Maria Magdalena in Utrecht In het Nieuwe Testament komen drie verschillende Maria's Magdalena voor, die sinds de kerkvader Augustinus in de Rooms-katholieke kerk - overigens ten onrechte volgens sommige auteurs - als een en dezelfde persoon warden beschouwd. De eerste is Maria van Magdala, die afkomstig is uit het gelijknamige stadje aan de westelijke oever van het meer van Genesaret. Jezus dreef bij haar zeven duivels uit. Na deze daad van verlossing volgde zij Jezus, tezamen met andere vrouwen uit Galilea, op zijn tochten door Palestina, stond onder diens kruis en was behulpzaam bij de graflegging van Jezus' lichaam. Tevens behoorde deze Maria tot de eersten, aan wie de verrijzenis bekend werd gemaakt en aan wie Jezus na zijn wederopstanding is verschenen. De tweede Maria Magdalena komt in het evangelie van Lucas voor als een zondares, waarover verder weinig meer bekend is. De derde is Maria van Bethanië, zuster van Lazarus, die door Jezus uit de dood is opgewekt. Deze laatste Maria had een zuster, Martha, en was van aanzienlijke komaf. Het belang van Maria Magdalena voor de Utrechtse dom is niet zozeer gelegen in het bezit van een reliek maar veel meer in het feit, dat de herdenking van de kerkwijding al van oudsher samenviel met de feestdag van deze heilige. In het Liber donationum van de dom is een passage in een 16e -eeuwse hand opgenomen over een drietal wijdingen van de kathedraal, waarvan de laatste plaatsvond op 22 juli 1173. Sedertdien is deze dag altijd in ere gebleven als de officiële kerkwijdingsdag. Ondanks de grootscheepse nieuwbouw in de gothische stijl, die na de grote stadsbrand van 1253 vanaf het laatste kwart van de 13e eeuw ondernomen is, is de dom niet opnieuw geconsacreerd maar bleef men vasthouden aan de traditionele datum van de feestdag van Maria Magdalena. Een lokale religieuze gebeurtenis prevaleerde dus duidelijk boven de verering van de heilige. De aanwezigheid van een reliek van Maria Magdalena was dus niet, zoals Post beweert, de aanleiding tot het houden van een processie. Evenmin is de opvatting van Muller Fz, Boeren en Struick juist, die de devotionele festiviteiten te Utrecht toeschrijven aan de herdenking van het opbreken van het beleg van Utrecht door de Hollandse graaf Willem IV op die dag in 1345. Desalniettemin was er aanleiding genoeg om de dag op grootse wijze te vieren. Buiten een processie, waarin van alle schrijnen en reliekhouders van de dom werden rondgedragen, vond in Utrecht een kermis plaats en werd speciaal voor deze gelegenheid de met rood-witte vlaggen versierde domtoren voor publiek toegankelijk gesteld. Naast de herinnering aan de kerkwijding, was eens per zeven jaar de feestdag van Maria Magdalena ook het tijdstip, waarop de volledige reliekenschat van de dom aan het verzamelde volk werd getoond ter vermeerdering van de godsvrucht. Voor de reliek van Maria Magdalena, die de dom bezat, was in alle genoemde religieuze feestelijkheden opvallende rol weggelegd. Volgens een in 1522 vervaardigde lijst, moesten op 22juli deze relieken in de dom tentoongesteld worden en het gehele arsenaal aan kandelaars in de dom van brandende kaarsen voorzien worden. Gedurende de octaaf (= week daarna) bleven de relieken van Maria Magdalena in de dom staan maar werd wel het aantal brandende kaarsen teruggebracht tot drie. Over de reliek is nauwelijks meer bekend dan dat zij was geborgen met vele andere relieken in een grote witte kist met de letter A (In magna cista alba signata littera A) Omtrent de herkomst en lotgevallen na de Reformatie tasten we, evenals bij de meeste andere relieken uit de Domschat, volledig in het duister.
|