Nunhem, H. Elisabeth van Hongarije

Cultusobject: H. Elisabeth van Hongarije Open Street Maps
Datum: 19 november; gehele jaar
Periode: 16e eeuw - 17e eeuw
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Put en kerk van het klooster St. Elisabethsdal
Adres: St. Elisabethsdreef 1, 6081 NS Haelen
Gemeente: Haelen
Provincie: Limburg
Bisdom: Roermond
Samenvatting: De verering van de H. Elisabeth van Hongarije in het klooster te Nunhem gaat terug tot 1240 toen zij tot tweede patrones, naast O.L. Vrouw, werd gekozen en het klooster naar haar werd vernoemd. De oudste concrete aanwijzing van een bedevaart stamt uit 1601, toen een grote toeloop van pelgrims de Elisabethsput bezocht, in de hoop van hoest of tuberculose te worden genezen.
Auteur: Antoine Jacobs
Illustraties:
Topografie - Omstreeks 1211 ondernam Dirk (Theodericus) van Altena, zoon van de heer van Horn, een bedevaart naar het Noord-Spaanse Santiago de Compostela. Op de terugreis werd hij ziek. Hij en zijn metgezellen werden liefdevol opgenomen in het in de 12e eeuw gestichte klooster Val des Choux (Vallis Caulium) van de benedictijner caulieten, in de omgeving van Dijon. Dirk bood de monniken uit dankbaarheid voor het onderdak en zijn herstel geschenken aan. De kloosterlingen weigerden, maar stelden het op prijs indien zij in Dirks land – ‘in terra sua Hornana’ – een klooster mochten stichten. Kort daarna togen enige monniken naar het land van Horn. Zij kozen het terrein genaamd Vreeholt, dat toebehoorde aan ridder Willem Underthens. Dirk kocht het gebouw Vreeholt van ridder Willem en schonk het aan de caulieten. Op verzoek van Dirk van Altena werd Vreeholt in 1240 toegewijd aan O.L. Vrouw en de H. Elisabeth van Hongarije. Het nieuwe klooster kreeg de naam Sint Elisabethsdal en werd door Dirk begiftigd met rechten en schenkingen.
- In de eerste decennia van de 15e eeuw leidde het caulietenklooster door het achterwege blijven van visitaties een kwijnend bestaan. Er verbleven nog slechts een paar paters in Elisabethsdal, met de kloostertucht was het slecht gesteld en de gebouwen verkeerden in een onderkomen toestand. Op 1 maart 1434 stond het concilie van Basel toe dat Elisabethsdal als caulietenklooster werd opgeheven en getransformeerd tot klooster van reguliere kannuniken van St. Augustinus binnen de congregatie van Windesheim.
- In 1578 werd het klooster in brand gestoken door troepen van Alexander Farnese. Hessische soldaten plunderden het klooster in 1635. Vijftien jaar later werd Sint Elisabethsdal herbouwd. In 1744 waren er opnieuw bouwactiviteiten.
- Na de komst van de Fransen werd het klooster in 1796 bij wet opgeheven verklaard. De kanunniken verlieten in februari 1797 Sint Elisabethsdal en zochten hun toevlucht in Windesheimerkloosters in Pruisen. Op 27 februari 1801 werd het klooster geveild te Maastricht aan Guillaume Claes. De kapel werd afgebroken met uitzondering van de toren, die als ‘folly’ in het park bleef staan.
- Het resterende kloostergebouw van Elisabethsdal ging nog verschillende malen door verkoop en vererving over op andere particulieren: Van Mulbracht (1823-1854), Beerenbroek (1854-1916), Geenen (1916-1938). In 1943 bewoonden Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria (OMI) een deel van het klooster. Sedert 1950 is het een rust- en retraitehuis van de Kleine Zusters van de H. Jozef te Heerlen. De zusters breidden omstreeks 1960 het complex uit met nieuwbouw en een moderne kapel.
Cultusobject - Elisabeth, dochter van koning Andreas van Hongarije, werd geboren in 1207 en huwde op jonge leeftijd de landgraaf van Thüringen, die in 1227 tijdens een kruistocht om het leven kwam. Elisabeth wijdde zich sindsdien als lid van de derde orde van Franciscus helemaal aan de verzorging van armen en zieken. Omstreeks 1230 zou zij enige Mariabeelden hebben geschonken aan haar dochter Sophia waarvan er een het cultusbeeld zou worden te ’s-Gravenzande. Zij stierf op 17 november 1231 in Marburg en werd al korte tijd later als heilige vereerd. In Marburg werd een kerk te harer ere gebouwd waarin op 19 november 1235 haar lichaam werd bijgezet, waarna 19 november ook haar feestdag werd. Bij de herziening van de algemene heiligenkalender in 1969 werd haar feestdag verplaatst naar haar sterfdag, 17 november (⟶ Casteren).
- In 1601 werd melding gemaakt van de aanwezigheid van relieken van de H. Elisabeth. De aanwezigheid van een Elisabethaltaar in de kloosterkerk duidt er misschien op dat daar een cultusbeeld van de heilige heeft gestaan.
- In de pandhof van het klooster lag de Elisabethput, waarvan het water voor geneeskrachtig werd gehouden. De put was overhuifd met een leien dak. De leien werden eind 16e eeuw door rentmeester Johan van Kessenich verkocht.
Verering - De verering van Elisabeth van Hongarije in het klooster te Nunhem gaat terug tot 1240 toen zij als tweede patrones werd gekozen. Over de wijze van haar verering buiten de liturgische gedachtenis is met betrekking tot de daaropvolgende eeuwen niets bekend, totdat in 1601 prior Peter Steegmans van het Windesheimerklooster ‘Zandt’ te Straelen, die tot commissarius van Sint Elisabethsdal was benoemd, de staat opmaakte van het klooster dat sinds het einde van de 16e eeuw enigszins in verval was geraakt. Hij stelde dat de kloostergemeenschap met gepaste zorg en eerbied diende te blijven waken over de relieken van de H. Elisabeth en vooral over de naar haar vernoemde put. In een niet geheel leesbaar rekest van de ridderschap en overige onderdanen van het graafschap Horn uit april 1601 staat daarover:

‘Wir gelehfale (?) die reliquien von St. Elisabeth daselbst in ver war und besondere der putz St. Elisabethsputz genannt in dem Closter stamde (?) der welch auff dem heutigen tag durch vielle und diverse auß und inlandische personen mitt devotion und offerhant gevisitiert und also in der eheren Gottes durch das wasser auß dem putz von St. Elisabeth gesterckt worden mit geburlichen ceremonien zu verhalten’.

Een soortgelijk bericht geeft een ander document uit 1601, waarin de wens wordt uitgesproken dat de put in ere wordt gehouden: ‘maar oock dat die putte van Sta. Elisabeth die welcke alnoch in orde is, met groote devotien en mirakelen mach gevisitiert en in ehren gehalten werden’. Een visitatierapport van 29 oktober 1605 van de hand van Henricus Carolus Curtius, proost van het St. Servaaskapittel beschrijft de genezende werking van het putwater:

‘…et illis [pandhof] circumspectus erat hortus in quo ad huc impresentiarum et puteus qui Stae. Elisabethae dicitur ad quem omnes mala tussi laborantes pro sanitate obtinenda passim confluunt’
(‘en deze pandhof omsloot een tuin, waarin nog tot op heden een put is, die St. Elisabethsput wordt genoemd en waar allen die lijden aan kwade hoest van alle kanten naar toestromen om gezondheid te verkrijgen’)

In weer een ander, maar ongedateerd document, eveneens uit het begin van de 17e eeuw, bevestigen de deservitor en de koster van de kloosterkerk nog eens het gegeven dat dagelijks vele pelgrims uit alle streken komen om het Elisabethswater te putten en te drinken teneinde van hun hoest of tuberculose te genezen.
- Uit het gegeven, dat in 1601 een langer bestaand bedevaartgebruik (‘[bis] auff dem heutigen tag’) wordt gesuggereerd, kan afgeleid worden dat de pelgrimage waarschijnlijk een traditie kende die in ieder geval teruggaat tot in de 16e eeuw. Van na 1605 zijn er geen getuigenissen meer die melding maken van de put of de bedevaart.
- Bij breve van 10 april 1674 bepaalde paus Clemens X dat het altaar van de H. Elisabeth in de kloosterkerk een geprivilegieerd altaar zou worden, op voorwaarde dat er dagelijks tien missen gelezen werden. Mogelijk hield dit verband met de bedevaartcultus van Elisabeth, maar concrete aanwijzingen hiervoor ontbreken. De visitatierapporten van 1659, 1685 en 1786 bevatten namelijk geen verwijzingen meer naar de devotie voor Elisabeth. Het is daarom onbekend wanneer de Elisabethsbedevaart en -verering ten einde kwamen. De bedevaart misschien reeds na de plundering van het klooster in 1635; de verering waarschijnlijk voor het einde van de 18e eeuw toen Hendrik Pisart tot nieuwe prior werd verkozen. Hij stuurde het religieuze leven binnen het klooster in een strikt Christocentrische richting. De opheffing en secularisatie van het kloostercomplex in 1796-1797 maakten hoe dan ook een einde aan elke nog bestaande vorm van verering van Elisabeth.
- De huidige bewoners, de Kleine Zusters van de H. Jozef, vieren elk jaar op 17 november in beslotenheid het feest van Elisabeth. Het is een verwijzing naar de vroegere cultus en daarmee een herneming van een lokale traditie. Aangezien het een viering in beslotenheid betreft, is er van een bedevaart of publieke verering geen sprake.

Mariaverering?
- Van Beurden maakte in 1897 ook nog melding van een miraculeus Mariabeeld dat in Sint Elisabethsdal zou hebben gestaan. Van een dergelijk beeld zijn echter geen sporen gevonden. Mogelijk heeft hij zich vergist met het wonderbaarlijke Mariabeeld van Ommel, dat zich tijdelijk tussen 1732 en 1798 in het franciscanessenklooster Mariaschoot te Nunhem bevond. Ook is het mogelijk dat Van Beurden het Mariabeeld met het Elisabethsbeeld heeft verward.
Materiële cultuur - Beelden: 1 Boven de toegangspoort van het klooster stond in 1744 een beeld van de H. Elisabeth; 2 in de hal van het klooster bevindt zich anno 2003 een eikenhouten Elisabethbeeld (ca. 190 cm); 3 in de recreatiezaal van het klooster bevindt zich anno 2003 een gepolychromeerd gipsen Elisabethbeeld (ca. 90 cm hoog); 4 in 1996 werd een beeld (ca. 1 m hoog) van de H. Elisabeth onthuld in een gevelnis van St. Elisabethshof (anno 2003: Natuur- en Milieueducatief Centrum annex Streekmuseum), schuin tegenover Elisabethsdal gelegen. Het beeld is vervaardigd van keramiek in atelier ‘St. Joris’ te Beesel naar een ontwerp van Olga van Abbe uit Eindhoven.
- Mozaïek: in de anno 1963 gebouwde kloosterkapel is een anoniem wandmozaïek (2 x 2 m) voorstellende Elisabeth aangebracht.
Bronnen en literatuur Archivalia: Maastricht, Rijksarchief in Limburg, Archief Sint-Elisabethsdal, inv. nr. 233 (visitatie 29-10-1605).
Tekstedities: K. Schutgens, ‘Inventaris der archieven van het klooster Sint-Elisabethsdal te Nunhem 1240-1797’ (Maastricht: RAL, 1979); Anton G. Weiler & Noël Geirnaert (ed.), Monasticon Windeshemense, dl. 3. Niederlande (Brussel: Archief- en Bibliotheekwezen, 1980) p. 351-371.
Literatuur: G.M. Poell, Beschrijving van het hertogdom Limburg (z.p. 1851) p. 345-347; [A.F.] van Beurden, ‘Wandelingen rondom Roermond’, in: Limburg’s Jaarboek 5 (1897) p. 101-108; Voorloopige lijst van der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, dl. VIII (Den Haag: Algemeene Landsdrukkerij, 1926) p. 348-349; J.M. Gijsen, ‘”Devotio Moderna” in de achttiende eeuw. het vroomheidsideaal van Hendrik Pisart (1662-1736) prior van Sint Elisabethsdal bij Roermond’, in: Archief voor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland 13 (1971) p. 1-47; Levensbericht van een honderdjarige. Korte geschiedenis van de congregatie van de Kleine Zusters van de H. Joseph (Heerlen: eigen beheer, 1972) p. 73, 108; K. Schutgens, ‘Bijdrage tot de geschiedenis van het klooster Sint-Elisabethsdal’, in: Publications SHA Limbourg 115 (1979) p. 267-329; M.H.H. Kierkels, ‘De heilige Elisabeth van Thuringen (1207-1231)’, in: Rondom het Leudal 21 (1996) p. 90-91; Philip Bossenbroeck, René Baeten & Ans Frenken, ‘Wandelen in het Leudal…toen en nu’, in: Rondom het Leudal 24 (1999) p. 381-382; Sef Adams & Arnoud-Jan Bijsterveld, ‘Nunhem-Servaas’, in: P.J. Margry & C.M.A. Caspers, Bedevaartplaatsen in Nederland, dl. 3 (Amsterdam/Hilversum: Meertens Instituut/Verloren, 2003) p. 664; Roland Stenvert e.a., Monumenten in Nederland. Limburg (Zwolle/Zeist: Waanders/Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 2003) p. 136.
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Nunhem-Elisabeth; mondelinge informatie in december 2003 van zuster Lutgard, overste van Sint Elesabeth.
  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.