Hertogenbosch, H. Hubertus |
||
Cultusobject: | H. Hubertus | Open Street Maps |
---|---|---|
Datum: | 3 november (+ noveen) | |
Periode: | eind 18e/begin 19e eeuw - voor 1907 | |
Religieuze context: | Christelijk | |
Locatie: | Voormalige parochiekerk St. Jacob | |
Adres: | Hinthamerstraat 179, 5211 ML 's-Hertogenbosch | |
Gemeente: | 's-Hertogenbosch | |
Provincie: | Noord-Brabant | |
Bisdom: | 's-Hertogenbosch | |
Samenvatting: | In de parochiekerk St. Jacob heeft gedurende de 19e eeuw een verering voor de H. Hubertus bestaan, die gelovigen tot uit de wijde regio trok. Bedevaartgangers lieten zich daar ‘overlezen’ als bescherming tegen hondsdolheid. Ook lieten bezoekers dieren branden met een Hubertussleutel. Op de feestdag van de heilige werd Hubertusbrood gewijd. | |
Auteur: | Ottie Thiers | |
Illustraties: | ||
Topografie |
- Omstreeks 1430 kreeg de St. Jacobsbroederschap te ’s-Hertogenbosch toestemming van paus Martinus V om een kapel met hospitium op te richten, bedoeld voor doortrekkende pelgrims naar Santiago de Compostela, en voor teruggekeerde Bossche pelgrims die ondersteuning behoefden. Deze kapel werd gebouwd aan het Hinthamereinde, aan de tegenwoordige Bethaniestraat. Een bijzondere gebeurtenis was de verheffing in 1569 van de Jacobskapel (tegelijk met twee andere bestaande kapellen in de stad) tot parochiekerk, te meer als men bedenkt dat tot dan toe de gehele stad onder de parochie St. Jan viel. De Jacobskerk werd in 1584 vergroot tot een driebeukige kerk. Van 1629 tot 1650 werd ze gebruikt voor de protestantse eredienst. Nadien deed het gebouw dienst als begraafplaats, wagenhuis, paardenstal, arsenaal, kazerne en van 1924 tot 1986 als provinciaal museum. Sinds 1988 is de gemeentelijke Bouwhistorische en Archeologische Dienst erin gehuisvest. Het gebouw heeft in die periode diverse verbouwingen ondergaan, maar de grondvorm is behouden gebleven. - Vlakbij de geconfisqueerde St. Jacobskerk richtten de katholieken na 1629 een schuilkerk in, in een pand genaamd ‘de Maghed van Den Bossche’ aan de Hinthamerstraat. Het voorhuis diende als pastorie, de kerk lag op het achtererf. Er waren twee uitgangen, een aan de St. Jacobsstraat en een Achter den Dove ofwel het Fraterstraatje (nu het kerkplein). Het interieur was voorzien van drie altaren en een drietal gaanderijen. Deze kerk werd van 1644 tot 1741 bediend door dominicanen, daarna door wereldheren. In 1803 maakte de schuilkerk plaats voor nieuwbouw, waarvoor een groot deel van het meubilair werd aangeschaft in Antwerpen. Over dit omstreeks 1846 weer afgebroken gebouw is vrijwel niets meer bekend. - Een wijziging van de parochiegrenzen in 1842 ten koste van de parochie St. Jan, en ten gunste van de overige parochies, leidde namelijk opnieuw tot afbraak en nieuwbouw. Architect Arnoldus van Veghel ontwierp een centraalbouw-kerk in waterstaatstijl, met een achtkantig houten puntdak op de viering, die in 1846 werd voltooid. Het interieur werd beschilderd naar een ontwerp van P.J.H. Cuypers. - In 1905 bleek ook deze kerk bouwvallig en te klein, zodat wederom besloten werd tot nieuwbouw. Bouwpastoor Prinsen stelde als voorwaarde aan de architecten Jos Cuypers en Jan Stuyt, dat de nieuw te bouwen kerk niet mocht lijken op de St. Jan, en dat men zich moest houden aan centraalbouw. Uit hun ontwerp voor een koepelkerk spreekt een Byzantijnse invloed. De kerk werd in 1907 in gebruik genomen, in 1923 werd een toren toegevoegd en in 1927 een frontgevel met voorportaal. In 1931 is door afbraak van een aantal huizen aan de voorzijde van de kerk aan de Hinthamerstraat een kerkplein gerealiseerd. - In 1972 is de parochie St. Jacob opgeheven en ondergebracht in de parochie Binnenstad. De kerk bleef voor de eredienst in gebruik. Van 1991-1993 is de kerk, als Rijksmonument, van binnen en van buiten gerestaureerd. Sindsdien nam het multifunctioneel gebruik toe: er waren regelmatig concerten, lezingen en bijzondere vieringen. In 2002 is het gebouw aan de eredienst onttrokken. Er bestaan dan plannen om er een Jeroen Boschcentrum te vestigen. |
|
Cultusobject |
- Hubertus, bisschop van Maastricht en Luik, overleed op 30 mei 727 (zie over zijn persoon ⟶ Elsloo; verder ook ⟶ Alem, ⟶ Herpen; ⟶ Herten, ⟶ Swolgen). Zijn feestdag wordt gevierd op 3 november. In 743 werd hij heilig verklaard en zijn in de benedictijnerabdij van Saint-Hubert bewaarde lichaam maakte de abdij tot een belangrijk bedevaartsoord. Hubertus werd patroon tegen hondsdolheid omdat hij in 719 een met hondsdolheid besmette man genas. Als gevolg daarvan werden Hubertusbroederschappen, vooral in België en het Rijnland, opgericht ter bescherming tegen deze ziekte. Sommige waren aangesloten bij de broederschap van Saint-Hubert in de Ardennen en ondernamen regelmatig bedevaarten naar deze abdij. Al zijn verschillende van deze broederschappen nog actief, de verering van Hubertus als beschermer tegen hondsdolheid is grotendeels verdwenen door de ontdekking van een vaccin tegen deze ziekte door Louis Pasteur in 1885. Hij is sinds de 18e eeuw ook de patroon van de jagers omdat hij als bisschop het offergebruik van jagers zou hebben gekerstend. - Tenminste één reliek van de heilige bevond zich in 1975 nog in de parochie. Deze was gevat in een zilveren houder zonder merken uit het tweede kwart van de 18e eeuw (12,5 x 9 cm). De rand was voorzien van bladmotieven. De tekst in de houder luidde: ‘Reliquiae Sancti Huyberti Episcopi’. In het parochiearchief bevindt zich een reliekbrief van 3 december 1874, waarin Joannes Zwijsen bepaalde relikwieën, ‘satis conspicuas ex ossibus S. Huberti, Episc et Conf...’ (voldoende zichtbaar uit het gebeente van Sint Hubertus...) voor echt verklaart. De botpartikels zijn gevat in een langwerpige zilveren of verzilverde houder met glas en mogen ter verering worden uitgesteld in het bisdom ’s-Hertogenbosch. - Nog twee andere verklaringen hebben kennelijk betrekking op deze reliek. De oudste is een door P. Govarts ondertekende autorisatie van 13 juli 1725, waarbij in aanwezigheid van de heer Van Ceulen, deken en pastoor van Heusden, een deel is afgesplitst van een Hubertusreliek in de parochie Macharen, met instemming van de pastoor, ter uitstelling en ter verering in de parochie van St. Jan in ’s-Hertogenbosch. Van Ceulen was een geboren Bosschenaar, en heeft kennelijk bemiddeld. Een verklaring van januari 1743 vermeldt dat een botpartikel van de H. Hubertus is genomen uit een houten capsula, bewaard in het bedehuis van de capucijnen, dat deze gedaan is in een zilveren houder, is gezegeld en voorzien van papieren in handen is gegeven van de eerwaarde heer Nicols, een priester behorend tot de Bossche clerus. In een andere hand is onderaan genoteerd dat de ‘scedulae’, de reliekbriefjes of -strookjes, zijn gevonden tussen de geschriften van wijlen de eerwaarde heer Snel, in leven protonotarius. - Eind 19e eeuw stond er in de kerk een beeld van de H. Hubertus (samen met de H. Willlibrord) naast het altaar van de H. Familie. Op basis van uitgebreide interieurbeschrijvingen lijkt het dat er geen beeld of afbeelding van de H. Hubertus werd opgenomen in de in 1907 gebouwde kerk. |
|
Verering |
- Vermoedelijk is de Hubertusreliek in de loop van de 18e eeuw in de St. Jacobskerk terechtgekomen. Petrus Verhoeven, sinds 1856 kapelaan in de St. Jacobskerk, was er van 1874 tot zijn overlijden in 1895 pastoor. Hij maakte serieus werk van de administratie en besteedde in het parochiememoriaal uitgebreid aandacht aan de Hubertusverering. - Van oudsher bestaat, aldus Verhoeven in 1874, in de parochie de gewoonte om ter ere van de H. Hubertus mensen die door razende honden gebeten zijn te overlezen, en dieren met een Hubertussleutel te branden. Zijn voorganger, pastoor Petrus Kemps, trof deze praktijk bij diens aantreden in 1837 aan. Dit impliceert een ontstaan van de cultus aan het begin van de 19e eeuw of nog eerder. Kemps vroeg de apostolisch vicaris wat hij met die praktijk aan moest, temeer daar hij geen papieren vond die een en ander ondersteunden. Hij kreeg ten antwoord ‘dat men hiermede niet ligtzinnig zou zijn begonnen, dat zijn eerwaarde er dus mede moest voortgaan’. Verhoeven stelde bij zijn aantreden dezelfde vraag aan monseigneur Zwijsen, en kreeg hetzelfde antwoord. ‘Nog nooit’, vervolgt Verhoeven, ‘is er een geval geweest dat iemand overlezen zijnde, razend is geworden’. Het overlezen was een ritueel dat bestond uit een gebed, dat de priester uitsprak terwijl hij de reliek op het hoofd van de zieke hield; vervolgens gaf hij de zieke gelegenheid de reliek te kussen. - Op de feestdag van de heilige, 3 november, werd in de St. Jacobskerk Hubertusbrood gewijd. Voor het communiceren gedurende dat feest moesten de gelovigen te biecht gaan. De penitenties die de gelovigen in de St. Jacobskerk werden opgelegd, bestonden uit het jaarlijks vieren van de feestdag van de heilige en het houden van een noveen. Tijdens de noveen moest men dagelijks negen onzevaders en negen weesgegroeten bidden, met de twaalf artikelen van het geloof voor en na die negen onzevaders; tevens moest men elk van die negen dagen op nuchtere maag iets van het gewijde Hubertusbrood nuttigen. - Pastoor Verhoeven spande zich weliswaar in om de devotie te bevorderen, maar ging op zoek naar de formele basis van de cultus en het ritueel. Toen hij in de naburige parochie van Orthen een uitgebreide, in het Frans gestelde instructie voor het gebruik van de Hubertussleutels en het branden der dieren (gedrukt 26 juli 1871 bij Lombarts in Namen) ontdekte, nam hij die letterlijk over in zijn memoriaal voor zijn eigen Bossche cultuspraktijk. - Als gevolg daarvan nam hij in 1876 contact op met zijn vriend Ferdinandus Dumoulin, kapelaan in Reusel, wiens heeroom ‘aalmoezenier’ was in het Waalse St. Hubert. Via Dumoulin bestelde hij twee nieuwe gewijde Hubertussleutels en een partij medailles, die gestreken waren aan de stool van de heilige. Tevens ontving hij antwoord op diverse vragen: over wijdingsformules; over de mogelijkheid ‘eenige faculteit’ te verkrijgen (het antwoord is nee, want men zou daarmee de devotie verplaatsen); of in St. Hubert priesters de honden branden (nooit, priesters houden zich bezig met Gods woord en de altaardienst); of de gebeden die gebezigd worden om iemand te overlezen in St. Hubert en in ’s-Hertogenbosch dezelfde zijn (nee, en men wil die van hen niet uitschrijven); of de aalmoezenier een litanie van de H. Hubertus in het Hollands wil laten drukken, omdat er in ’s-Hertogenbosch geen voorhanden is. Verhoeven levert de tekst (graag); of hij in St. Hubert iets kan vinden over de oorsprong van de Bossche Hubertusverering en over de Bossche Hubertusrelikwie (over de verering in ’s-Hertogenbosch niets, behalve dat die begin 17e eeuw niet veel voorgesteld kan hebben; over de relikwie een omstandig verhaal met de conclusie ‘kan echt zijn’). - Verhoevens vertrouwen in de rituele werking van de Hubertusoverlezing kwam in twee specifieke casussen aan de orde. Het betreft twee beschrijvingen die het waard zijn om wat uitgebreider weer te geven vanwege de details over het ritueel en de vereringspraktijk. Tevens gaat het om gevallen van vereerders uit respectievelijk Helvoirt en Moerdijk, waarmee ook het verre uitstralingsbereik van deze bedevaartcultus kan worden aangegeven. - In Helvoirt werd op 21 januari 1876 de vrouw van Adrianus van de Ven in Helvoirt thuis overlezen omdat zij moest bevallen en derhalve niet in staat was om naar de St. Jacob te komen. Ruim drie maanden later, op 2 mei, overleed zij aan razernij, ‘doch zeer kalm en bedaard, zonder neiging zelfs om anderen te hinderen. Heeft zij de boete goed volbragt? Was het misschien noodzakelijk dat zij híér overlezen werd?!!’ zo tekent Verhoeven aan in de marge van het memoriaal. Anders dan hij verwachtte had de behandeling maar half gewerkt: zij was weliswaar overleden, maar niettemin ‘kalm’. Deze voorstelling van het overlijden week overigens sterk af van die van de behandelend geneesheer, dokter Landman. In haar laatste uren was de vrouw zo wild geweest dat men haar bedstee met planken moest afsluiten ter bescherming van de overige familieleden. Pas kort voordat zij stierf, kalmeerde ze. - Verhoeven liet vervolgens in St. Hubert nog eens controleren of hij alle handelingen en voorschriften correct uitvoerde en navolgde. Hij bestelde er een kleine 50 Hubertusmedailles en liet zich inschrijven in de broederschap. In ‘St. Hubert’ huldigde men echter de mening dat de overlezing altijd werkt, en indien dat niet het geval was, dan had men de boeten niet goed volbracht. Ook vernam Verhoeven wat er precies gedaan moest worden als iemand niet zelf in staat was naar de parochiekerk te komen. Te St. Hubert bestond geen ambulante overlezingszorg, de patiënt kreeg van de deken of diens gedelegeerde 40 dagen uitstel en moest dan alsnog zelf komen. Men had voor deze uitstelverlening en voor het delegeren een machtiging van de bisschop gekregen. Ook Verhoeven vroeg bij monseigneur Godschalk zo’n machtiging aan. Godschalk wist er niet goed raad mee en gaf de pastoor, ‘niet wetende hoe ver in deze zijne magt was[..] alles wat hij geven kon’. Het uitstel kon, aldus de aalmoezenier, in geval van nood ook verleend worden door eenieder, die in St. Hubert overlezen is en de boete had volbracht. De patiënt moest dan voor deze persoon, die de heilige representeerde, neerknielen. De representant moest dan zeggen: “In den naam van den H. Hubertus geef ik u uitstel van razernij, in den naam des Vaders, enz”. - Ondanks Verhoevens streven naar perfectie deed zich een tweede geval voor waarin de behandeling niet het gewenste resultaat had. Petrus de Rond uit Moerdijk werd op 22 augustus 1877 in de St. Jacobskerk overlezen, nadat hij in zijn arm was gebeten. Twee jaar later werd hij ziek en stierf alsnog. Pastoor Verhoeven vroeg zijn collega De Gier in Moerdijk of de jongen met zekerheid aan razernij was overleden, en of hij zich wel aan alle voorschriften van boete, noveen, en communiceren had gehouden. De Gier antwoordde op beide vragen bevestigend. Hij gaf een uitgebreid verslag van het verloop van de ziekte. De jongen kon geen water zien, werd zo gevaarlijk geacht dat moeder en de overige kinderen weggestuurd werden en enkele mannen ter bewaking in huis kwamen. Voor de deurtjes van het bed werd een matras gebonden zodat de jongen er niet uit kon. De dokter zou de diagnose razernij bevestigd hebben. Dit laatste werd overigens in 1886 weerlegd door de opvolger van De Gier, die verklaarde dat dezelfde, protestantse dokter hem herhaaldelijk verzekerd had dat de jongen overleden was aan ‘bovenmatige vrees en zenuwen’, en niet aan hondsdolheid. Indirecte steun uit onverdachte hoek dus voor de Hubertusoverlezing van pastoor Verhoeven. Ook de bisschop heeft getracht de gewetensvolle pastoor gerust te stellen. Hij moest zich niet laten afschrikken door zulke gevallen en gewoon doorgaan met overlezen, omdat de overlezing niet ‘infallibiliter ex opere operato sed ex opere operantis’ werkt: niet onfeilbaar op grond van het verrichte werk (het ritueel), maar op grond van de geestelijke gesteldheid van de betrokkene. Daarmee was de bisschop weliswaar verlost van lastige vragen over de voorschriften voor het ritueel, maar de pastoor bleef met de vraag zitten waarom de behandeling wel eens faalde. - Verhoevens opvolger was Cornelius Carolus Prinsen, kapelaan in de St. Jacob sinds 1885, een ambitieus en modern man. Hij werd bouwheer van de nieuwe kerk, en daarin was in 1907 voor Hubertus geen plaats meer. Terwijl de Hubertusverering dus waarschijnlijk sinds 1885 onder Prinsen is gaan teruglopen, betekende deze nieuwe kerk feitelijk het einde van cultus en/of bedevaart. |
|
Materiële cultuur |
- Prent: het parochiearchief bezit een afbeelding van de tombe van Saint Hubert, met erboven de tekst ‘Souvenir du grand pélérinage de St Hubert’, eronder ‘Tombeau de St Hubert à l’Eglise de St Hubert en Ardenne, par G. Geefs. Lith. De H. Desmain, à Liège.’ (papierformaat 18,3 x 13,5; formaat afbeelding 8,3 x 11,5 cm). - Instructie: gedrukte tweetalige ‘Instruction - Onderwyzing over het gebruik der Sleutels gewoonlyk Sint Hubertussleutels genoemd etc’ met de hand gesigneerd door de pastoor van St Hubert 1 februari 1876 (formaat ca. A4). |
|
Bronnen en literatuur |
Archivalia: ’s-Hertogenbosch, Bouwloods St. Jan, Parochiearchief. Memoriale, kerkinventarissen 1874-1912, relikwiebrieven.’s-Hertogenbosch, Bisdomarchief, niets specifiek over de verering. Literatuur: L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom ’s Hertogenbosch, 6dln (Sint Michiels-Gestel: Instituut voor doofstommen, 1870-1876) dl. 4, p. 321-333; Jan Kalf, De katholieke kerken in Nederland (Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, 1906) p. 376-379; Jos Cuypers, Jan Stuyt & Xav. Smits, De nieuwe St. Jacob te ’s-Hertogenbosch. Bouwgeschiedenis, constructie, symboliek (Z.p.: J.J. Versterren, 1907); [P.], De St-Jacobskerk te ’s-Hertogenbosch. De symbolische beteekenis van haar inwendige versiering (Den Bosch: Teulings, ca. 1935?); H. Donkers, ‘Een geval van razernij te Helvoirt, in den jare 1876’, in: De Kleine Meierij 8, 10 (1955) p. p. 1-6 (aantekeningen van dokter Landman); L. van de Meerendonk, ‘Sint-Jacob, kerk en parochie. Voordracht gehouden in de St-Jacobskerk op 13 maart 1976’, in: Boschboom (1977); [Dienst Bouwhistorisch Onderzoek], ‘De oude Sint-Jacobskerk’, in: Kring-nieuws 1990, nr. 97, p. 51-53; F.L. Jansen e.a., Sint Jacob ’s-Hertogenbosch. De kerk en zijn geschiedenis (’s-Hertogenbosch: Parochie Binnenstad, 1993); F.L. Jansen, ‘Sint-Jacobskerk tussen oud en nieuw’, in: Kring-nieuws 19 (1993) nr. 6, p. 7; Frans L. Jansen, Verantwoordelijkheid (h)erkennen. De leek als vrijwilliger in kerk en parochie (’s-Hertogenbosch: Parochie Binnenstad, 2002). Overige bronnen: KDC BiN-dossier ’s-Hertogenbosch-Hubertus; Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland-dossier parochie St. Jacob, nr. 74 (reliek); mondeline informatie in 2003 van F. Jansen te ’s-Hertogenbosch en W. Cox te Waalwijk. |
|
naar het KDC, voor aanvullingen en
commentaar. |