Oud-Geleen, H. Eligius (Eloy)

Cultusobject: H. Eligius (Eloy) Open Street Maps
Datum: 25 juni en 1 december
Periode: 16e/17e eeuw (?) - ca. 1950
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Parochiekerk van de HH. Marcellinus en Petrus
Adres: Leursstraat 5, 6166 CL Geleen
Gemeente: Geleen
Provincie: Limburg
Bisdom: Roermond
Samenvatting: De Eligiusdevotie in Geleen gaat in elk geval terug tot 1485 als voor de eerste maal een altaar wordt genoemd dat aan deze heilige is toegewijd. Sinds wanneer er sprake is van een bedevaart naar Geleen is niet meer te achterhalen. In 1745 wordt al gesproken over een 'zeer oude' verering. De vereerders togen naar Geleen om genezing te vinden tegen zweren en om de paarden te laten zegenen. Tegen het einde van 19e eeuw trokken ook smeden en andere ambachtslieden alsmede boeren naar Geleen om hun gereedschap te laten zegenen. Het bedevaartkarakter ging voor de Tweede Wereldoorlog al grotendeels teloor. In 1963 was de Eligiusverering geheel verdwenen.
Auteur: Arthur Schrijnemakers & Antoine Jacobs
Illustraties:
Topografie - De gemeente Geleen bestond aan het begin van de 20e eeuw uit drie grotere kernen: Opgeleen, Lutterade en Krawinkel. In de kern van Opgeleen lag vanouds de parochiekerk - toegewijd aan de heilige priester Marcellinus en de heilige exorcist Petrus - die tot 1862 de hele gemeente bediende. Door de aanleg van de staatsmijn Maurits in de jaren twintig nam de bevolking van Geleen snel toe. Tussen de drie kernen werd een nieuw centrum gebouwd. Sedert die tijd is men Opgeleen 'Oud-Geleen' gaan noemen.
- Bij werkzaamheden in de kerk in 1979 werden onder de vloer resten gevonden van een uit maaskeien opgetrokken zaalkerkje van 11 bij 12 meter, waartegen een rechtgesloten koor stond dat een breedte had van 4,5 meter. Bij de opgraving werden scherven aangetroffen uit de 9e en 10e eeuw. In 1504 werd een nieuwe (de huidige) mergelstenen kerktoren gebouwd. Omdat de kerk omstreeks 1860 bouwvallig was geworden, werd door de Roermondse architect Carl Weber in 1862 een nieuwe driebeukige, bakstenen neogotische kerk gebouwd, tegen de toren uit 1504. Het schip en het koor van de oude kerk werden gesloopt. In 1956 werd de kerk vergroot door de bouw van een transept.
- Een neogotisch Eligiusbeeld staat op een console in de linkerzijbeuk ter hoogte van het koor. Een 17e-eeuws beeld staat achter glas in een nis in de toren.
Cultusobject - De H. Eligius of Eloy (ca. 590-660) zou hoefsmid, later goudsmid en muntmeester onder de merovingische koningen Clotharius II en Dagobert I zijn geweest. Hij eindigde zijn leven als bisschop van Doornik/Noyon. St. Eligius werd de patroon van de hoef- en goudsmeden.
- De kerk bezit een roodkoperen vergulde gotische reliekhouder (35 cm hoog) uit de tweede helft van de 15e eeuw. De reliekhouder heeft zes kassen. In een van de zes kassen bevindt zich een tand van Eligius. Het bijschrift luidt: 'Dens contoll...[?]'.
- In een zilveren en vergulde stralenreliekhouder (35 cm hoog), bevindt zich een theca met een groot botreliek (wervel). Het bijschrift luidt: 'Reliqui' en 'Sanct Eligius Ep.'.
- De kerk beschikt over drie Eligiusbeelden. Het oudste lindehouten beeld (60 cm hoog) dateert uit de 17e eeuw en toont Eligius staande als bisschop met mijter en staf. In zijn rechterhand houdt hij de smidshamer. Dit beeld is gerestaureerd. Het stond in 1997 in een nis in de kerktoren.
- Een neogotisch houten Eligiusbeeld (150 cm hoog) toont de heilige als bisschop met in zijn linkerhand de staf en in zijn rechterhand de smidshamer. Het staat op een console tegen een muurdeel op de kruising van het koor en de linker kruisarm.
- Een tweede neogotisch gepolychromeerd houten beeld (64 cm hoog) van Eligius geeft de heilige eveneens weer als bisschop. In zijn linkerhand houdt hij een staf, zijn rechterhand maakt een zegenend gebaar. Aan zijn voeten bevindt zich een aambeeld met hamer. Het beeld bevond zich in 1997 in de sacristie.
Verering Ontstaan
- In 1485 is voor het eerst sprake van een altaar van de H. Eligius in de parochiekerk te Oud-Geleen, die toen nog de enige kerk in Geleen was. Aan dat altaar was toen geen beneficie verbonden. Ook in 1537 werd aangetekend, dat het altaar van de H. Eligius niet van een beneficie voorzien, maar wel gewijd was. Waarschijnlijk kan in de afwezigheid van een beneficie een aanduiding worden gezien, dat dit altaar niet lang voor 1485 werd opgericht. De parochie heeft in die periode ook de Eligiustand verworven. Of er toen ook direct al een bedevaart ontstond is waarschijnlijk niet meer te achterhalen.
- Toen Nicolaas Leurs in 1605 als assistent van de pastoor naar Geleen kwam, was aan dat altaar wel een beneficie verbonden en rond 1639 vermeldde hij, dat de beneficiant de verplichting had om jaarlijks twee missen aan dat altaar op te dragen, namelijk op de feestdagen van die heilige: 25 juni (overbrenging van de relieken) en 1 december. In de 17e eeuw werd ook het cultusbeeld verworven. In het visitatieverslag van 1669 werd geschreven dat het Eligiusaltaar in het hoofdaltaar was 'geïncorporeerd' en dat de missen ter ere van die heilige voortaan aan het hoofdaltaar werden opgedragen. Waarschijnlijk hield dat verband met de populariteit van 'Sinteloa', zoals hij op zijn 'Frans' ('Saint Eloi') plaatselijk werd genoemd, en de uitbundige viering van zijn feestdagen. In de tweede helft van de 18e eeuw was er weer een apart altaar van de H. Eligius in de kerk van Geleen. Vice-pastoor Nijbelen schrijft in 1802 dat er drie zijaltaren zijn, waarvan één toegewijd is aan Eligius. Bij de bouw van een nieuwe kerk in 1862 werd dit in de sacristie geplaatst, maar in de rond 1956 nieuw gebouwde sacristie is het niet meer aanwezig.
- Het ligt voor de hand om de verering van Eligius te Geleen met het ter plekke eeuwenlang florerende gilde van de smeden en slotenmakers in verband te brengen. De gegevens over dat gilde gaan echter minder ver terug dan de oudste gegevens over de plaatselijke verering van die heilige. Bovendien blijkt uit niets dat er een verband bestond tussen het slotenmakersgilde en de Eligiusverering.

Devotie in 1745
- In een brief aan bisschop Van Werbrouck van Roermond schrijft pastoor Heimbach op 23 september 1745, dat de Eligiusverering sinds onheuglijke tijd ('ab immemoriali tempore') te Geleen bestaat; in dat verband spreekt hij van een 'vexillum' (vaantje), dat gewoontegetrouw in de kerk aan de vereerders van die heilige wordt geschonken. Op 25 juni en 1 december heeft een grote volkstoeloop ('magnus populi accursus') plaats. Op die dagen worden o.a. de paarden volgens een speciale gebedsformule tegen 'het rijden van de maar' (nachtmerries) en andere kwalen ('contraphrenesim [bezetenheid] et alia mala') gezegend. Heimbachs brief weerhield bisschop Van Werbrouck er niet van de Geleense Eligiusreliek op 27 december 1745 voor niet-authentiek te verklaren.
- De paardenzegening had vlak na de hoogmis plaats. De boeren reden dan op hun paarden tot voor de kerk en de pastoor zegende mens en dier. Waarschijnlijk deed hij dit met de gekroonde hamer van de H. Eligius, zoals elders gebruikelijk was. Misschien werd in die hamer een relikwie bewaard, zoals dat ten westen van de Maas wel vaker voorkwam en waarmee de priester dan een licht klopje op het voorhoofd van het paard gaf.
- Heimbach schrijft verder dat niet alleen op die twee feestdagen maar ook op andere dagen van het jaar veel personen, die met zweren bedekt zijn, 'wegkwijnen' of last van zogenaamde 'koningszeer' hebben ('plurimi ulcerosi, languentes, infecti ulcere regio vulgo Koningsieck') de voorspraak van Eligius te Geleen komen inroepen. Hier wordt met opzet 'koningszweer' geschreven, omdat in de Latijnse tekst wel 'ulcere regio' (koningszweer) staat, maar met 'Koningsieck' eigenlijk 'koningszeer' of de klierziekte scrofulose wordt bedoeld. Volgens het schrijven van die pastoor valt deze lijders op de voorspraak van Eligius en door het gebruik van water en brood, die beide volgens een traditionele gebedsformule worden gezegend, een heilzame genezing te beurt ('salutaris medela obvenit'). De broodzegening verdween in het begin van de 20e eeuw. De zegening van water handhaafde zich tot na de Tweede Wereldoorlog.
- Verder tekent Heimbach aan, dat hij wegens de ontzaglijke toeloop van mensen 'ob ingentem populi accursum' tweemaal per jaar, nl. op 25 juni (feest van de translatie) en 1 december, niet alleen door zijn eigen norbertijner confraters, die de zielzorg met hem delen, maar ook door paters capucijnen wordt geassisteerd. Uit een andere bron weten wij, dat op beide dagen evenals op het feest van Marcellinus en Petrus (2 juni) paters capucijnen uit Maaseik in de kerk van Geleen kwamen preken.

De 19e en de 20e eeuw
- Op 13 februari 1813 werd te Rome een aflaatbrief afgegeven waarmee in de kerk van Geleen aflaten te verdienen waren op de feestdagen van Marcellinus en Petrus (2 juni) en Eligius (25 juni en 1 december). De Luikse vicaris-generaal H. Partouns hechtte 22 april 1813 zijn placet aan deze brief.
- Op 30 april 1852 werd door het gemeentebestuur van Geleen besloten om op het feest van 'Sinteloa' (1 december) een jaarmarkt in de vorm van een veemarkt te houden. Dat hierdoor de viering van die feestdag grotelijks bevorderd werd, blijkt uit de volgende beschrijving van Jos. Russel in 1863:

'Geheel het dorp vierde dezen kerkpatroon met grooten luister. Dan was de kerk op het schoonst versierd en alle naburige geestelijken waren op dien dag de gasten van de eerbiedwaardigen pastoor... van alle kanten waren vreemden naar het dorp gestroomd, om hetzij gunsten van den Heiligen af te smeeken, of een bezoek aan familie of vrienden te brengen. Voor het Kerkhof, aan de zoogenaamde "Kerkhal", hadden zich honderde menschen om de aldaar geplaatste winkeltjes geschaard. De kerk was zoo opgepropt vol, dat de bezoekers de uitgaande verbeiden moesten om de heilige diensten te kunnen bijwonen. Meerdere missen hadden zich van ten zes ure 's morgens opgevolgd, en de hoogmis ging beginnen...'

Hieruit blijkt, dat de oorspronkelijke veemarkt tot een soort kermismarkt was geëvolueerd. In 1877 werd een neogotisch Eligiusbeeld aangeschaft en in 1879 werd in de kerk een klein Eligiusaltaar geplaatst.
- De verering en viering werden tot in de 20e eeuw voortgezet. Een in 1865 geboren persoon merkte ten aanzien van de situatie rond de eeuwwisseling op: 'Alleen al door de van elders naar Geleen gekomen smeden waren op die dag de kerk en de cafés druk bezet.' Tevens kwamen veel beoefenaars van andere ambachten en ook landbouwers op die dag naar Geleen. De smeden brachten een stuk gereedschap mee om te laten zegenen. Dit gebruik verdween omstreeks 1950.
- Over de verering van Eligius gedurende het jaar vertelde koster Math. Meys (1871-1952), dat toen elke week minstens drie groepen personen met gezwellen en wonden naar de kerk van Geleen kwamen om zich volgens het officiële kerkelijke ritueel ('modus benedicendi infirmos in honorem Sancti Eligii') te laten overlezen. Iedere bezoeker bracht water mee, dat uit het kleine beekje in het midden van Oud-Geleen was geschept, want volgens de traditie moest het stromend water zijn. De overlezing geschiedde in de sacristie bij het altaartje, waarop zich een reliek van de H. Eligius bevond. Op de feestdagen van deze heilige stond later onder de kerktoren een kuip vol water, dat volgens het officiële kerkelijke ritueel ('Benedictio aquae in honorem Sancti Eligii') was gezegend. Vereerders van Eligius kwamen uit die kuip scheppen en gebruikten dat water als drinkwater of als water om zichzelf te wassen. In de Limburgsche Aankondiger van 24 juni 1911 wordt het 'translatiefeest' van Eligius op 25 juni aangekondigd. Eligius wordt volgens die annonce aangeroepen tegen lichamelijke kwalen zoals 'uitvluchten' (?) en veeziektes als mond- en klauwzeer. Er waren op die dag vier missen. Na elke mis was er relikwieverering. Ook kon gewijd water bij de kerkdeur verkregen worden. In 1959 noemt een zegsman uit Born dat men er ook zakjes aarde kon krijgen om in de stal op te hangen.
- Tegen het einde van de 19e eeuw begon een afdeling van de harmonie Sint Caecilia op 2 december toneeluitvoeringen te geven. In het begin van de 20e eeuw verliep de Sint Eligiusjaarmarkt, maar in de jaren dertig werd ze officieel hersteld. De toneeluitvoeringen door de harmonie werden tot in de jaren veertig gehandhaafd. Oudere Geleners bleven tot het midden van de 20e eeuw op 1 december een beetje 'zondag' vieren, doch de verering voor Eligius liep gaandeweg terug. De oorzaak school in de opkomst van de mijnbouw. Rond de eeuwwisseling werd ook in de omgeving van Geleen steenkool gevonden. De mijnindustrie kwam echter pas in de jaren twintig echt op gang. Van boerendorp veranderde Geleen in een mijnstadje. Het feest van de H. Barbara op 4 december werd evenals elders in de Mijnstreek gevierd. Door het Barbarafeest kwam de Eligiusverering op 1 en 2 december - door de Geleners respectievelijk 'groate en kleine Sinteloa' genoemd - steeds meer in het gedrang. Tot 1962 werden de oude ter ere van Eligius gefundeerde missen nog opgedragen. In het in 1963 nieuw aangelegde stichtingsregister werden deze fundaties niet meer opgenomen.
- In 1997 werd op de zondag naastbij 1 december nog een plechtige hoogmis ter ere van St. Eloy gehouden. Ook herinnert de jaarlijkse veemarkt in het centrum van de gemeente nog aan het feest, dat weleer te Oud-Geleen werd gevierd.
Bronnen en literatuur Archivalia: Sittard, gemeentearchief: parochiearchief van de HH. Marcellinus en Petrus. Roermond, bisdomarchief, 'Lijst van het kerkelijk kunstbezit van de parochie HH. Marcelinus en Petrus Geleen', Roermond, 1984.
Literatuur: Jos. Russel, De Auvermannetjes. Historischromantisch verhaal uit de XVII de eeuw (1863) p. 45; M. de Meyer, Volkskunde-atlas voor Nederland en Vlaams-België. Commentaar bij de kaarten 21-29 volksgeneeskunde, dl. 3 (Antwerpen/Utrecht: Standaard, 1968) p. 71; M.J.H.A. Schrijnemakers, '1 en 2 december: grote en kleine Sint Eloy', in: De Jaarkring in het oude Geleen [extra nummer van Tijdschrift Heemkundevereniging Geleen (1981) p. 113-117; M.J.H.A. Schrijnemakers, 'Aanvullingen en correcties op "De Jaarkring in het Oude Geleen" ', in: Tijdschrift Heemkundevereniging Geleen (1982) nr. 1, p. 38-43; H.L. Cox, 'Die Auswirkungen der deutsch-niederländischen Staatsgrenze von 1815 auf die volkstümliche Heiligenverehrung im Rhein-Maasgebiet; Ein Beitrag zur kulturräumlichen Stellung des Rhein-Maas-Gebietes', in: Rheinisch-Westfälische Zeitschrift für Volkskunde 28 (1983) p. 122; F. Hermans, 'De Sint Eloydevotie in Geleen. Haar begin en einde. Een bijdrage tot de kerkgeschiedenis van Geleen', in: Tijdschrift Heemkundevereniging Geleen (1984) nr. 2, p. 105-124; Pierre Riché, 'Éloi', in: Pierre Riché ed., Histoire des saints et de la sainteté chrétienne. Tome IV. Les voies nouvelles de la sainteté 605-814. (Parijs: Hachette, 1986) p. 122-130; Frits Hermans, Historische opstellen over de parochie HH. Marcellinus en Petrus te Geleen (Sittard: Stg. Charles Beltjens, 1991); M.J.H.A. Schrijnenmakers, Geschiedenis van Geleen, dl. 1 (Geleen: SCHUG, 1998) p.300-302; Volmer Delhey & Antoine Jacobs, Kerkenbouw in Limburg 1850-1914. Neogotische en neoromaanse parochiekerken en hun architecten (Sittard: Stg. Charles Beltjens, 2000) p. 37-42.
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Oud-Geleen-Eligius; Meertens Instituut volkskundige vragenlijst 23 (1959) L 428; mondelinge informatie in 1997 van L. Baggen, oud-kerkmeester te Geleen. In BiN-dossier documentatie over Eligius afkomstig uit de collectie J.A. Bomans.

  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.