Cultusobject
|
- Van Geertrui van Oosten (ca. 1320-1358) is een vijftal laatmiddeleeuwse vitae bewaard gebleven. Volgens (waarschijnlijk) de oudste versie, welke in het Middelnederlands is overgeleverd, was zij afkomstig uit een eenvoudig boerengezin in of nabij Voorburg, gelegen tussen Den Haag en Delft. Reeds als jong meisje viel zij op door haar schranderheid. Armoede dreef haar naar Delft waar zij een betrekking vond in een herberg. In de stad leidde zij een vroom leven. Zij werd 'Geertrui van Oosten' genoemd omdat zij dagelijks, samen met twee vriendinnen, Lielta en Dievera, een droevig lied over een gestorven bruidegom, Het daghet in den oosten, placht te zingen. Ofschoon zij sterk neigde tot een geestelijk, exclusief aan God gewijd, leven verloofde zij zich met een jonge man. Ondanks zijn huwelijksgelofte nam hij een andere vrouw tot zich die hij bezwangerde. Pas nadat Geertrui voor haar had gebeden, kon deze in hevige barensnood geraakte vrouw bevallen. Voortaan wilde Geertrui alleen haar Hemelse Bruidegom dienen. Haar verzoek om op bij de begijnen in hun hof te komen wonen, werd ingewilligd. De eerste veertien dagen na haar intrede weende zij onophoudelijk; haar tranen dienden haar als brood. Als begijn leidde zij een ascetisch leven en ging zij zelfs als bedelares rond door de stad. Dagelijks overwoog zij het leven en het lijden van Christus. Beschikkend over de gave der profetie deed zij voorspellingen die later door haar biechtvader, Nicolaas van Hodenpijl, konden worden geverifieerd, Haar weldoenster, Alida Willemans, die vreesde gepredestineerd te zijn voor de hel, wist zij na een visioen gerust te stellen met het bericht dat de hemel haar bestemming was. Menigmaal, wanneer zij zich in de periode tussen Kerstmis (25 december) en Lichtmis (2 februari) concentreerde op het kind Jezus, gebeurde het dat haar borsten zwollen en melk gaven. - Toen zij zich op de vooravond van Goede vrijdag 1340 in gebed had neergeworpen voor het kruisbeeld in haar kamer, ontving zij de vijf kruiswonden van Christus. Vanaf dat moment stroomde er dagelijks tijdens elk van de zeven gebedsuren bloed uit de wonden. Om van de vele sensatiebeluste bezoekers uit Delft en naburige steden en dorpen af te zijn, bereikte zij met haar gebed dat het bloeden weer stopte op het feest van Hemelvaart. De resterende achttien jaren van haar leven bleef haar gezondheid broos. Veel opzien baarde zij toen zij begin juli 1351 in de Delftse kerk tijdens het gezamenlijk gebed aan de goegemeente kon vertellen dat graaf Willem V met zijn leger slag leverde aan de Maas, en daar de overwinning behaalde (slag bij Zwartewaal). Zij stierf op het feest van Driekoningen, 6 januari, 1358. Haar lichaam werd begraven naast de Oude Kerk, aan de zuidkant van de toren. - Vanwege haar heilige levenswandel was Geertrui zelf al tijdens haar leven object van verering. Na haar dood kwamen vereerders naar haar graf en, vooral rond 6 januari, naar de Oude Kerk om haar, alsmede de crucifix van waaraf zij de stigmata had ontvangen, te vereren. In het eerste kwart van de 17e eeuw zijn vermoedelijk zowel haar grafresten als het kruisbeeld uit Delft overgebracht naar Leuven in de Zuidelijke Nederlanden. - in de 20e eeuw hebben verschillende auteurs erop gewezen dat de benaming 'van Oosten' oorspronkelijk niet duidt op het genoemde lied, maar op de 'Oostbuurt' bij Voorburg. In de hagiografie en historiografie is Geertrui meermaals aangeduid als 'eerbiedwaardig' (van het Latijnse 'venerabilis'). Deze term dient hier opgevat te worden in de ruime zin van het woord, en verwijst niet naar de kwalificatie 'eerbiedwaardig' in een zaligverklaringsproces.
|
Verering
|
Noordelijke Nederlanden - Al lang voor haar dood genoot Geertrui vanwege haar ascese, stigmata en haar voorspellende gaven, een zekere verering als levende heilige. Dat vooral de ontvangst van de stigmata destijds veel opzien baarde in het graafschap, blijkt wel uit de vermelding ervan in de kroniek van Utrecht en Holland die Johannes de Beke in 1346 afrondde, dus nog twaalf jaar voor de dood van Geertrui. De Middelnederlandse vertaling (ca. 1393) van deze passage luidt: 'In desen tiden [1340] ghesciede in die stede van Delf een wonder, dat wel seggens weert is. Want daer was een reckelike vrouwe, die ons Heren passie mit so groter bernender begheerte plach aen te siene, dat men die teikene van den wonden bescheidelike sach in hoerre side, in horen handen ende in horen voeten ghelike als si an den beelde waren. Ende die ghemene kerstine lude loveden ende danckeden den ghecruusten Here om dat mirakel, alst wel reden was.' - Na Geertruis dood bleef haar gedachtenis bestaan in het begijnhof, de Oude Kerk bij het naast die kerk gelegen graf. Een blijk daarvan is dat volgens een kasboeknotitie uit 1421 het graf toen is vernieuwd. Dat haar faam ruim honderd jaar na haar dood nog groot was binnen Delft blijkt uit de na 1465 vervaardigde kroniek van de in 1381 gestichte Nieuwe Kerk. Volgens de auteur daarvan zou Geertrui de stichting van deze kerk hebben voorzien en dat vervolgens aan haar biechtvader hebben meegedeeld. Vrij zeker is dit visioen een 15e-eeuwse toedichting, maar het geeft wel aan dat de vermelding van haar naam een statusverhogende uitwerking had. - Bredero gaat ervan uit dat Geertruis graf, ondanks de vernieuwing in 1421, geen reisdoel van pelgrims was, aangezien het buiten het kerkgebouw lag. Dit is een voorbarige aanname. Zo lag in Schiedam ook het graf van Liduina buiten de kerkmuur, maar togen daar toch pelgrims naartoe. In 1614 aanvaardde Jean-Baptiste Gramaye, de historiograaf van aartshertogin Isabella, de opdracht om zowel het lichaam van Geertrui als de crucifix van waaraf Geertrui de stigmata zou hebben ontvangen, heimelijk uit Holland naar de Zuidelijke Nederlanden over te brengen. Dit is een duidelijke aanwijzing dat Geertrui tot de komst van de Reformatie in Delft een meer dan louter lokale verering kende, en dat haar gedachtenis ook daarna nog bleef bestaan. - De grootste toeloop van pelgrims was ongetwijfeld rond het feest van Driekoningen, haar sterfdag. Molanus († 1585) vermeldt dat nog in zijn tijd de crucifix onder grote publieke belangstelling plechtig werd uitgesteld op een van de altaren van de Oude Kerk. Dat moet nog voor 1572 zijn geweest, want in dat jaar koos Delft de zijde van de Opstand (de Alteratie) en werd het kerkgebouw voortaan uitsluitend bestemd voor de gereformeerde religie. Ondanks het verbod op roomse geloofsoefeningen werd Geertruis cultus clandestien voortgezet in het begijnhof, mogelijk kreeg daar ook de uit de kerk verwijderde crucifix een plek. - Ook na de overdracht van het kruis naar de Zuidelijke Nederlanden in of kort na 1614 bleef de verering in Delft bestaan. Zo vertelt nog in 1667 de Delftse stadshistoricus Dirck van Bleyswijck met enig dedain over de bedevaartcultus, waarvan de precieze locatie overigens voor hem geheim werd gehouden: ' [...] midderwijl hebbe ick van besyden aen eens wel ende te recht verstaen, ende sulcx my kennelijk is, dat t’eeniger plaetse, het sy van hier of op het ander Begijnhof, het kamertje daer dese H. Suster op geleeft heeft ende gestorven is, ofte (soo men pretendeert) de voorschreve wonder-teeckenen ontfangen heeft, als noch by de superstitieuse en bygeloovigst Roomsch-gesinden in grooter veneratie en eerbiedigheyt ghehouden wert, ende by vele Begijnkens en andere blintyverige zieltjens jaerlijcks met haer ordinarische gebedekens metter dousijnen, in bedertganck en andersints wert besocht; welckers aengaende de onderrechtinge van recht bescheyt, by den genen die sulcx wel ende best wisten, uyt al te grooten suspicie en achterdencken, aen my is gheexcuseert ende geweygert.' In zijn in 1720 verschenen Oudheden en gestichten van Delft vertelt Hugo van Heussen dat in zijn tijd de klopjes en begijntjes weliswaar nog steeds de sterfkamer van Geertrui kunnen aanwijzen, maar dat er al lang geen sprake meer is van de door Van Bleyswijck beschreven bedevaart. - Overigens bestond er ook elders in Nederland een zekere Geertrui-verering, zoals in het begijnhof van Haarlem. In de in 1631 opgestelde statuten van dat hof staat een eigen liturgische feestdag voor Geertrui vermeld, 7 januari, dus een dag na haar sterfdag om de viering ervan niet te laten samenvallen met die van het feest van Driekoningen. - In de 19e eeuw, ten tijde van de emancipatie van de katholieken in Nederland, kreeg Geertrui weer meer bekendheid, mede dankzij een boekje uit 1853 van Jos. Alberdingk Thijm. Zijn verhaal is een mengeling van historie en fantasie: zo zou de verloofde van Geertrui niemand minder zijn dan de latere graaf Willem V, en zou diens echtgenote, Machteld van Lancaster, bij Geertruis sterfbedaanwezig zijn geweest. - In 1938 werd in Delft een nieuwe straat naar Geertrui vernoemd, de 'Geertruyt van Oostenstraat'. Zuidelijke Nederlanden - Of Jean-Baptiste Gramaye zijn opdracht om Geertruis gebeente en het kruis naar de Zuidelijke Nederlanden over te brengen volledig heeft kunnen uitvoeren, is niet bekend. Voor het kruis lijkt dit wel zeker, aangezien dit na het eerste kwart van de 17e eeuw niet meer wordt vermeld in Delftse stukken. In ieder geval genereerde de volledige of gedeeltelijke overdracht een nieuwe Geertrui verering in het naar Gertrudis van Nijvel genoemde Klein-Begijnhof te Leuven. Waarschijnlijk hebben de begijnen aldaar een een relikwie gekregen van aartshertogin Isabella, al dan niet via Gramaye die, vooraf aan zijn aanstelling tot historiograaf, koorheer van de Leuvense St. Pieterskerk was. Een uit dit begijnhof afkomstig schilderij (ca. 1625), thans bewaard in het Leuvense Museum M, toont de de H. Begga als schutmantelheilige, met onder haar mantel: Karel de Grote, Lodewijk de Heilige, Ansegysus (de echtgenoot van Begga), Geertrui van Oosten die haar doorwonde handpalmen toont, Isabella van Hoei (met monstrans), en Liduina van Schiedam (met kruis en rozentak). De compositie is betekenisvol. Begga was een zus van Gertrudis, de eerste abdis van de naar haar genoemde abdij in Nijvel. Zij was dus zelf geen begijn, maar de naar haar genoemde Geertrui van Oosten was dat wel. Aan Isabella van Hoei werd (per abuis) de openbaring van het feest van Sacramentsdag toegeschreven, en zij had bovendien dezelfde naam als de aartshertogin. Met dit schilderij werd zowel de verwantschap van de begijnen met het vorstenhuis als hun onderlinge verbondenheid in de hele Nederlanden weergegeven. Ook de abt van de Leuvense St. Gertrudisabdij, Josephus Geldolphus van Ryckel, besteedt in zijn in 1631 gepubliceerd overzichtswerk van Nederlandse en Belgische begijnhoven opmerkelijk veel aandacht aan Geertrui en aan geestelijke oefeningen die aan haar zijn toegeschreven,
|
Bronnen en literatuur
|
Uitgegeven bronnen: Cornelius Aurelius, Die Chronijk van Hollandt, Zeelandt ende Vriesland (Leiden: Jan Serversz, 1517; Den Haag, KB, KW 1084 A6) 23e divisie, 5e capittel (met afbeelding van stigmatisatie); Ioannes Molanus, Natales sanctorum Belgii et eorundem chronica recapitulatio (Leuven: Ioannes Masius et Philippus Zangrius, 1590) fol. 5-6; Laurentius Surius, Vitae sanctorum, vol. 1 (Keulen: Ioannes Kreps & Hermannus Mylius, 1617; oorspr. 1581) p. 94-96; Philippe Bosquier, Tertia Naufragii tabula, seu echo concionum aliquot (Keulen: Ioannes Crithius, 1615) p. 484-485 (stigmata); Josephus Geldolphus van Ryckel, Vita S. Beggae (...) Adjuncta est historia begginasiorum Belgii (Leuven: Cornelius Cornestenius, 1631) p. 357-388; Acta Sanctorum, Januarius 1 (Antwerpen: Ioannes Meursius, 1643), p. 348-352 (Gertrudis ab Oosten); Dirck van Bleyswijck, Beschryvinge der stadt Delft (Delft: Arnold Bon, 1667) p. 315; Petrus Ribadineira en Heribertus Rosweydus, Generale legende der Heylighen etc., dl. 1 (Antwerpen: J.B. Verdussen, 1711; eerste druk 1619) p. 114-118; NN, Het leven van de seer edele doorluchtighste en H. Begga (...) Met een cort begryp van de levens der salige, godtvruchtige en lof-weerdige beggyntjes der vermaerde en hoogh-gepresen beggynhoven (Antwerpen: Weduwe Petrus Jacobs, 1712) p. 155-160 (op basis van Van Ryckel); Hugo F. van Heussen, Oudheden en gestichten van Delft en Delfland, mitsgaders van 's Gravenhage (Leiden: Christiaan Vermey, 1720) p. 210; Johannes de Beke, Chronographia, ed. H. Bruch (Den Haag: Nijhoff, 1973) p. 299 (Latijnse versie); Johannes de Beke, Chroniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant, ed. H. Bruch (Den Haag: Nijhoff, 1982) p. 184 (Middelnederlandse vertaling). Literatuur: Levens van de voornaemste heyligen en roemweerdige persoonen der Nederlanden, dl. 1 (Mechelen: Hanicq, 1827) p. 43-45; J.A. Alberdingk Thijm, Geschiedenis van een Delftsch begijntjen uit de XIVe eeuw (Amsterdam: C.L. van Langenhuysen, 1853); W. Moll, Johannes Brugman en het godsdienstig leven onzer vaderen in de vijftiende eeuw, dl. 2 (Amsterdam: Portielje, 1854' ) p. 103-105 (levende heilige); A. van Lommel, 'Berigten aangaande reliquiën van heijligen of H. zaken uit Noord-Nederland ontvoerd. Annis 1582-1630', in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 7 (1879) p. 130-135; J.A.F. Kronenburg, Neerlands Heiligen in de Middeleeuwen, dl. 4, Heiligen en eerbiedwaardigen (Amsterdam: Bekker, 1901) p. 145-167; R. Pennink, 'Een liedje van Pseudo(?) Gertruide van Oosten', in: Prosper Verheyden gehuldigd ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag (Antwerpen; De Nederlandsche Boekhandel, 1943) p. 245-254; Alcantara Mens, Oorsprong en betekenis van de Nederlandse begijnen- en begardenbeweging (Antwerpen: Standaard, 1947) p. 227 ( stigmata); Jan Verheijen, 'De Zalige Geertruy van Oosten', in: Met de heiligen het jaar rond, deel 1 (Bussum: Paul Brand, 1948) 55-59; M. Goossens, 'Enige bemerkingen betreffende Geertruid van Oosten', in: Studia Catholica 29 (1957) p. 207-216; D.P. Oosterbaan, De Oude Kerk te Delft gedurende middeleeuwen (Den Haag: Voorhoeve, 1973) p. 372; Marijke Carasso-Kok, Repertorium van verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen (Den Haag: Nijhoff, 1981) p. 326-328; Florence Koorn, Begijnhoven in Holland en Zeeland gedurende de Middeleeuwen (Assen: Van Gorcum, 1981); Caroline Walker Bynum, Holy Feast and Holy Fast. The Religious Signifiicance of Food to Medieval Women (Berkeley etc.: University of California Press, 1987) p. 123 (stigmata); A.H. Bredero, 'De Delftse begijn Gertrui van Oosten (ca. 1320-1358) en haar niet-erkende heiligheid', in: D.E.H. de Boer & J.W. Marsilje (red.), De Nederlanden in de late middeleeuwen (Utrecht: Het Spectrum, 1987) p. 83-97 (met bespreking van de verschillende vitae); A.M.J. van Buuren, ‘Geertruyd van Oosten and ‘‘Het daghet in den Oosten’’’, in: M.J. Wintle (red.), Modern Dutch studies. Essays in honour of professor Peter King (Londen: Bloomsbury, 1988) p. 75-87; Gerrit Verhoeven, Devotie en negotie. Delft als bedevaartplaats in de late middeleeuwen (Amsterdam: VU Uitgeverij, 1992) p. 31-32 (visioen Nieuwe Kerk); Charles van Leeuwen, Hemelse voorbeelden. De heiligenliederen van Joannes Stalpart van der Wiele 1579-1630 (Nijmegen: SUN, 2001) p. 154-155; Ria van der Meer, 'Het Bagijnhof te Delft in de Middeleeuwen', in: Delfia Batavorum 12 (2002) p. 47-59; Evelyne Verheggen, Beelden voor passie en hartstocht. Bid- en devotieprenten in de Noordelijke Nederlanden, 17de en 18de eeuw (Zutphen: Walburg, 2006) p. 66-70; Marcin Polkowski, Struggle for Survival. The Continuity of Catholic Religious Literature in Holland. The Example of Delft (1450-1650) (Lublin: Wydawnictwo KUL, 2012) p. 209-267; Marcin Polkowski, 'Geertrui van Oosten en de ruimtelijke poëtica van Delft'; in: Bas Hamers en Muriel Waterlot (red.), De Lage Landen en de religie. De positie van de religie in verschillende culturele aspecten (Lublin: Wydawnictwo KUL, 2017) p. 24-49; Peter Jan Margry, ‘Stigmatisation in the Netherlands and the Emancipatory Desire for Authentic Imitatio’ in: Archivio italiano per la storia della pietà 36 (2023) 203-204. Websites: Renée Beukers, 'Oosten, Geertrui van (ca. 1320-1358)', in: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Oosten (13/01/2014). Overige Bronnen: Nijmegen KDC BiN-dossier Delft-Geertrui van Oosten.
|