Roermond, O.L. Vrouw [van de Munsterkerk] |
||
Cultusobject: | O.L. Vrouw [van de Munsterkerk] | Open Street Maps |
---|---|---|
Datum: | Onbekend | |
Periode: | Ca. 1225 | |
Religieuze context: | Christelijk | |
Locatie: | O.L. Vrouwe of Munsterkerk | |
Adres: | Abdijhof 1, 6041 HG Roermond | |
Gemeente: | Roermond | |
Provincie: | Limburg | |
Bisdom: | Roermond | |
Samenvatting: | Omstreeks 1225 wordt bericht over een smeekbedevaart naar O.L. Vrouw van Roermond, die kennelijk een beeld in de Munsterabdij gold. Mogelijk ontstond uit deze verder niet gedocumenteerde cultus een processie: sedert 1282 reppen de bronnen van het jaarlijks omdragen van een Mariabeeld vanuit de Munsterabdij. | |
Auteur: | Jaap van Moolenbroek | |
Illustraties: | ||
Topografie |
- De O.L. Vrouwe Munster of Munsterabdij werd in 1218-1219 gesticht door graaf Gerard IV van Gelre (†1229) en zijn vrouw Margareta van Brabant (†1231) om gravin-weduwe Richardis in staat te stellen binnen hun graafschap de leefregels van de cisterciënzers te volgen. De graaf bestemde een terrein juist buiten het toenmalige Roermond tot locatie van een nieuw cisterciënzerinnenconvent, waarvan Richardis abdis werd. Op 1 oktober 1220 werd de kloosterkerk aan O.L. Vrouw gewijd door aartsbisschop Engelbert van Keulen. Toen was nog slechts (een deel van) de oostelijke partij van het huidige gebouw gereed. Successievelijk volgden het middenschip en de omvangrijke westpartij, die ca. 1250-1260 werd voltooid. Reeds eerder, omstreeks 1240, had de zoon en opvolger van Gerard IV, Otto II, de nu nog bestaande graftombe voor zijn ouders in de abdijkerk opgericht. - Zie voor de latere geschiedenis van de kerk ⟶ Roermond, Bernardus. |
|
Cultusobject |
- Een cultus van O.L. Vrouw in Roermond wordt terloops vermeld door de Rijnlandse cisterciënzer Caesarius van Heisterbach in zijn hagiografie van de op 7 november 1225 vermoorde aartsbisschop Engelbert van Keulen. Het derde boek van dit geschrift behelst de wonderen die aan de tussenkomst van de als martelaar beschouwde Engelbert werden toegeschreven. In het eerste kapittel wordt verteld hoe ridder Herman van Glimbach al minstens twee jaar aan een ernstige verlamming leed toen hij de raad kreeg de bijstand van Engelbert in te roepen, waarop hij antwoordde: 'Ego me deduci feci ad Sanctum Quirinum Nussiam et ad Dominam nostram Ruremundi et ad limina plurimorum sanctorum, sed non sum exauditus, forte exaudiri indignus' ('Ik heb me laten brengen naar de heilige Quirinus in Neuss en naar O.L. Vrouw van Roermond en naar de graven van heel veel heiligen, maar ik werd niet verhoord. Misschien ben ik het wel niet waard verhoord te worden'). Na een gelofte aan Engelbert herkreeg hij zijn gezondheid, en vier dagen later ondernam hij een dankbedevaart naar Engelberts graf in de Keulse dom. Daar vertelde hij zijn verhaal aan Goswinus van Volmarstein, kanunnik en cus-tos van de Keulse domkerk, die dit verhaal met andere aan Caesarius doorgaf. - Met de woorden 'O.L. Vrouw van Roermond' doelt Caesarius niet primair op de O.L. Vrouwe Munster, zoals de gangbare interpretatie luidt, maar op een cultusobject van O.L. Vrouw te Roermond, dat in één adem kon worden genoemd met de relieken van St. Quirinus in Neuss (D) en van andere heiligen. Dit object was ongetwijfeld een beeld van O.L. Vrouw, zoals de auteur met een bedevaart naar 'de heilige Maria van Rocamadour' het befaamde O.L. Vrouwebeeld aldaar op het oog heeft. Overigens bevond het Roermondse beeld zich ongetwijfeld in de kerk van het nieuwe O.L. Vrouweklooster. |
|
Verering |
- De tijd van deze smeekbedevaart naar Roermond kan nauwkeurig worden bepaald. Engelberts gebeente werd op 27 december 1225 bijgezet in de Keulse dom. Caesarius schreef de eerste reeks mirakelen van Engelbert vermoedelijk in de zomer en in elk geval voor eind november 1226. Ridder Herman deed zijn gelofte aan Engelbert op drie achtereenvolgende dagen liggend op de grond. Zijn gelofte en genezing zullen dus op het voorjaar of anders de zomer van 1226 gedateerd mogen worden. De ridder was toen al sinds minstens twee jaar geleidelijk verlamd geraakt. Hij moet in de periode 1224 tot begin 1226 naar Roermond zijn gebracht. Omdat de verlamming geleidelijk optrad en de bedevaart naar het befaamde Neuss wel prioriteit zal hebben gehad, is de kans groot dat de pelgrimage naar Roermond in 1225 heeft plaatsgevonden. - Blijkbaar beschikten de Roermondse zusters spoedig na de wijding van de Munsterkerk op 1 oktober 1220 over een Mariabeeld waaraan wonderdoende kracht mocht worden toegeschreven. Dit beeld kan als dotatie van een ingetreden welgestelde zuster of haar familie in het zeer voorname klooster zijn beland. De cultus van O.L. Vrouw van Roermond verkreeg in korte tijd regionale faam: Glimbach ligt ca. 30 km ten zuidoosten van Roermond. Deze faam bereikte dankzij het verhaal van ridder Herman ook de custos van de Keulse dom en vervolgens het (Rijnlandse) lezerspubliek van Caesarius' hagiografie. - Ook anderszins blijkt dat in de Munsterkerk van meet af aan bedevaartgangers welkom waren, wat in cisterciënzer kloosters niet gebruikelijk was. Na de door hem verrichte kerkwijding verleende aartsbisschop Engelbert van Keulen in 1220 een aflaat van twintig dagen aan de gelovigen van de parochie Roermond en bovendien van veertig dagen aan gelovigen uit andere parochies die de kerk op de verjaardag van de wijding zouden bezoeken. In 1224 werd dit privilege door kardinaal-legaat Koenraad van Porto flink verruimd; hij verleende een aflaat van twintig dagen aan allen die het klooster op welke dag dan ook zouden bezoeken, terwijl een aflaat van veertig dagen te verdienen viel op de (toen vier) feestdagen van O.L. Vrouw, voorts op de dag van de kerkwijding en op negen andere dagen. Bij deze bezoeken 'uit devotie en wegens pelgrimage' werd gerekend op offergaven van de gelovigen, ongetwijfeld met het oog op de ambitieuze kerkbouw. Het streven van de zusters bedevaartgangers te trekken en hun speciale devotie voor Maria (in cisterciënzer kloosters vanzelfsprekend) kunnen de opkomst en de verbreiding van een aan een Mariabeeld verbonden cultus in deze jaren helpen verklaren. - Van bedevaarten naar deze O.L. Vrouw van Roermond reppen latere bronnen voor zover bekend niet meer. Wel horen we sedert 1282 van een jaarlijkse processie vanuit de Munsterabdij waarin een Mariabeeld werd rondgedragen. Op die dag ontvingen bezoekers van de Munsterkerk een aflaat, dezelfde als op de feestdagen van O.L. Vrouw en een reeks andere dagen werd verleend. Het is heel goed mogelijk dat bij de bedoelde processie het beeld werd rondgedragen dat omstreeks 1225 bedevaartgangers uit de regio wist te trekken. In de late middeleeuwen was deze ommegang de grote stadsprocessie van Roermond, die op dinsdag na Pinksteren uittrok en waaraan de grote jaarmarkt en kermis waren verbonden. Sedert 1598-1600 verplaatst naar Drievuldigheidszondag, en naar het tweede plan verschoven, heeft deze processie zich tot het midden van de 20e eeuw gehandhaafd. |
|
Bronnen en literatuur |
Archivalia: Maastricht, Rijksarchief in Limburg, archief van de Munsterabdij te Roermond, inv.nrs. 2, 22, 91 (de aflaten). Tekstedities: Genoemde teksten zijn uitgegeven in: E.J. Harenberg e.a., Oorkondenboek van Gelre en Zutphen tot 1326, afl. 2-3, Munsterabdij te Roermond (Den Haag: ING, 1984-1988) nrs. 1220 (oktober 1 - 1221 april 9/10), 1224.08.21, 1282.02.24; Caesarius van Heisterbach, Vita, passio et miracula beati Engelberti Coloniensis archiepiscopi, b. III, kap. 1, F. Zschaeck ed., in: Alfons Hilka, Die Wundergeschichten des Caesarius von Heisterbach, dl. 3 (Bonn: P. Hanstein, 1937) p. 283-285 (Herman van Glimbach); Caesarius van Heisterbach, Dialogus miraculorum, b. I, kap. 17, J. Strange ed. (Keulen etc.: J.M. Heverle, 1851) dl. 1, p. 24 ('ad sanctam Mariam Rupis Amatoris'). Literatuur: J.J.F.W. van Agt, 'Roermonds Munsterkerk voor en na Cuypers', in: H.W.M. van der Wijck e.a. ed., Opus Musivum (Assen: Van Gorcum, 1964) p. 85-113; M.K.J. Smeets, 'De Munsterabdij en de stadsprocessies te Roermond', in: De Maasgouw 93 (1974) k. 115-124; G. Venner, 'Roermond als bedevaartsoord omstreeks 1225', in: Maasgouw 103 (1984) k. 179-182; W. van Leeuwen, 'De Roermondse Munsterkerk, van sprekende neogotiek naar zwijgende architectuur', in: Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 83 (1984) p. 159-169; F.P.J. Slenders & M.K.J. Smeets, Waar het koepeldragend Munster rijst. Historisch overzicht betreffende de Onze Lieve Vrouwe Munsterkerk (Roermond: Stg. Jong Roermond, 1984); J.J. van Moolenbroek, 'De stichting van cisterciënzer vrouwenkloosters in Nederland tot 1300', in: Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 27 (1985) p. 208-209; Ada van Dijk, Romaans Nederland (Amsterdam: Architectura & Natura Pers, 1994) p. 150-160; J.J. van Moolenbroek, Mirakels historisch. De exempels van Caesarius van Heisterbach over Nederland en Nederlanders (Hilversum: Verloren, 1999) p. 284-288 (nr. 57); Hein van der Bruggen e.a. (red.), De Munsterabdij van Roermond (Zwolle: Books, 2020). Overige bronnen: KDC BiN-dossier Roermond-O.L. Vrouw. |
|
naar het KDC, voor aanvullingen en
commentaar. |