Geschiedenis der katholieke kerk te Breda', in: D.Th. Enklaar e.a. ed., Geschiedenis van Breda, dl. 1. De middeleeuwen (Tilburg: W. Bergmans, 1952) p. 133-136, de ommegangen in Breda en het gilde van O.L. Vrouw; F.A. Holleman, Dirk van Assendelft, schout van Breda, en de zijnen (Zutphen: Thieme, 1953) p. 157-158; 'Wanneer is dit beeld te Breda gekomen?', in: Sancta Maria 28 (1954) p. 77-79, over het beeld op de binnenplaats van het R.K. Weeshuis; 'Gebed tot Onze Lieve Vrouw', in: Sancta Maria 29 (1955) p. 161, afb. Mariaprentje met gebed van paus Sixtus IV; Dagobert Gooren, 'De afbeelding van de Bredase Lieve Vrouw van 1520', in: Brabants Heem 20 (1968) p. 78-81; J.M.F. IJsseling, 'De Grote of Onze Lieve Vrouwekerk te Breda. Aantekeningen over de bouwgeschiedenis', in: Jaarboek De Oranjeboom 21 (1968) p. 11, over Cornelis Jan Claussz. en p. 14, de Bredase ommegangen; H. Brabers e.a., Onze Lieve Vrouwkes van Brabant ('s-Hertogenbosch: Provinciaal Genootschap, 1977) p. 16-17; J.L.M. de Lepper, 'De katholieke kerk', in: F.A. Brekelmans e.a. ed., Geschiedenis van Breda, dl. 2. Aspecten van de stedelijke historie (Schiedam: Interbook, 1977) p. 163, vermelding Marianum, 'O.L. Vrouw in de Zon', p. 172, de beeldenschennis in 1599, p. 173, verwijdering van het beeld uit het grafmonument op 28 november 1624; J.M.F. IJsseling, De Grote of Onze Lieve Vrouwe Kerk te Breda (Amstelveen: Luyten, 1984) p. 36-37; V. Paquay, 'Dynastiek zelfbewustzijn in steen; herdatering en situering van het Nassaureliëf in de Grote Kerk te Breda', in: Jaarboek De Oranjeboom 40 (1987) p. 1-43; S.A. Vosters, Het beleg en de overgave van Breda in geschiedenis, literatuur en kunst, dl. 2 (Breda: Archiefdienst, 1993) p. 120; L.N. Valks-Knibbeler, 'Herinneringen aan het Roomsche Burgerweeshuis, 1931-1939', in: Jaarboek De Oranjeboom 49 (1996) p. 125, afb. van het beeld met daarvoor een groepje weeskinderen; F. Scholten, 'Grafmonument voor Engelbrecht I en Johanna van Polanen en hun zoon Jan IV van Nassau en echtgenote Maria van Loon', in: G. van Wezel, De Onze-Lieve-Vrouwekerk en de grafkapel voor Oranje-Nassau te Breda (Zwolle: Waanders, 2003) p. 154-166; F. Scholten, 'Van flamboyante gotiek naar renaissance', in: G. van Wezel, De Onze-Lieve-Vrouwekerk en de grafkapel voor Oranje-Nassau te Breda (Zwolle: Waanders, 2003) p. 175-178. Overige bronnen: KDC BiN-dossier Breda-Onser Liever Vrouwen in de zonne/Zwarte Lieve Vrouw.
|