Gouda, O.L. Vrouw ter Nood Gods |
||
Cultusobject: | O.L. Vrouw ter Nood Gods | Open Street Maps |
---|---|---|
Datum: | Onbekend | |
Periode: | 1381 - midden 17e eeuw / eerste helft 20e eeuw | |
Religieuze context: | Christelijk | |
Locatie: | Noodgodskapel | |
Adres: | - | |
Gemeente: | Gouda | |
Provincie: | Zuid-Holland | |
Bisdom: | Rotterdam | |
Samenvatting: | De middeleeuwse bedevaart naar de Noodgodskapel te Gouda richtte zich op een pietà die herinnerde aan een miraculeuze verschijning van Maria in het water van de haven. Het Mariabeeld werd in processie rondgedragen en er werden wonderen aan toegeschreven. De bedevaart was van regionale betekenis en is vooral bekend door te Gouda zelf opgelegde strafbedevaarten. Beeld en kapel zijn tijdens de reformatie verdwenen, maar tot in het midden van de 17e eeuw bleef de verering bestaan. Tijdens de Eerste Wereldoorlog herleefde de verering door toedoen van de pastoor. | |
Auteur: | Koen Goudriaan | |
Illustraties: | ||
Topografie |
- De Noodgodskapel te Gouda werd gesticht naar aanleiding van de verschijning van O.L. Vrouw ter Nood Gods in het water van de haven. Het tijdstip van de stichting (1380/1381) is bekend uit een rekening van de graven van Blois: de meesters van de kapel ontvingen toen uit de grafelijke kas zestien oude schilden als bijdrage in de bouwkosten. De graaf schonk ook het altaar en droeg de kosten voor het bewerken en het plaatsen daarvan in de kapel. Het Noodgods- of O.L. Vrouwegasthuis wordt voor het eerst vermeld in 1384 en 1387. Ten aanzien van de exacte localisering van de Noodgodskapel aan de Westhaven heerst enige onduidelijkheid. Op zijn kaart tekent Van Deventer de kapel direct ten zuiden van de Noodgodsbrug in de lengte langs het water, met de toren aan de brugzijde en dus het koor aan de zuidkant. Volgens Walvis echter stond de kapel deels op de kade maar met het koor boven het water. Dat zou beter bij een west-oost oriëntatie passen. - Van het uiterlijk van de kapel is weinig bekend. Vast staat dat zij een toren met uurwerk en klokken had. Het koor van de kapel was volgens Walvis met koperen tralies afgeschermd. De toren is afgebeeld in het stadsgezicht op Gouda dat door Frans Hogenberg in 1575 werd gepubliceerd. De kapel genoot vaste inkomsten uit een groot aantal jaarrenten op huizen. Na de reformatie gingen deze inkomsten naar de St. Janskerk. Zo kunnen we voor 1582 berekenen dat de jaarlijkse renten toen nog bijna vijftig gulden bedroegen. - In 1576 werd tot afbraak van de kapel overgegaan (niet in 1578, zoals Walvis beweert). Op 17 september van dat jaar werd de Noodgodskapel voor de sloop verkocht. De koper zou profiteren van de afbraakmaterialen, maar hij mocht de grond niet roeren en enkele stukken uit de inventaris behield de magistraat aan zich: het uurwerk, de grote en kleine klokken en het positiefje (orgeltje). De Noodgodskapel ging met toren en al tegen de vlakte. De grond werd in 1585 gebruikt om de kade te verstevigen. |
|
Cultusobject |
- Het cultusbeeld in de Noodgodskapel was een moeder der smarten of pietà. Volgens de 17e-eeuwse Goudse predikant Sceperus was het van eikenhout. Het kon in processie worden omgedragen. Uit de scholasterierekening van 1522 blijkt dat dit de taak was van de scholieren van de Latijnse School. Vermoedelijk gaat het hier om de jaarlijks terugkerende Goudse sacramentsprocessie. Het is aannemelijk dat het Noodgodsbeeld op het (enige) altaar in het koor van de kapel was geplaatst. Dit altaar was ten tijde van de stichting in 1381 van harde steen. |
|
Verering |
Legende - Volgens een pas door Walvis omstreeks 1714 uitgegeven verhaal zou de kapel zijn gesticht op de plaats waar de beeltenis van de Nood Gods in het water van de Haven was verschenen, mogelijk een spiegeling in het water. In de tijd waarin de kapel gebouwd werd, omstreeks 1380, werden Mariaverschijningen ook in steden in de omgeving waargenomen, zoals in de Buurkerk te Utrecht, in ⟶ Delft, O.L. Vrouw ter Nood Gods en in ⟶ Schiedam, O.L. Vrouw; dit geeft een mogelijke indicatie voor de ouderdom van het door Walvis vertelde verhaal. - Walvis denkt dat men de Westhaven als plaats voor de kapel uitkoos omdat hier veel vertier was van schippers. De stichting van de kapel stelde hen in staat als het ware in het voorbijvaren aan hun religieuze plichten te voldoen. In werkelijkheid hadden de Goudse schippers niet in de Noodgodskapel, maar in de buiten de Dijkspoort gelegen Olafskapel hun cultuscentrum (afgezien van het Sint Olafsaltaar in de Sint Janskerk). Middeleeuwen - Verantwoordelijk voor de Noodgodskapel was niet het schippersgilde, maar het Noodgodsgilde, een religieuze broederschap, die zich als hoofddoel de verering van de wonderdadige Maria had gesteld. Al in 1404 komt de 'Noot Goeds' voor in een lijst van gilden die aan de sacramentsprocessie deelnemen. Het beheerde zowel de kapel als het aan de kapel verbonden gasthuis. De leiding van het gilde berustte bij de dekens (in 1381 is er van 'meesters' sprake). Zij hadden de supervisie over het gasthuis en waren verantwoordelijk voor het gaande houden van de eredienst in de kapel. Ze zorgden voor voldoende waskaarsen om het beeld te belichten en trokken priesters aan om de diensten te leiden. Naast de viering van de mis werd er, althans in de 16e eeuw, ook het avondlof gezongen. Voor het onderhoud van de kapel zorgde een eigen koster. Eens per jaar kwam het Noodgodsgilde feestelijk bijeen, het 'gilde drinken'. Bij die gelegenheid gaf het stadsbestuur blijk van zijn belangstelling voor de activiteiten van de broederschap door het festijn te subsidiëren. - Aan het beeld van O.L. Vrouw ter Nood Gods dat in de Goudse kapel werd opgesteld kende men wonderdadige kracht toe. Een zekere Pieter Florisz die Crepel, die in 1533 van ketterij werd verdacht, gaf te kennen dat wat hem betreft de wonderen die in de Noodgodskapel geschiedden, werken van de duivel waren. Daarmee legde hij indirect getuigenis af van het geloof van zijn tijdgenoten in de miraculeuze kwaliteit van deze Maria. In de 17e eeuw, na de ondergang van de kapel, werd het verhaal vastgelegd van een verschrikkelijke scheepsbrand die ooit zou hebben plaatsgevonden op de IJssel. Men voerde het Noodgodsbeeld toen in processie van de Noodgodskapel naar de St. Olafskapel en doofde het vuur door er de mantel van Maria op te gooien. Uit het lied van Willem de Swaen en de tirade van dominee Sceperus (resp. 1655 en 1658) krijgt men de indruk dat dit voorval zich ongeveer honderd jaar eerder had afgespeeld. Sceperus voegt er aan toe dat het sindsdien met de wonderkracht van het Mariabeeld was gedaan. - Dat de Goudse Maria ter Nood Gods ook het voorwerp was van bedevaarten blijkt uit de volgende gegevens. In het in 1488 in gebruik genomen keurboek wordt paal en perk gesteld aan het bedelen door bedevaartgangers. Hoewel het hier misschien ook Gouwenaren kan betreffen die zich voorbereidden op een pelgrimage naar een oord buiten de stad, is het toch reëel te veronderstellen dat het om pelgrims naar Gouda gaat. Daarnaast wordt een strafbedevaart naar het Mariabeeld in de Noodgodskapel enkele malen door de Goudse vierschaar opgelegd als straf voor ernstige vergrijpen: in 1449 voor het wederrechtelijk binnendringen van een woonhuis terwijl de bewoners lagen te slapen, in 1481 voor het aanrichten van politiek getint tumult in het raadhuis. - Meer dan een beperkt regionale betekenis zal deze cultus niet hebben gehad. Strafbedevaarten vanuit andere plaatsen naar Gouda zijn niet bekend. De 17e eeuw - Omstreeks het midden van de 17e eeuw heeft de Goudse Maria ter Nood Gods zich tijdelijk weer in het opleven van de belangstelling mogen verheugen. De aanleiding daartoe was vermoedelijk de publicatie van een lied over het mirakel van Maria's mantel door de Goudse dichter-pastoor Willem de Swaen. Dominee Sceperus meldt in 1658, dat er in zijn tijd nog beelden, prentjes en schilderijen van Maria in omloop waren, en de manier waarop hij tegen de miraculeuze Maria fulmineert legt indirect getuigenis af van haar populariteit onder de katholieken van Gouda, die ongeveer de helft van de bevolking uitmaakten. De 20e eeuw - Een nieuwe renaissance beleefde de Goudse Maria aan het begin van 20e eeuw door de activiteiten van kapelaan B. de Jong van de parochiekerk O.L. Vrouw Hemelvaart aan de Kleiweg (gebouwd 1876-1879). De Jong speelde als inspirator van een succesvolle Mariacongregatie ook een rol bij de herleving van de belangstelling voor O.L. Vrouw van ⟶ Waddinxveen en voor O.L. Vrouw van Foy te ⟶ Haastrecht. Met een artikelenreeks in de Nieuwe Zuidhollander, naderhand gebundeld en uitgegeven onder de titel Oude Mariadevoties in eere hersteld (1916) vestigde hij de aandacht op drie Mariadevoties in Gouda en omgeving. Hij bracht een nieuw Marialied in omloop, waarin in het bijzonder gebeden werd om de wereldvrede (tijdens de Eerste Wereldoorlog). In de kerk aan de Kleiweg stichtte hij een Noodgodskapel. Maar een lang leven is deze heropleving niet beschoren geweest. De Noodgodskapel bleef wel bestaan tot aan de afbraak van de Kleiwegkerk in 1964, maar de belangstelling voor deze devotie was al omstreeks 1953 sterk terug gelopen. - Thans herinneren nog de namen van de Lange en de Korte Noodgodsstraat en van de Noodgodsbrug over de Haven aan de kapel en het gasthuis. In 1989 werd op de brug een plaquette onthuld ter herinnering aan de kapel. De plaquette vermeldt in het voetspoor van Walvis ten onrechte het jaar 1578 als jaar van ondergang. |
|
Materiële cultuur | - 1 'Het oude Nood-Gods-Lied uit "Des singende Swaens Toe-Gift" van 't jaar 1655', 4 pp. z.p, eerste helft 20e eeuw; 2 B. de Jong, 'Lied tot Onze Lieve Vrouw ter Nood Gods van Gouda voor den vrede', 1 p. (Gouda: Elekt. drukkerij P.A. Schouten; evulg. 3 april 1917). | |
Bronnen en literatuur |
Archivalia: Gouda, streekarchief Hollands Midden: oudarchief Gouda, vroedschaps- en keurboeken, stadsrekeningen, verhuur- en verkoopboeken, scholasterierekeningen; rechterlijk archief, transportakten met vermelding van de Nood-Godskapel in renten en belendingen, vonnisboeken: strafbedevaarten (inv. 176 f. 14; 20a), verhoor van Pieter Florisz die Crepel (inv. 147 f. 45-46); archief weeshuis, inv. 21, Heilige Geestmeestersboek; archief gasthuizen, inv. 544 f. 32v, legger met notitie over rentebrief voor het Noodgodsgasthuis; handschriften, Theodorus Abbesteech, 'Versameling van veelerhande saken', 1701, legaat Kemper nr. VI.41, met kopie uit 1758, legaat Kemper nr. VI.9, De Lange van Wijngaerden, hs. 59, aantekeningen Taal dossier nr. 48, aantekeningen Geselschap dossier nr. 25; archiefdepot Sint Janskerk te Gouda, archief kerkmeesters inv. 91 f. 30-54, rentelegger. Stedelijk Museum 'Catharinagasthuis' te Gouda inv.nr. 50.677, stadsgezicht van Hogenberg uitgegeven in 1575. Den Haag, Algemeen Rijksarchief: archief Graven van Blois inv.nr. 108 f. 81, rekening; archief Graven van Holland inv.nr. 2136, register 'Gapinge' met brief van Jan Mouwenz. Literatuur: Willem de Swaen, Des singende Swaens Toe-Gift (1655; alleen bekend uit de hierna te noemen artikelenreeks van Taal); Jacobus Sceperus, Geschenck op geseyde St. Nicolaes avont, aen allen ingesetenen van Gouda, welcke Godts woort en waerheyt nevens haer zaelicheyt liefhebben en betrachten (Gouda 1658) p. 124-136; I. Walvis, Beschryving der stad Gouda, dl. 2 (Leiden: J & A. Endenburg / Gouda: Christiaen Verwey, [1714]) p. 180-181; L.A. Kesper, Geschiedenis van het Gymnasium te Gouda (Gouda 1897) p. 82, vermelding van de Nood-Godsprocessie; B.P.M. de Jong, Oude Maria-devoties in eere hersteld. Onse Lieve Vrou ter Noot Gods in Gouda - Onze Lieve Vrouw van Waddinxveen - Onze Lieve Vrouw van Foy te Haastrecht (Gouda 1916) p. 9-29; L.M. Rollin Couquerque en A. Meerkamp van Embden, Rechtsbronnen der stad Gouda ('s-Gravenhage: Nijhoff, 1917) p. 94, vermelding van 'bedevaerden'; J.H. Carlier, 'Het Lieve Vrouwen Gasthuis en het voormalige Maria Magdalena convent', in: Bijdragen Oudheidkundige Kring 'die Goude' 2 (1940) p. 70-77, onbetrouwbaar; J. Taal, 'Maria's beeld drijvend in de haven? Wonderen in de Nood-Gods-kapel', in: Nieuwe Zuidhollander, 17-3-1953; 'De wonderen in de Nood Gods Kapel. De glorie der Onbevlekte Maagd (slot)', in: Nieuwe Zuidhollander, 24-03-1953; 'Nieuwe vondsten over Nood-Godskapel en -gasthuis. Het stichtingsjaar der kapel nu bekend', in: Nieuwe Zuidhollander, 16-10-1954; 'Nieuwe vondsten over Nood-Godskapel en -Gasthuis. Waar stond 't Noodgodsgasthuis? Een oude familietraditie bevestigd', in: Nieuwe Zuidhollander, 19-10-1954, van fundamenteel belang; J.G.W.F. Bik, Vijf eeuwen medisch leven in de stede van der Goude (Gouda: Oudheidkundige Kring ,1955) p. 157, gasthuis; Jan van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten (Assen-Amsterdam: Van Gorcum, 1978) p. 727, vermelding van strafbedevaart; A.C. Duke, 'Dissident voices in a conformist town: the early reformation at Gouda', in: S. Groenveld, M.E.H.N. Mout en I. Schöffer ed., Bestuurders en geleerden. Opstellen aan geboden aan J.J. Woltjer (Amsterdam-Dieren: De Bataafse Leeuw, 1985) p. 23-32; herdrukt in: Alastair Duke, Reformation and revolt in the Low Countries (Londen en Ronceverte 1990) p. 60-70, verhoor van Pieter Florisz die Crepel; J.G.W.F. Bik, 'De Noodgodskapel en het Noodgodsgasthuis', in: Tidinge van die Goude 5.3 (1987) p. 2-7, slordig; Henkjan Sprokholt, 'Afbeeldingen van het kasteel te Gouda', in: Henkjan Sprokholt e.a. ed., Het kasteel van Gouda (Delft 1993) p. 30-61, aldaar p. 43-45, authentieke elementen in het stadsgezicht van Hogenberg; Xander van Eck, Kunst, twist en devotie. Goudse katholieke schuilkerken 1572-1795 (Delft: Eburon, 1994) p. 31-35, over Willem de Swaen; Koen Goudriaan, 'Maria ter Nood Gods', in: Tidinge van die Goude 14 (1996) p. 93-100. Overige bronnen: KDC BiN-dossier Gouda-O.L. Vrouw |
|
naar het KDC, voor aanvullingen en
commentaar. |