Culemborg, Heilig Kruis ('Heilig Holt') |
||
Cultusobject: | Heilig Kruis ('Heilig Holt') | Open Street Maps |
---|---|---|
Datum: | 3 mei (Kruisvinding); 14 september (Kruisverheffing) | |
Periode: | Ca. 1422 - 1578 | |
Religieuze context: | Christelijk | |
Locatie: | Parochiekerk van St. Barbara (thans N.H.) | |
Adres: | Grote Kerkstraat 4, 4101 CB Culemborg | |
Gemeente: | Culemborg | |
Provincie: | Gelderland | |
Bisdom: | Utrecht | |
Samenvatting: | De aan Barbara gewijde parochiekerk van Culemborg beschikte reeds voor 1421 over een Kruisaltaar, sinds 1424 ook over een Kruisvicarie. Later verwierf de kerk tevens een kruisreliek, het Heilig Holt. Berichten over de verering met een bedevaartkarakter van deze reliek dateren voornamelijk uit de 16e eeuw. | |
Auteur: | Otto de Jong | |
Illustraties: | ||
Topografie |
- De middeleeuwse aan St. Barbara gewijde parochiekerk van Culemborg, gelegen in de kern van de 'Oude Stad' - ter onderscheiding van de 'Nieuwstad', het voormalige dorp Lanxmeer, met een eigen aan St. Jan gewijde parochiekerk - was in 1310 losgemaakt van de moederkerk van Beusichem. Vooral in de periode na 1400 werd zij verrijkt met vele giften, hetgeen onder meer resulteerde in de oprichting van verschillende altaren. In 1421 werd de kerk verheven tot een kapittelkerk met acht kanunniken. In de tweede helft van 1422 werd de kerk getroffen door een felle brand waarbij ook het H. Kruisaltaar verloren ging. Voor de nieuwe Kruisvicarie (24 maart 1424) bepaalde de stichter dat voorlopig de missen moesten worden opgedragen aan het Augustinusaltaar. Het Kruisaltaar stond vermoedelijk in het zuidelijke dwarspand: dit werd bij de uitbreiding van circa 1525 aangeduid als het Kruiskoor. - Tussen 1500 en 1555 werd de kerk verbreed met zijbeuken en verder uitgebreid met een dwarsschip en kapellen. Sinds 1578 is de kerk in gebruik voor de protestantse eredienst. In 1654 werd ze andermaal door brand getroffen. De laatste grote restauratie dateert uit de periode 1964-1968. Het gebouw, een gotische kruisbasiliek, is door de historicus en literator F. van der Meer getypeerd als 'een boerennicht van de kathedralen'. |
|
Cultusobject |
- De kerk is na 1424 in het bezit gekomen van een kruisreliek, het Heilig Holt; het jaar waarin dit is gebeurd, is niet bekend. Deze reliek is in de tweede helft van de 16e eeuw, bij de Beeldenstorm in 1566, verloren gegaan. - Daarnaast beschikte de kerk nog over een klein zilveren kruisje dat waarschijnlijk met de echte reliek was bestreken en dat op bepaalde heiligendagen zelf werd gebruikt om kerkgangers mee te bestrijken. Dit kruisje overleefde de Beeldenstorm, maar is later, in 1578 of misschien eerder, eveneens verloren gegaan. |
|
Verering |
De Kruisverering in de Barbarakerk - De Culemborgse kruisreliek werd minstens viermaal per jaar in processie door de 'Oude Stad' en de 'Havendijk' (= de havenwijk) gedragen: bij het feest van Kruisvinding op 3 mei en dat van Kruisverheffing op 14 september ging het vooral om deze reliek; op Maria Lichtmis (2 februari) en Sacramentsdag maakte het meevoeren van de reliek slechts een onderdeel uit van de processiestoet. Het dragen van 'den heligen holte des heyligen cruys' was een taak voor de kanunniken van het kapittel. Ofschoon in de bewaard gebleven bronnen geen directe melding wordt gemaakt van bezoekers van elders, kan worden aangenomen dat deze er wel waren. Vooral het brengen van offergaven en het voorlezen van de wonderen die dankzij het H. Kruis waren gewrocht, zijn duidelijke aanwijzingen voor een meer dan lokale verering. - Op de feestdagen van Kruisvinding en Kruisverheffing werd de hoogmis gezongen aan het altaar waar de reliek stond uitgesteld; deze ceremonie verplaatste zich steeds van het Kruisaltaar naar het hoogaltaar. Iedere eerste vrijdag van de maand moest de celebrant het H. Holt van het Kruisaltaar naar het hoogaltaar brengen waar vervolgens de mis ter ere van het H. Kruis werd gezongen. Na die mis bleef de celebrant nog met de reliek voor het altaar staan terwijl een lofzang werd gezongen en de gelovigen hun gaven aan een kerkmeester reikten. Op Goede Vrijdag stond de reliek op het 'syellaltaer'. Niet duidelijk is of hiermee het altaar werd bedoeld waaraan de vicaris van de Kruisvicarie zijn zielenmissen opdroeg, of dat het hier een anderssoortig 'zijaltaar' betrof. De kerkhistoricus R. Post heeft geopperd dat het ging om: 'een zijaltaar; waarschijnlijk omdat het [Kruis] op die dag bijzondere verering genoot en op een meer praktische plaats moest staan'. - De gaven die ontvangen werden op de eerste vrijdag van iedere maand en op andere dagen werden, indien het geld betrof, in een offerblok gedeponeerd. De inhoud hiervan werd volgens afspraak verdeeld tussen het kapittel en de kerkmeesters. Een deel van deze opbrengst werd besteed aan de versiering en dergelijke van het altaar. Andere gaven, zoals was, vlas en koren, kwamen uitsluitend ten goede aan de kerk. - Een broederschap wordt niet in de visitatieverslagen of in andere bronnen genoemd. - De kapelaan moest van tijd tot tijd vanaf de preekstoel bekend maken welke bijzondere aflaten er verbonden waren aan het vereren van deze reliek, en zeker ook welke 'myraculen' er waren gebeurd. Op bepaalde feestdagen zat een kerkmeester bij het Kruisaltaar om 'die luyden mytten kleynen cruys te bestrycken'. Niet een kanunnik of een vicaris, maar een leek: aan de reliek zelf raakten geen ongewijde handen, maar dit kleine kruis was vermoedelijk tevoren (door een geestelijke?) in aanraking gebracht met die reliek. - Het kruisje is bij de Beeldenstorm kennelijk bijtijds verborgen. Bij een visitatie, vier jaar later (1570), verklaarde een van de kerkmeesters dat al het zilverwerk door de graaf was opgeëist en zo verloren was gegaan, 'uuytgenomen een cleyn silveren cruysken, dat zy ewech geseth hadden, daerinne men seyt noch heylichdom te zijn, ende daermede bestrycken zy die luyden'. Over de reliek zelf zei hij niets; die was waarschijnlijk inbegrepen in zijn getuigenis : ''t heylichdom, datter in een kasse gesloten was,[...] is mede tsamen vernielt'. Dat de reliek (waarschijnlijk) samen met andere Culemborgse kerkschatten verloren is gegaan bij de grote Beeldenstorm van 1566 is niet verwonderlijk, deze woedde immers in tal van plaatsen. Opmerkelijk is wel dat dit in Culemborg gebeurde op 14 september, het feest van Kruisverheffing, hetgeen duidt op een berekenende voorbereiding van de zijde van de beeldstormers. - Van de verering was dus in 1570 de devote praktijk van het bestrijken met het kleine zilveren kruisje nog in zwang. Acht jaar later (juli 1578) maakte de graaf de uitoefening van de katholieke eredienst in de stadskerken onmogelijk. Er werden wat voorwerpen in veiligheid gebracht maar, net als eerder al met de Kruisreliek het geval was, sindsdien ontbrak ieder spoor van het kruisje of enige speciale kruisdevotie. Heilig Graf in het Jeruzalemklooster - Jasper van Culemborg, laatste mannelijke afstammeling van de middeleeuwse familie die over de heerlijkheid Culemborg regeerde en tevens vooraanstaand partijganger van het Habsburgs-Bourgondische huis, nam in 1492 het initiatief tot stichting van een klooster van broeders van het H. Graf ofwel de sepulchrijnen. De door hem gewenste plaats in de 'Oude Stad' werd echter door het kapittel van de Barbarakerk afgewezen, vermoedelijk omdat dit verwachtte dat de nieuwe devotie nadelig zou zijn voor de verering van de kruisreliek in de eigen kerk. De Jansparochie in de 'Nieuwstad' stond onder de abt van Mariënweerd (o.praem.) en deze had geen bezwaar dat de Sepulchrijnen zich daar zouden vestigen. Het hoogaltaar van het nieuwe Jeruzalemklooster, 'Jherusalem ten heyligen grave', werd in 1494 gewijd. In 1504 beschikte het klooster over een kopie van het H. Graf. De gemeenschap telde nooit meer dan tien kloosterlingen, meestal ongeveer de helft. Bij de genoemde Beeldenstorm van 14 september 1566 werd het H. Graf volkomen vernield, om nooit meer hersteld te worden. Het klooster zelf bleef gespaard, en herbergde zelfs vanaf 1573 naast de eigen gemeenschap ook de norbertijnergemeenschap van de in dat jaar verwoeste abdij Mariënweerd. Na het uitsterven van beide groepen werden het gebouw en de bijbehorende goederen voor andere doeleinden gebruikt. Verbouwing en afbraak maakten dat circa 1750 de laatste sporen van dit klooster verdwenen. - De aanleg, begin 16e eeuw, van een nauwkeurige kopie van het graf van Jezus was mede bedoeld om degenen die niet in staat waren om de verre pelgrimage te ondernemen naar het echte Jeruzalem, een alternatief reisdoel te bieden waaraan dezelfde genadegaven verbonden waren. Het is echter zeer de vraag of deze devotie ooit heeft aangeslagen, want de kloostergemeenschap is nooit tot echte welstand gekomen. Mogelijk heeft hierbij de tegenwerking van het kapittel en de parochiegemeenschap van de `Oude Stad' meegespeeld. De aanwezigheid van het sepulchrijnenklooster naast de al bestaande devotie voor de kruisreliek in de Barbarakerk vergrootte wel de aantrekkingskracht van Culemborg als bedevaartplaats. |
|
Bronnen en literatuur |
Archivalia: Arnhem, Rijksarchief in Gelderland: archief der heren en graven van Culemborg (inventaris door A.P. van Schilfgaarde, 3 dln., 1949) reg. 2169 (1477) over de kruisverering, uitgegeven in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 48 (1923) p. 329-333. Culemborg, gemeentearchief: oudarchief van de gemeente Culemborg (inventaris door A.J. van de Ven, 1938) reg. 256 (1499) H. Graf. Tekstedities: F.A.L. van Rappard en S. Muller Fz. ed., Verslagen van kerkvisitatiën in het bisdom Utrecht in de 16de eeuw (Amsterdam: Historisch Genootschap, 1911) p. 177. Literatuur: Michael Schoengen, Monasticon Batavum, dl. 2 (Amsterdam: Noord-Hollandse Uitgevers Maatschappij, 1941) p. 41; F. van der Meer, Praeses Van Schaik (Utrecht: Spectrum, 1943) p. 11; W. Nolet en P.C. Boeren, Kerkelijke instellingen in de middeleeuwen (Amsterdam: Urbi et Orbi, 1951) p. 424-425, Sepulchrijnen; R.R. Post, Kerkelijke verhoudingen in Nederland vóór de reformatie (Utrecht: Spectrum, 1954) p. 393, 439; O.J. de Jong, De reformatie in Culemborg (Assen: Van Gorcum, 1957) passim, over de Barbarakerk en de 'Oude Stad' en de 'Nieuwstad', p. 25-26, over de reliek en het kleine kruisje, 13-15, H. Graf; R.F.P. de Beaufort en Herma M. van den Berg, De Betuwe ('s-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1968) p. 201 e.v. , over het Sepulchrijnenklooster; P.J.W. Beltjes en P.W. Schipper, Culemborg. Beeld van een stad (Culemborg: Koolhof, 1988) p. 141-160, de N.H. Barbarakerk. Overige bronnen: KDC BiN-dossier Culemborg-H. |
|
naar het KDC, voor aanvullingen en
commentaar. |