Haarlem, O.L. Vrouw van Haarlem

Cultusobject: O.L. Vrouw van Haarlem Open Street Maps
Datum: 2 juni; gehele jaar
Periode: Ca. 1500 - heden
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Mariakapel in de parochiekerk van St. Joseph
Adres: Jansstraat 41, 2011 RT Haarlem
Gemeente: Haarlem
Provincie: Noord-Holland
Bisdom: Haarlem
Samenvatting:

Kort na haar introductie kende het beeld van O.L. Vrouw van Haarlem, dat in de kerk van het begijnhof stond opgesteld, een grote verering, zowel onder de begijnen zelf als onder de gelovigen van de stad Haarlem en uit de wijde omgeving. Na de sluiting van het begijnhof in 1581 bleef de verering voortbestaan, zij het in beperkte vorm. Na de voltooiing van de Josephkerk in 1842 werd het beeld hier in een aparte kapel geplaatst en werd getracht met het instellen van een broederschap de verering nieuw leven in te blazen. Na 1900 nam de belangstelling af om tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw op te bloeien. Sinds de jaren zestig is de belangstelling tanende.

Auteur: Ben Speet
Illustraties:
Topografie - De verering van O.L. Vrouw van Haarlem begon omstreeks 1500 toen de Haarlemse begijnen in het bezit kwamen van een toen recent vervaardigd beeld van Maria. Het werd geplaatst in de begijnenkerk, waarschijnlijk op een apart altaar. In 1581 werd de kerk toegewezen aan de Waalse gemeente en moesten de begijnen, met medeneming van hun beeld, het hof verlaten. Zij verhuisden naar enkele huisjes aan de nabijgelegen Kloppers- of Lange Poort, een nauw steegje dat via een binnenpleintje van de Jansstraat naar de Bakenessergracht liep, waar zij als het ware een nieuw begijnhof stichtten. Het Mariabeeld werd ondergebracht in een provisorisch ingericht kapelletje dat aan dit binnenpleintje was gelegen en aan Begga was gewijd, de vermeende 7e-eeuwse stichtster van de begijnenbeweging.
- In 1669 werd door de toenmalige pastoor J. Cousebant het pand Goutsmitspleintje 2 aangekocht, verbouwd tot 'schuilkerk', gewijd aan Joseph en Maria Magdalena, en bestemd tot bedehuis voor de weinige begijnen die er toen nog waren en de gelovigen uit de buurt. Niet duidelijk is of het Mariabeeld naar deze kerk werd overgebracht of in de Beggakapel bleef staan.
- Op 10 september 1841 werd de eerste steen gelegd van de huidige St. Josephkerk, door de architect H. Dansdorp ontworpen volgens de heersende neoclassicistische mode van die tijd. Op 31 mei 1843 werd de kerk ingewijd. Het Mariabeeld kreeg aanvankelijk een plaats in de doopkapel nabij het hoofdaltaar. Korte tijd later werd voor het beeld een aparte Mariakapel gebouwd met een eigen altaar. In 1956 werd deze kapel ingrijpend veranderd en versoberd om de verering van het beeld meer tot zijn recht te laten komen. De kapel was beschilderd met een afbeelding van Fr. Loots (ca. 1890) van een rondgang van het beeld in processie. In 1905 werd in de kapel een groot gebrandschilderd raam aangebracht, vervaardigd door de Bruggenaar Jules Dobbelaere, en geschonken door J. Beijnes. Het toonde Maria als 'Hulp der Christenen', gezeteld in hemelse glorie met het Jezuskind op haar schoot, terwijl aan alle kanten hulpbehoevenden zich om haar troon verdringen. Onder deze scène het ziekbed van een stervende man, waarschijnlijk de schenker, met voor hem geknield een zuster die hem als het ware de tekst influistert van de onderstaande banderolle: 'Op U, o Heilige Maagd, heb ik mijn vertrouwen gesteld'.
- Bij de restauratie in 1956 werd dit raam verwijderd en vervangen door het huidige raam, gemaakt door de glazenier K. Trautwein. Het verbeeldt in veertien kleine miniaturen de vijf blijde, de vijf droevige en vier glorievolle geheimen van de rozenkrans, met in het midden het vijfde glorierijke geheim: Maria die in de hemel gekroond wordt, omringd door God de Vader en de Zoon, terwijl de Heilige Geest in de gedaante van een duif boven haar hoofd zweeft.
Van dezelfde Trautwein is ook het raam in de achtermuur, dat in 1944 aan Maria opgedragen is. Het toont op de achtergrond de oude begijnenkerk en als tegenhanger de huidige Josephkerk. Op de voorgrond trekt een processie van priesters voorbij, die het beeld op een draagbaar meevoeren, op de voet gevolgd door de bisschop, langs een rozenkrans biddende menigte gelovigen. Geheel onderaan dragen engelen het wapen van Haarlem, terwijl bovenaan engelen het wapen van het bisdom voeren. Onderaan het raam is de tekst ''t Eerbiedwaardig Beeld' aangebracht.
Cultusobject - Het beeld van O.L. Vrouw van Haarlem is een ongeveer 45 centimeter hoog, eikenhouten beeld, dat nog sporen vertoont van polychromie. Het is gemaakt in de zogeheten Hollands-Brabantse stijl en moet van omstreeks 1500 dateren. Op een rond voetstuk staat Maria in een licht s-vormige bocht, met haar rechtervoet op een gedeelte van het kleed. De mantel over haar onderkleed omklemt zij via haar rechterarm onder de linkerarm. Op haar linkerarm zit, in tunica, het kindje Jezus, met samengevouwen handen. Hoe de begijnen aan dit beeld zijn gekomen is niet duidelijk. Hebben zij het laten maken, of is het een geschenk geweest? Over de opstelling van het beeld in de begijnenkerk, de Beggakapel en/of de schuilkerk zijn weinig gegevens bekend.
- Na de inwijding van de Mariakapel in de Josephkerk is het beeld geplaatst op een door de Haarlemmer F.L. Stracké ontworpen altaar. Aan de voorzijde is dit altaar versierd met drie engelen in reliëf. Op het altaar zelf staat een retabel in 17e-eeuwse stijl waarvan de twee uitklapbare zijpanelen met aan de binnenzijde afbeeldingen van Petrus en Paulus, de patroonheiligen van de oude begijnenkerk, bij de restauratie in 1956 zijn verwijderd. Voor het resterende middenpaneel staat het Mariabeeld, met daaronder de tekst 'Imago Miraculis Honorata' ('dit beeld is met wonderen geëerd'). De schrijn wordt geflankeerd door twee beeldjes van St. Margaretha en St. Catharina, die, naar men aanneemt, al in de 16e eeuw aan weerszijden van Maria hebben gestaan. Boven deze twee beeldjes zweven twee engelen. In de kroonlijst tenslotte zijn vier gekroonde koppen te zien van vrouwelijke heiligen. Daarboven een cartouche met het Lam Gods op het Boek met de Zeven Zegels.
- In de loop van de 19e eeuw werd het beeld geheel omhangen met rozenkransen, kettingen, juwelen, gouden en zilveren sieraden. Bovendien werden moeder en kind getooid met zilveren scepters en kronen, geschenken van gelovigen als dank voor bewezen gunsten of als uitingen van de verwachting dat Maria hen in hun gebeden zou verhoren. Bijzonder markant was de halve zilveren maan, het symbool van Maria ontleend aan Openbaring (12:1), die aan de voeten van Maria stond, naar men aanneemt vervaardigd van omgesmolten ex-voto's.
In 1974 werden de kronen en scepters van Maria en kind gestolen. Hoewel zij weer werden teruggevonden, zijn ze niet meer opnieuw op het beeld aangebracht: hiervoor gebruikte men afgietsels.
Verering

Middeleeuwen
- De vroegste vermelding van O.L. Vrouw van Haarlem dateert van 1505, toen in dat jaar Adrianus van Appeltern, bisschop van Sebaste en wijbisschop van Utrecht, het beeld wijdde en een ieder die rouwmoedig vijf weesgegroeten bad voor het beeld in de Begijnenkerk een aflaat van veertig dagen schonk. 
Het beeld speelde een belangrijke rol in het geloofsleven van de begijnen. Zo moest tijdens de professieplechtigheid iedere intredende begijn zich naar het altaar met het beeld begeven en daar een brandende kaars offeren. Aansluitend daarop ging de pastoor van het begijnhof 'uyt de kerck des hoffs, vooraen draegende het miraculoose beelt van Onse Lieve Vrouwe dat wij daghelijck noch op den outaer vercieren'.
Ook na het verlaten van het begijnhof (1581) werd de devotie tot Maria door de begijnen in ere gehouden. Zo vermelden aantekeningen in 17e-eeuwse gebedenboeken en de reglementen van het nieuwe begijnhof dat de begijnen dagelijks de litanie van Loreto voor het miraculeuze beeld moesten bidden.
- De devotie tot Maria beperkte zich evenwel niet tot de begijnen. Ook gelovigen uit Haarlem en de wijde omgeving vereerden het beeld, zo blijkt uit een helaas verloren gegaan mirakelboek dat een zevental wonderen opsomt die rond het beeld hebben plaatsgevonden. Zo wordt verteld van een schipper die tijdens een zware storm Maria had beloofd om bij behouden terugkomst haar drie kaarsen en een scheepje van was te offeren. Eenmaal thuisgekomen vergat hij zijn belofte. Op zijn sterfbed kreeg hij echter wroeging en vroeg zijn dochters het verzuim goed te maken. Zij weigerden dit, omdat zij inmiddels tot het calvinisme bekeerd waren. Prompt daarop werden zij in hun slaap gekweld door verschijningen van hun inmiddels overleden vader. Pas toen zij de wensen van hun vader alsnog hadden vervuld hielden de verschijningen op. 
Een ander verhaal betrof een vierjarig kind uit Den Haag dat nog geen tanden had. Op aanraden van een priester schonken de ouders toen een set zilveren tanden aan het Mariabeeld, waarop de tanden onmiddellijk doorbraken.

De 17e en 18e eeuw
- In een bewaard gebleven 17e-eeuws gebedsformulier staat uitgebreid beschreven welke gebeden en handelingen de priester moest vervullen bij een ziek kind dat ter genezing naar de kapel van Maria was gebracht.
In september 1638 bezocht Philippus Rovenius, de apostolisch vicaris, het nieuwe begijnhof. Naar aanleiding van dit bezoek gaf hij vijf maanden later ter bevordering van de devotie tot het beeld een aflaat van vijftig dagen aan een ieder die voor het beeld 'welke door God met vele wonderen is begunstigd geworden op de aanroeping der allerheiligste Maagd' de litanie van Loreto godvruchtig bad of daarbij aanwezig was. Op 12 december 1714 verleende paus Clemens XI een aflaat van honderd dagen aan al degenen die op de zaterdag of op de feestdagen van Maria bepaalde gebeden hadden uitgesproken. Hoewel de tekst van deze verlening zeer ruim is gesteld, mogen we aannemen dat deze ook voor het Mariabeeld heeft gegolden.
- Nadat in mei 1843 de nieuwe St. Josephkerk was ingewijd, ontving bouwpastoor Boin van mgr. Ferrieri, de vice-superior van de Hollandse Zending, een schrijven, waarin deze de pastoor nadrukkelijk wees op zijn plichten betreffende de verering van Maria. Haarlem moest zijn dankbaarheid jegens de gunsten van Maria, waarvan het beeld, de dankoffers, de oude geschriften en de aflaatverleningen zo duidelijk getuigden, blijvend vervullen. Om daaraan te kunnen voldoen werd op aanraden van de vice-superior de 'Broederschap van het Zeer Heilig en Onbevlekt Hart van Maria tot Bekering der Zondaren' opgericht.

Revitalisatie van de verering
- Met de komst van kapelaan van F. van Kersbergen omstreeks 1900 kreeg de devotie meer betekenis. Door te publiceren over het beeld en het samenstellen van een handboekje probeerde hij de verering te stimuleren. In 1905 kreeg de Broederschap mede door zijn toedoen toestemming van de Heilige Congregatie van de Riten om voortaan op 2 juni een eigen feestdag te vieren. Sindsdien is dit de vaste feestdag van O.L. Vrouw van Haarlem. De dag werd voorafgegaan door een triduum, terwijl de tweede juni zelf werd besloten met een plechtige mis en een processie waarbij het beeld door de Josephkerk werd gedragen, en Maria werd aangeroepen als 'Toevlucht der Zondaren', 'Troosteres der Bedrukten' en 'Behoudenis der zieken'. Daarnaast bleef de kapel het gehele jaar open, waarbij vooral op zaterdag vele gelovigen een bezoek aan de kapel brachten om er de rozenkrans te bidden.
- In zijn handboekje voor de verering van Maria maakt Kersbergen melding van het geval van een Haarlemse vrouw, wier kind aan stuipen leed. Nadat zij met haar kind de kapel eerder had bezocht, weken de volgenden dag, toen zij voor het beeld een kaars had ontstoken, plotseling de stuipen, 'voor welks geloofwaardigheid wij instaan', aldus Van Kersbergen. Van andere wonderen is niets bekend. 
- Pas tijdens de Tweede Wereldoorlog nam de verering van Maria grotere vormen aan. Op 1 augustus 1943 werd voor de mannen en jongens die vanwege de oorlog van huis waren, een speciale Mariadienst gehouden. Van 25 tot en met 2 juni 1944 werd een Marianoveen gehouden, waarbij op de laatste dag door schoolkinderen Maria een grootse bloemenhulde werd gebracht. Toen tijdens de hongerwinter de nood tot grote hoogte steeg, werd van november 1944 tot de bevrijding in mei 1945 elke dag onafgebroken van negen uur 's morgens tot zeven uur 's avonds de rozenkrans hardop gebeden. Aan deze diensten namen duizenden Haarlemmers en mensen uit de omgeving deel. Hierdoor veranderde de kapel in een belangrijk regionaal bedevaartoord.
- Na de oorlog verflauwde de belangstelling en werd de jaarlijkse feestdag op 2 juni wederom het belangrijkste gebeuren. De oproep van paus Pius XII, die 1954 tot internationaal Mariajaar had uitgeroepen, om bedevaarten te ondernemen naar de heiligdommen van Maria, leidde in Haarlem tot het instellen van het 'Comité Mariajaar'. De initiatiefnemers stelden zich niet alleen tot doel allerlei feestelijke activiteiten te organiseren, zoals het houden van processies en rozenkransgebeden en het opvoeren van stichtende toneelstukken, zoals Marike van Nimwegen, maar ook om de kapel te restaureren.

De Hongaarse opstand en de ommegang
- Terwijl het Comité nog druk aan de slag was, brak in de herfst van 1956 de Hongaarse opstand uit. Begaan met het lot der bevolking werd in de nacht van 4 november een mis in de Mariakapel opgedragen. Na afloop werd spontaan besloten tot een stille ommegang door de stad langs alle plaatsen waar Maria ooit op de een of andere manier was vereerd. Het werd een zo indrukwekkende manifestatie dat afgesproken werd van deze omgang een jaarlijkse traditie te maken, die tot op de dag van vandaag is gehandhaafd. Om een en ander te coördineren werd nog in hetzelfde jaar de vereniging 'Vriendenkring van Onze Lieve Vrouw van Haarlem' opgericht. Vele jaren wist deze vereniging een duizendtal deelnemers voor de omgang bij elkaar te brengen. De tocht, die op de laatste zondag van mei is gesteld, vertrekt vroeg in de ochtend van de Josephkerk en men loopt dan in stilte, al of niet de rozenkrans biddend, via de Jansstraat, Nieuwe Gracht, Kruisstraat, Barteljorisstraat, Grote Markt, Grote Houtstraat, Anegang, Warmoesstraat, Lepelstraat, langs de Bavo, Klokhuisplein, Damstraat, Spaarne, Bakenesserstraat, Vrouwestraat, Bakenessergracht, Korte Begijnestraat, Lange Begijnestraat, Begijnhof, Goutsmitspleintje, naar de kerk. De hele tocht duurt ongeveer een uur. In de eerste jaren was het gebruikelijk dat langs de route achter ramen van katholieke huizen Mariabeeldjes werden geplaatst met kaarsen en bloemen ervoor (in 1996 niet meer). De gehele dag werd de kapel druk bezocht door gelovigen die er de rozenkrans kwamen bidden. Het feest werd 's avonds besloten met een plechtige mis met processie in de kerk.

Sinds de jaren 1960
- In de jaren zestig nam de belangstelling voor deelname aan deze stille tocht af. De 'Vriendenkring' daarentegen bloeide en telde in de jaren 1980 nog steeds meer dan driehonderd leden, niet alleen Haarlemmers, maar ook mensen afkomstig uit het verre noorden en zuiden van het land. Zij steunen de vereniging niet alleen geldelijk, maar proberen ook een paar keer per jaar een bezoek te brengen aan de dagelijks geopende Mariakapel aan de Jansstraat.
- In 2005 werd het 500-jarig jubileum van de Maria van Haarlem herdacht. Ter gelegenheid daarvan is een oud gebedsprentje opnieuw uitgegeven. De toenmalige pastoor, H.J. Niesten, heeft bij die gelegenheid de Mariaprocessie in ere hersteld. Dat jaar (en opnieuw in 2010) vond er een grote processie door de binnenstad van Haarlem plaats. Sindsdien wordt er jaarlijks rond de feestdag van Maria van Haarlem, 2 juni, de wijdingsdatum van het beeldje, een kleine processie gehouden. Deze trekt vanuit de St. Josephkerk over het naastgelegen Begijnhof en langs de Waalse kerk, om weer terug te keren in de Josephkerk.


 

Materiële cultuur - Replica's: in 1941 werden door J. Verdonk replica's van het Mariabeeld gemaakt: vijf bruinkleurig en twintig polychroom. Alleen hij mocht ze verkopen en extra kopieën maken. Later zijn bij Van Paridon in Amsterdam met gebruikmaking van de nog bestaande mal zestig gipsen beelden gemaakt. Door de Vriendenkring van O.L. Vrouw worden zij te koop aangeboden.
- Ex-voto's: tot 1983 waren in de kapel, in een omlijsting achter glas en op fluweel vastgezet, een veertigtal zilveren ex-voto's uitgestald onder het beeld ter getuigenis van de wonderkracht van Maria. In genoemd jaar werden ze echter gestolen. Elf stuks werden achtergelaten: drie ogen, drie oren, één voet, één been, één vrouwenborst, één ring en een niet nader te omschrijven object.

Devotioneel drukwerk
- Devotieboekjes en liederen: F.M.K. van Kersbergen, Handboekje voor de vereerders van Onze Lieve Vrouw van Haarlem (Haarlem: W. Küppers, 1900). Een tweede druk verscheen in 1922 bij N.V. Drukkerij De Spaarnestad. In deze tweede druk is opgenomen een loflied ter ere van Onze Lieve Vrouw van Haarlem, op muziek van N.H. Andriessen en op tekst van Van Kersbergen. In 1943 werd een nieuw loflied gecomponeerd: tekst broeder Sixtus, muziek Olivier Knoop. Bij de inwijding van de gerestaureerde kapel in 1956 werd wederom een nieuw lied gezongen: tekst Gerard Wijdeveld, muziek Jan Laarveld.
- Devotieprentjes: 1 omstreeks 1905 ontwierp J.F. Nuijens een prentje van O.L. Vrouw van Haarlem met de bedoeling er een devotieprent van te maken. Het is er niet van gekomen. Voor een afbeelding van deze prent zie F.M.K. van Kersbergen, 'Onze Lieve Vrouw van Haarlem', in: Sint Bavo 8 (1905) p. 681; 2 Om geld te krijgen voor de te restaureren kapel en het aanbrengen van een nieuw gebrandschilderd raam van O.L. Vrouw van Haarlem werden in 1954-1955 zo'n 20.000 speciale vouwprentjes verspreid: voorzijde afbeelding van het raam, binnenzijde Gebed ter begroeting van O.L. Vrouw van Haarlem, en achterzijde het Ave Maria (aanwezig in collectie Catharijneconvent Utrecht)

Bronnen en literatuur Archivalia: Haarlem, parochiearchief St. Joseph. Haarlem, gemeentearchief: archief van de parochie St. Joseph; archief van de vereniging 'Vriendenkring van Onze Lieve Vrouw van Haarlem'. Haarlem, Rijksarchief in Noord-Holland: archief Bisdom Haarlem, parochiedossier St. Joseph. Utrecht, Museum Catharijneconvent: collectie Josephkerk Haarlem, nr. 63a, Rituale Romanum (Antwerpen: Plantijn, 1625) waarin achterin een katern is gebonden met verschillende gebeden en aantekeningen, bestemd voor vereerders van Maria te Haarlem.
Tekstedities: Deze aantekeningen zijn voor het grootste gedeelte uitgegeven door F.M.K. van Kersbergen, 'Oude gebeden en zegeningen bij de beeltenis van Onze Lieve Vrouw van Haarlem', in: Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem 31 (1909) p. 314-319.
Literatuur: F. Allan, Geschiedenis en beschrijving van Haarlem van de vroegste tijden tot op onze tijden, dl. 2 (Haarlem 1877) p. 495-668; dl. 3 (Haarlem 1883) p. 619-625; F.J. Poelhekke, 'Twee kunstwerken van F. Stracké te Haarlem', in: Katholieke Illustratie 19 (1885-1886) p. 274-275, 280; J.A.F. Kronenburg, 'De mirakuleuze beelden der H. Maagd te Haarlem', in: Volksmissionaris 11 (1890) p. 468-474; F.M.K. van Kersbergen, 'Onze Lieve Vrouw van Haarlem', in: Sint Bavo 1 (1898) p. 773-776 en Sint Bavo 8 (1905) p. 679-681; F.M.K. van Kersbergen, 'Nog eenige bijzonderheden omtrent de beeltenis van Onze Lieve Vrouw van Haarlem', in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem 31 (1909) p. 435-436; H. Klemann, 'Maria van Haarlem', in: Haarlems Dagblad Regionaal, p.8 (27 juni 2017); J.A.F. Kronenburg, Maria's heerlijkheid in Nederland dl. 6 (Amsterdam: Bekker, [1909]) p. 458-466; P.J. Margry, 'Onze Lieve Vrouw van Haarlem. Een 20-eeuwse opleving van een oude devotie', in: Jaarboek Haerlem (1984) p. 26-45 (ook verschenen als overdruk/bijlage bij het tijdschrift Devotionalia 4 (1985) nr. 24); A.J. Looyenga, Van Waterstaatskerk tot kathedraal. De St. Josephkerk te Haarlem en het werk van de waterstaatsarchitect H. Dansdorp (Haarlem 1990); W. Helversteijn, Sint Josephkerk Haarlem. Honderdvijftig jaar 1843-1993. Kroniek van de kerk op het Begijnhof (Haarlem 1993); Collectie 'O.L. Vrouw' van A.J. Bomans, opgenomen in BiN-dossier (acquisitie 2012).
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Haarlem-O.L. Vrouw
  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.