Groot-Zundert, O.L. Vrouw |
||
Cultusobject: | O.L. Vrouw | Open Street Maps |
---|---|---|
Datum: | 8 september (zondag na) O.L. Vrouw Geboorte; zomermaanden, Mariafeesten | |
Periode: | Voor 1560 – ca. 1580 (?) | |
Religieuze context: | Christelijk | |
Locatie: | Voormalige parochiekerk van St. Trudo | |
Adres: | Molenstraat 9, 4881 CP Zundert | |
Gemeente: | Zundert | |
Provincie: | Noord-Brabant | |
Bisdom: | Breda | |
Samenvatting: |
In de 16e eeuw werd de St. Trudokerk te Groot-Zundert gedurende het gehele jaar, maar vooral in juli, augustus, september en op de belangrijke Mariafeesten, in het bijzonder O.L. Vrouw Geboorte, bezocht door vooral bedevaartgangsters. Zij namen deel aan een ritueel met een hoed en twee kaarsen – vermoedelijk ging het om een vruchtbaarheidsritueel – en offerden boter, eieren of enige stuivers aan de kerk. Waarschijnlijk is aan de bedevaart een eind gekomen in de jaren tachtig van de 16e eeuw, toen Groot-Zundert nagenoeg ontvolkt was. |
|
Auteur: | Charles Caspers | |
Illustraties: | ||
Topografie |
De naam Zundert is vanaf de 17e eeuw door menig auteur in verband gebracht met het werkwoord ‘zonderen’ of ‘zunderen’. Zundert zou dan de betekenis hebben van ‘afgezonderd gebied’. Toorians (1995) brengt de plaatsnaam in verband met het woord ‘Sandraudiga’ dat een Keltische stam heeft en zoiets betekent als ‘rode merkpaal’: de beken in deze omgeving zijn ijzerhoudend, hetgeen de bodem een rode kleur geeft. Tot het einde van de 18e eeuw vormde het dorp Groot-Zundert de kern van zowel de St. Trudoparochie als van de heerlijkheid Zundert, ook wel Zundert-Hertog geheten. Het nabije Klein-Zundert maakte deel uit van de Bredase heerlijkheid. - De kerk van Groot-Zundert (ecclesia media) is waarschijnlijk tussen 1233 en 1278 gesticht door de heren van Montenaken (B), die destijds tevens de heren van Zundert-Hertog waren (in deze laatste hoedanigheid werden zij later opgevolgd door de heren van Breda). Deze heren stonden in nauw contact met de abdij van St. Truiden (B), hetgeen een verklaring is voor de toewijding van de Zundertse kerk aan St. Trudo. - De kerk waar de cultus in de 16e eeuw was gevestigd, dateerde van ca. 1500. De voorgangers van dit godshuis hebben op dezelfde plek gestaan. Het mirakelboek van O.L. Vrouw te ’s-Hertogenbosch (⟶ ’s-Hertogenbosch, Zoete Lieve Moeder) vermeldt dat de kerk van Groot-Zundert omstreeks 6 juni 1383 was afgebrand. - In de zomer van 1560 werd ook de nieuwe kerk door brand getroffen, waardoor het dak en het meubilair ernstig beschadigd werden. Dankzij extra steun van de tiendheffers en de bezitter van het patronaatsrecht, prins Willem I van Oranje (de heer van Breda), werd aan het herstel gewerkt. Op 30 maart 1561 was ook het Maria-altaar weer voldoende hersteld. Tijdens de beeldenstorm in 1566 bleef de kerk gespaard. - De eerste decennia van de Nederlandse Opstand waren desastreus voor Groot-Zundert. Van 1579 tot 1581 waren de dorpelingen gevlucht binnen Breda, uit angst voor de Staatse troepen. Ook het kerkgebouw raakte zwaar beschadigd. Vanaf 1590 braken er betere tijden aan voor de bijna geheel katholieke dorps- en parochiegemeenschap, maar in 1648, kort nadat de Vrede van Munster gesloten was, moest de St. Trudokerk worden afgestaan aan de hervormden. |
|
Cultusobject | De verering ging uit naar O.L. Vrouw, in de vorm van een geschilderd houten Mariabeeld, in de kerkmeesterrekeningen aangeduid met ‘figuere’. De herkomst en de ouderdom van dit beeld zijn niet meer bekend. Bij de kerkbrand van 1560 werd het blijkbaar ernstig beschadigd. In ieder geval werd het na verloop van tijd ‘afgedankt’, want op 4 april 1561 reisde de vorster (gerechtsdienaar) van Groot-Zundert naar Antwerpen voor een nieuw beeld waarmee hij de volgende dag terugkeerde. Er werd ook een doek aangekocht, waarschijnlijk om daarvan kledij voor het beeld te vervaardigen. Ook dit tweede beeld is verloren gegaan, na ca. 20 jaar gefungeerd te hebben als cultusobject. | |
Verering |
- Jaarlijks hoogtepunt in de Zundertse Mariaverering was de ommegang op het feest van de kerkwijding, de zondag na 8 september (O.L. Vrouw Geboorte). In de 16e eeuw werd het beeld in deze ommegang meegevoerd. Waarschijnlijk bestond dit gebruik al voor de 16e eeuw, maar niet bekend is of daar toen al een bedevaart aan verbonden was. Reeds in de 15e eeuw stond het Maria-altaar in de St. Trudokerk hoog in aanzien. Zo bepaalde in 1483 vrouwe Margariet van de Laar per testament dat na haar dood op elke zondagavond en feestdag van Maria het lof moest worden gezongen, en op elke zaterdag aan dat altaar de mis moest worden gevierd. - Dat de bedevaart met zekerheid al bestond voor 1560, blijkt uit de bewaard gebleven rekeningen die kerkmeester Cornelis Pauwels Symons voor de gemeente en de parochie van Zundert heeft vervaardigd over de periode van juli 1560 tot en met augustus 1562. De brand van 1560 had blijkbaar de bedevaart niet ernstig belemmerd, aangezien Symons expliciet ‘bevaerten’ (soms: ‘bedevaerten’) vermeldt over juli, augustus en december 1560. Over de andere maanden vermeldt hij eveneens schenkingen – meestal van boter, eieren, of geld – maar is het niet duidelijk of deze afkomstig waren van pelgrims. Dezelfde situatie gold voor 1561 en 1562, al wordt duidelijk uit de rekeningen dat bedevaartgangers met name kwamen in juli, augustus (vooral omstreeks 15 augustus: O.L. Vrouw Hemelvaart), september (vooral omstreeks 8 september, Maria Geboorte en de daaropvolgende zondag, het kerkwijdingsfeest) en de grote Mariafeesten door het jaar (vooral 2 februari, O.L. Vrouw Lichtmis). - Voor de pelgrims bestond er blijkbaar een speciaal ritueel met twee kaarsen en een hoed. Zo vermeldt Symons dat op 15 augustus 1560 twee bedevaarten ‘met keersen’ 9 stuivers hadden opgebracht. Op 27 augustus had hij ontvangsten ‘van de hoet ende van eyeren tsamen’. Op 28 augustus ontving hij 25 stuivers van ‘waslicht en van bevaert’, en op dezelfde dag had hij inkomsten van een bruid ‘van twee kerssen ende een pont boteren tsamen’. Soms staat er slechts vermeld ‘ontfanghen in de hoet’ (begin oktober 1560, 6 stuivers) of ‘vanden hoet’ (11 juni 1561, 5 stuivers). Volgens Delahaye (1977) wijzen deze gegevens erop dat we met een vrouwenbedevaart te maken hebben. Vrouwen, vaak nog aan het begin van hun huwelijksleven (in de rekeningen is enkele malen sprake van ‘bruid’), kregen de hoed opgezet en smeekten – waarschijnlijk met een brandende waskaars in beide handen; waskaarsen golden als een symbool voor Maria en haar moederschap – om in verwachting te geraken. Vandaar dat de belangrijkste bedevaartsdag die van O.L. Vrouw Geboorte was. Zegeningen waarbij om vruchtbaarheid werd gesmeekt of gedankt en waarbij de vrouw in kwestie een of twee brandende kaarsen droeg waren destijds vrij algemeen, bijvoorbeeld bij de huwelijkszegening en de zogenoemde ‘kerkgang’ (op de 40e dag na de geboorte van een kind). Zegeningen met brandende kaarsen waren altijd voorbehouden aan vrouwen, hetgeen de hypothese van Delahaye bevestigt. Aangezien in het middelnederlands het woord hoed ook de betekenis heeft van kroon, is het Zundertse ritueel met de hoed te beschouwen als het opzetten van een kroon; in dit geval het opzetten van de kroon (of van gebruikskronen) van het betreffende Mariabeeld. Op deze wijze hoopten pelgrims een betere werking van de heilzame kracht van het cultusobject te kunnen realiseren. Een vergelijkbaar ritueel is eveneens gevonden voor het beeld van O.L. Vrouw van Wezemaal (ten noorden van Leuven) in de 16e eeuw. - Soms werd van de ceremonie met de hoed en de kaarsen afgeweken. Zo kwam er op 22 juni 1561 een ‘vrouwe persoon’ die zich liet wegen en daarvoor 29 stuivers schonk. Een enkele keer was O.L. Vrouw niet het eerste doel van de pelgrim: op 15 december 1560 offerde een pelgrim 17 stuivers en 9 penningen voor ‘theyligh sacrament’ (voor kaarsen) en op 22 december van dat jaar offerde een pelgrim een ‘godspenninck’ (aalmoes) voor St. Lucia. - Op zondag 15 september 1560, het octaaf van het feest van O.L. Vrouw Geboorte en tevens het feest van de kerkwijding, werd er kermis gehouden. Op die dag werd het (geblakerde) beeld rondgedragen in de ‘Omgang’ en offerden vereerders en pelgrims beduidend meer dan op andere feestdagen. De collecte bracht 68 stuivers op, terwijl in hetzelfde jaar de collecte op het feest van St. Trudo (23 november) slechts iets meer dan 5 stuivers opbracht. Een jaar later trok er een wagen mee in de processie met daarop het beeld van een reus. In de processie liepen onder anderen een violist (‘speelman’), een kruisdrager en zwaarddansers mee. ’s Avonds voerde een toneelgroep het spel van St. Hubertus op. De collecte bracht die dag ruim 4 gulden op. - Wanneer de bedevaart is opgehouden te bestaan, is niet bekend. In de jaren zeventig van de 16e eeuw werd het dorp zwaar getroffen door plunderingen en schattingen. Tijdens de legertocht van Biron, die voor de opstandelingen tegen Spanje streed, was het dorp van mei tot augustus 1583 zo goed als uitgestorven. Waarschijnlijk is omstreeks deze tijd een eind gekomen aan de cultus. In de visitatieverslagen die de deken van Breda tussen 1613 en 1647 maakte voor de bisschop van Antwerpen staat geen enkele verwijzing naar een of andere bijzondere Mariaverering in Groot-Zundert. - Dat het 17e eeuwse altaar en schilderij van Herman Jozef – voorstellende het mystieke huwelijk tussen deze norbertijnse heilige en Maria – in de 19e eeuw een prominente plaats hebben gekregen in de kerk, kan voor een deel beschouwd worden als een terugverwijzing naar de middeleeuwse cultus. Deze Herman Jozef werd immers vooral vereerd als patroon van de aanstaande moeders (⟶ Oosterhout). |
|
Bronnen en literatuur |
Archivalia: Zevenbergen, Streekarchief Nassau-Brabant, dorpsarchief Zundert, nr. 1350, inv. nrs. 745-747 (kerkrekeningen 7 juli 1560 – 22 augustus 1562). Tekstedities: H. Hens e.a. ed., Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te ’s-Hertogenbosch 1381-1603 (Tilburg: Stichting Zuidelijk Historisch Contact, 1978) p. 318-319 (nr. 142): over de kerkbrand in 1383; Peter M. Toebak, Kerkelijk-godsdienstig leven in westelijk Noord-Brabant, 1580-1652. Dekenale visitatieverslagen als bron, 2 dln. (Breda: Gemeentearchief, 1995). Literatuur: J.B. Krüger, Kerkelijke geschiedenis van het bisdom van Breda, dl. 4 (Roosendaal: M.D. van Leeuwen, 1878), p. 319-336; Jan Kalf, De katholieke kerken in Nederland (Amsterdam: Van Holkema & Warendorff, 1906) p. 481-482; Jan Kalf, De monumenten van geschiedenis en kunst in de provincie Noordbrabant, dl. 1, De monumenten in de voormalige Baronie van Breda (Utrecht: Oosthoek, 1912) p. 354-363; H. van der Hoeven, Bijdragen tot de kennis van Zundert en Wernhout (Zundert: Willem Vorsselmans, 1920); Gustav Jungbauer, ‘Hut’, in: E. Hoffmann-Krayer & H. Bächtold-Stäubli ed., Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens, dl. 4 (Berlin/Leipzig: Walter de Gruyter, 1931/1932) k. 513-543; G.C.A. Juten, Kerkelijk Zundert (Bergen op Zoom: Gebr. Juten, 1935) p. 15 (tekening van de oude kerk); F.A. Brekelmans, ‘De oudste geschiedenis van Zundert’, in: Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda “De Oranjeboom”, 8 (1955) p. 12-29; Albert Delahaye, De gouden kerken van Zundert en Wernhout (Zundert: Vorsselmans, 1977) grotendeels een herneming van Juten (1935); Lauran Toorians, ‘From a ‘Red Post’ to Sandurgia and Zundert’, in: Oudheidkundige mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 75 (1995) p. 131-135; Charles Caspers, ‘Leviticus 12, Mary and Wax. Purification and Churching in Late Medieval Christianity’, in: M.J.H.M. Poorthuis & J. Schwartz ed., Purity and Holiness. The Heritage of Leviticus (Leiden/Boston/Köln: Brill, 2000) p. 295-309, vooral p. 306 (over de symbolische betekenis van waskaarsen); Catherine Vincent, ‘Le cierge de la consécration des femmes. Sens et fortune d’un signe au Moyen Âge’, in: Patrick Henriet & Anne-Marie Legras ed., Au cloître et dans le monde. Femmes, hommes et sociétés (IXe – XVe siècle). Mélanges en l’honneur de Paulette L’Hermite-Leclercq (Parijs: Presses de l’Université de Paris-Sorbonne, 2000) p. 357-365. Overige bronnen: KDC BiN-dossier Groot-Zundert. |
|
naar het KDC, voor aanvullingen en
commentaar. |