ONZE LIEVE VROUW VAN WESSEM Een inwoner uit het naburige Buggenum vond. als hij eens werkte op een stuk land aan de Maas onder Wessem, onder het slib bedolven.een ruw afgewerkt Maria.-beeldje. Hij nam het mee naar huis, liet het zijn vrouw zien, zette het te pronk op de schap boven de haard. Toen hij de volgende dag weer op het stuk land kwam, vond hij weerom een dergelijk beeldje; hij nam ook dit mee. - ,,Vrouw," zei hij. toen hij ermee thuis kwam, ,,kijk eens hier, nou vind ik vandaag op het land aan de Maas wéér eenzelfde beeldje als gisteren." Moeder de vrouw had het door de dag zo druk ·gehad, dat zij niet meer naar het eerste beeldje had kunnen omzien; ze had besloten, dat men met z'n allen vanavond de rozenkrans voor het beeldje zou bidden. Maar ze zag nu wel, dat het tweede beeldje hetzelfde leek als het eerste. "We zetten het voorlopig maar naast het eerste," vond de man het beste. - Doch als hij naar binnen ging om dit te willen doen, zag hij het eerste beeld niet meer op de schap voor de haard staan. Hij riep zijn vrouw ,,hebt ge het andere beeldje ergens anders neergezet?" en vroeg dit ook de anderen in huis. Nee, niemand· had het eerste beeldje aangeraakt ...... en toch was het verdwenen. Men zag elkaar verbaasd aan. De man bekeek nogmaals maar met meer nauwkeurigheid dan voorheen het beeldje, wat hij nu in de handen hield; ja, het was precies hetzelfde beeldje als wat hij gisteren had gevonden. Wel, dan moest hij toch ook aannemen, dat het beide malen gevonden beeldje een en hetzelfde beeldje was. Hij ging daarop nog dezelfde avond naar de pastoor van Wessem, onder wiens parochiegebied hij de vondst gedaan had; hij nam het beeldje mee, en vertelde hem de geschiedenis. De pastoor maakte het daarop bekend aan zijn parochianen. En men besloot aldaar op het land een kapelletje te bouwen en het beeldje er in te plaatsen.
Ten tijde van de Franse revolutie, toen hier de pastoor verkleed als een timmerman moest rondgaan en zelfs eens als een schoorsteenveger, om zo zijn parochieplichten nog enigermate te kunnen uitoefenen, toen ook menig beeld en altaar en heiligdom het gruwzaam moest ontgelden, roofden de Sansculotten het Maria--beeldje uit de kapel; ze wierpen het een eind verder in een gracht, die uitkwam in de Maas. De Maas was door het hoge water buiten haar oevers getreden en langs de gracht stond een sterke stroming; de Franse Sansculotten verwachtten dan ook dat het beeldje spoedig door het water meegevoerd en verdwenen zou zijn. Tot verbazing van de onverlatenen zonk het beeldje niet, noch dreef het stroomafwaarts. Integendeel, de golven namen het beeldje terug, stroom--in, tot bij de kapel; daar bleef het beeldje op het water dobberen. De Fransen vonden dit geval zo wonderbaar en beangstigend, dat zij een tweede maal hun heiligschennende handen niet meer naar dit beeldje durfden uit te steken. Ze dropen beschaamd af, als hadden ze een staart tussen de benen. De gelovige mensen van Wessem visten het beeldje weerom uit het Maaswater; ze juichten, omdat ze nu wisten, dat de Moeder Gods hen lief had en dat de Goede Moeder nooit van hen en van Wessem wilde scheiden. - ,,Gij hebt ons in deze bange uren en in deze harre tijden niet willen verlaten: Wessem zal U ook niet en nooit verlaten!", riepen ze en beloofden ze. De herder van de parochie legde die dag zijn timmermanskleren af, en zette het beeldje op luisterrijke wijze terug op de oude plaats.
|