Oene, Sint Joris

Cultusobject: Sint Joris Open Street Maps
Datum: 23 april (?)
Periode: 14e eeuw
Religieuze context: Christelijk
Locatie: N.H. Kerk; voormalige parochiekerk van de H. Dionysius
Adres: Dorpsstraat 1, 8167 NK Oene
Gemeente: Epe
Provincie: Gelderland
Bisdom: Utrecht
Samenvatting: Naar de parochiekerk van Oene werden aan het einde van de 14 eeuw (adellijke) bedevaarten ter ere van St. Joris ondernomen. Er is echter slechts één bedevaart overgeleverd en daarmee is de omvang en de duur van de cultus ongewis.
Auteur: Maarten van Driel; Peter Jan Margry
Illustraties:
Topografie - Het dorp Oen of Oene, gelegen op de midden Veluwe, ten oosten van Epe, is ontstaan uit een van de hoven van het Utrechtse St. Marie kapittel. Vlak buiten Oene stond in de middeleeuwen het tertiarissenklooster (derde orde van St. Franciscus) St. Maria van Nazareth.
- Hoewel een kapel te Oene al in de tweede helft van de achtste eeuw door missionaris Liudger - hij bouwde in de IJsselstreek diverse kapellen - zou zijn gesticht, dateren de oudste gegevens pas van 1176. In dat jaar wordt de kerk van 'Unen' voor het eerst genoemd als een tot de moederkerk van Epe behorende 'Capella'.
- In 1238 werd deze kapel van de parochie Epe afgescheiden en verheven tot zelfstandige parochiekerk, met als patroonheilige Dionysius, 'volgens de lokale overlevering' paus Dionysius (259-268). Aangezien volgens Van der Aa de kermis te Oene op de derde woensdag en donderdag in oktober viel, is het waarschijnlijker om te veronderstellen dat Dionysius van Parijs († ca. 250) de patroonheilige was, met als feestdag 9 oktober.
- Het grondplan van de middeleeuwse kapel is thans nog terug te vinden in de vorm van het middenschip van de huidige kerk, terwijl ook de ruimte onder de toren daartoe behoorde. Zeer waarschijnlijk heeft er in 1238 tevens een verbouwing van de éénbeukige, Romaanse kapel plaatsgevonden, waarbij het tufstenen gebouw en de toren met bakstenen zijn verhoogd. Tussen 1440 en 1490 is een uitbouw van de kerk gerealiseerd, voorzien van een gotische koorpartij. Deze werd bekostigd door pater Niklaas Boudewijnsz op voorwaarde dat hij na zijn dood in het koor van de kerk zou worden begraven. De omvang van deze uitbouw is goed te zien op een tekening uit de 18e eeuw. Het is niet ondenkbaar dat in deze uitbouw de St. Jorisverering een plaats kreeg.
- De 30 meter hoge ingebouwde toren staat in één lijn met het middenschip (de 12e-eeuwse romaanse kapel). Aangezien de toren minder breed is dan het middenschip, zijn aan de noord- en zuidzijde bijruimten gerealiseerd, beide met een onder- en bovenruimte. De bovenruimten hebben aan de zijde van de vroegere buitenmuren (nu de zijbeukmuren) dichtgemetselde ramen. Waarschijnlijk zijn de beide bovenruimten vroeger met elkaar verbonden geweest tot één overwelfd geheel. De gangbare theorie over deze ruimte is dat deze bovenverdieping als een torenkapel dienst heeft gedaan. Zowel Glazema als Van Agt doen de suggestie dat het oorspronkelijk één kapelruimte was die gebruikt werd voor de verering van een heilige. Van Agt meent bovendien dat een torenkapel juist aan Michaël zou moeten zijn toegewijd (namelijk de westzijde met toren als een sterk bolwerk tegen de duivel). Om die reden gaat hij uit van een toewijding aan de aartsengel Michaël, de klassieke protector in de strijd tegen het kwaad. Hij achtte de ruimte als zangerskoor te klein en als (ere)plaats voor tertiarissen uit het klooster of voor een adellijk persoon niet geschikt. Het is mogelijk dat de ruimte inderdaad als privékapel heeft gefunctioneerd, maar het is echter niet waarschijnlijk voor de St. Jorisdevotie, die een publiek karakter had en die naar alle waarschijnlijkheid gewoon in de kerkruimte op de begane grond gestalte kreeg.
- De kerk bevat fragmentarisch bewaarde muur- en gewelfschilderingen, welke tijdens de restauratie van 1959 – 1962 zijn blootgelegd. Van vóór 1440 dateren een Christoffel met Christus en een kruisweg; van later datum zijn er onder meer afbeeldingen van St. Barbara, Anna te Drieën en St. Gertrudis.
- In de 20e eeuw onderging het kerkgebouw enkele uitbreidingen: in 1959 een aanbouw en in 1985 een portaal aan de oostzijde.
Cultusobject - St. Joris († ca. 303) stierf als martelaar in Palestina tijdens de vervolgingen van de keizers Diocletianus en Maximinianus. Hij zou een Romeins soldaat zijn geweest. De kruistochten hebben deze heilige uit het Midden-Oosten in West-Europa bekend gemaakt. Sindsdien is hij de patroon van ridders en soldaten. Joris werd immens populair door de opname van de legende van St. Joris en de draak in de 13e-eeuwse Legenda aurea. Iconografisch wordt hij daarom vaak afgebeeld als drakendoder met palm, lans, zwaard en schild, met een kronkelende draak aan zijn voeten.
- Het is onbekend of er een Jorisbeeld ter verering in de kerk stond, aannemelijk is dat wel.
Verering - De bedevaart naar Sint Joris in Oene is slechts bekend via één enkele vermelding in de rekening over 1398 van de overste rentmeester van het hertogdom Gelre. Als uitgave staat daarin opgetekend dat op 3 augustus 1398 hertogin Katharina van Gelre, gekomen zijnde vanuit Rozendaal en via Beekbergen Oene aandeed teneinde een bedevaart naar 'sante Georgen' te doen. De volledige tekst in de rekening luidt:

'Item des vridages na sente Petersdach ad Vincula [= 2 augustus 1398] vuer mijn lieve vrouwe [= hertogin Katharina van Gelre] tegen den avont van Rosendael tot Begbergen ende voir des anderen dages tot Oen hoir bedevart te doen aen sante Georgen ende quam tegen de avont weder tot Begbergen ende at des sonnendages oir yrsten eten aldair ende verterden aldair mitten wijrt te samen xv gulden xvi gr.'

- Zoals ook andere vorsten in de middeleeuwen bezochten de Gelderse hertogen en hertoginnen heiligdommen, stichtten kapellen en kloosters. Hertog Reinald IV (1402-1423) koos de martiale heilige en patroon van de ridders, st. Joris, als patrooonheilige, zowel voor de slotkapel van zijn kasteel te Hattem, als voor een door hem gestichte kapel in de stad. Het kapittel verbonden aan het kasteel van Grave was eveneens gewijd aan St. Joris. Reinald stichtte in 1405 in Renkum een augustijner klooster gewijd aan Maria en verbonden met het bedevaartsoord van O.L. Vrouw van Renkum. Hij en zijn opvolgers Arnold (1423-1465) en Adolf (1465-1471) en hun gemalinnen gingen regelmatig op bedevaart, onder meer naar de Zoete Lieve Moeder van 's-Hertogenbosch, Renkum, het H. Kruis van Kranenburg, het H. Bloed van Brugge, de heiligdomsvaarten van Aken en Maastricht, Keulen, Rome en het H. Land. Adolf stichtte ook het Mariaheiligdom in Straelen.
- De verering in Oene lijkt dus mogelijk een vergelijkbaar ridderlijk c.q. adellijk karakter te hebben gehad als die in het Zuid-Hollandse De Lier, waar in de 15e en de 16e eeuw, waarschijnlijk ontstaan onder invloed van de Duitse orde, die er de parochiekerk bezat, ook een cultus rond St. Joris bestond en waar eveneens hoogadellijke personen als de Hollandse gravin Margaretha van Kleef, de tweede vrouw van Albrecht van Beieren en Karel de Stoute bedevaarten naar ondernomen.
- In de parochiekerk van Oene bestond (en bestaat nog steeds) slechts één vicarie, die van de H. Georgius. Een stichtingsdatum van deze Jorisvicarie is niet bekend.
- Hoe lang een Jorisbedevaart heeft bestaan, is niet bekend. Hoe dan ook kan dat niet langer hebbben geduurd dan tot in 1580, toen in maart van dat jaar de openbare uitoefening van de roomse eredienst in de regio werd verboden. Het Hof te Arnhem heeft ongeveer een jaar later alle pastoors gemaand geen mensen van buiten de parochie meer in hun kerk toe te laten voor 'papistische misbruiken', noch voor de eigen parochianen roomse liturgie te vieren. Toevallig is alleen van de pastoor van Oene, Lambertus Henrici, een reactie overgeleverd. Hij schreef enigszins verongelijkt terug dat hij al tien maanden tevoren, in juni 1580, uit zichzelf met alle katholieke vieringen in zijn kerk was gestopt. Een eventueel op dat moment nog bestaande verering van Sint Joris zal toen door Henrici ook zijn afgebroken.
Materiële cultuur - Hertog Arnold bezat een broche met aan de ene zijde een afbeelding van St. Joris en een diamant en aan de andere St. Christoffel voorzien van een Robijn.
Bronnen en literatuur Archivalia: Gelders archief, Archief Graven en Hertogen van Gelre, Graven van Zutphen (bloknr. 0001), voorlopig inv.nr. 0230, folio 117.
Literatuur: A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. 8 (Gorinchem: J. Noorduyn, 1846) p. 361; L.A.J.W. Sloet, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen, dl. 1 (Den Haag: Nijhoff, 1872) nr. 339 (oorkonde van 1176); Pieter Glazema, 'Kerk en toren te Oene-Veluwe', in: Brabants Heem (1949) p. 95-102; J.J.F.W. van Agt, 'Gereduceerde westwerken in het oude Friesland', in: Nederlandsch kunsthistorisch Jaarboek (1950-1951) p. 57-81; Pieter Glazema, 'Oudheidkundige onderzoekingen in de provincie Gelderland gedurende de jaren 1946 tot en met 1950', in: Bijdragen en Mededelingen Gelre, 51 (1951) p. 54- 63; H. Logtenberg, [Over de kerk van Oene], in: Mededelingenblad Ampt Epe, nr. 69, december 1984; Gerard Nijsten, Het Hof van Gelderland. Cultuur ten tijde van de hertogen uit het Gulikse en Egmondse huis (1371-1473) (Kampen: Kok, 1992) p. 105-106, 217, 239, 265-266, 270-271, 279-280; Gerard Nijsten, In the Shadow of Burgundy. The Court of Guelders in the late Middle Ages (Cambridge: CUP, 2004).
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Oene-Sint Joris. Informatie van G. Kouwenhoven van het Streekarchief Noord-Veluwe in 2007. Over de parochie en kerk: www.kerkoene.nl; ansichtkaarten van de kerk zijn te zien via www.gelderlandinbeeld.nl. Daar is ook een reproductie van een tekening van de kapel van Cornelis Pronk uit 1732 (orig.: UB Leiden) te vinden.
  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.