Heukelum, O.L. Vrouw van Heukelum |
||
Cultusobject: | O.L. Vrouw van Heukelum | Open Street Maps |
---|---|---|
Datum: | Tweede Pinksterdag | |
Periode: | 13e (?)/ 15e eeuw - 17e eeuw | |
Religieuze context: | Christelijk | |
Locatie: | Parochiekerk van O.L.Vrouw (thans N.H.); kapel Friezenwijk | |
Adres: | Torenstraat 1, 4161 CN Heukelum | |
Gemeente: | Lingewaal | |
Provincie: | Zuid-Holland | |
Bisdom: | Rotterdam | |
Samenvatting: | In Heukelum bestond een Mariaverering die na een wonder in 1282 zou zijn geïntensiveerd. De oudste berichten stammen echter pas uit het laatste kwart van de 15e eeuw en de opvallendste gegevens zijn te danken aan protesten tegen de verering omstreeks 1600. In 1638 en 1656 blijkt de verering nog aanwezig, maar over de periode daarna resteren slechts vage berichten. | |
Auteur: | Jan van Herwaarden | |
Illustraties: | ||
Topografie |
- Heukelum is een stadje gelegen aan de Linge in de Vijfherenlanden tegen de grens met Gelderland. Soms wordt Heukelum ook tot de Tielerwaard (Neder-Betuwe) gerekend. - De verering was geconcentreerd op het Mariabeeld in de parochiekerk die gewijd was aan O.L. Vrouw. Het ontstaanswonder van de cultus overkwam een vrouw in de Friezenwijk - ten westen buiten de muren van het stadje - en op de plaats waar dit was geschied, werd een kapel opgericht. - In de tweede helft van de 18e eeuw zijn de laatste sporen die verwezen naar de kapel en de processieweg daarnaartoe, verwijderd. De middeleeuwse parochiekerk siert thans als N.H. kerk nog het stadje; het eenbeukige koor dateert uit de 15e eeuw, de twee dwarskapellen zijn van jonger datum. |
|
Cultusobject |
- Over het Mariabeeld dat in de processie op tweede Pinksterdag werd rondgedragen, noch over de doek (de 'dwale') uit het wonderverhaal is verder iets bekend. |
|
Verering |
- De oudste berichten over een specifieke Mariaverering in Heukelum stammen uit de tweede helft van de 15e eeuw. Dan blijkt het de gewoonte dat er op tweede Pinksterdag een processie wordt gehouden met het Mariabeeld, eerst naar de oostelijke poort van de stad, waar bij de Godskapel werd stilgehouden, en vervolgens naar de Friezenwijk, waar een kapel was gebouwd op de plaats waar zich het wonder van Heukelum had voorgedaan. Het oudste bewaard gebleven bericht daarover is te lezen in de Divisiekroniek van 1517, waarvan de tekst is ontleend aan een van de kronieken die de Haarlemse carmeliet Johannes à Leydis in de tweede helft van de 15e eeuw heeft geschreven. - Een zekere Elisabeth, die zich alleen op zaterdagen van losbandigheid onthield, kwam tot inkeer en vestigde zich als dienstmaagd in de Friezenwijk bij Heukelum. Op een dag, in het jaar 1282, ging zij uit wandelen en kreeg zij dorst. Toevallig stond zij toen bij een poel helder water waaruit zij dronk zonder een kruisteken te slaan; zij zag niet dat er op dat moment juist een kluitje aarde in het water viel. Thuisgekomen bleek zij bezeten en moest zij worden vastgebonden. Met haar meesteres ging Elisabeth tijdens de Vasten naar de kerk om haar zonden te biechten, waarna het iets beter met haar ging. Toen zij op Pasen besloot te communie te gaan, bleek de duivel haar echter nog dwars te zitten: zij kon de communie niet door de keel krijgen ('want het scheen in haer mont te wesen als eenen harden steen'), waarna een witte duif haar het sacrament uit de mond nam. Thuisgekomen verviel zij weer in grote razernij. Na drie dagen besloot God haar te hulp te komen. Elisabeth vernam dat Maria met Johannes de Evangelist en de H. Elisabeth haar binnen korte tijd zouden komen opzoeken. Zij vroeg haar meesteres de 'schoonste dwale' die zij in huis had om over het bed uit te spreiden waarop zij haar bezoek zou laten zitten. De meesteres had altijd een hele stapel mooie doeken bij de hand, maar juist nu kon zij er geen vinden en toen de heiligen al zo ongeveer op de drempel stonden, legde zij een simpele hennepen doek op het bed. Zodra de heiligen daarop plaats hadden genomen, werd Elisabeth van haar bezetenheid verlost. Zij dankte God, Maria en de andere heiligen en vroeg schoon water om haar mond te reinigen; meteen daarop kwam de witte duif die haar het H. Sacrament teruggaf. Nog was zij niet van de duivel af, maar Elisabeth wist zijn verlokkingen te weerstaan, waarop hij moest vluchten, maar tijdens zijn vlucht stak hij nog de brand in het stro van haar bed. Zij doofde het vuur met beide armen die zware brandwonden opliepen die echter werden genezen toen Elisabeth haar armen en handen met de dwaal had omwikkeld. - Geen van de bewaard gebleven overleveringen reiken verder terug dan tot ongeveer 1480. Een vermelding uit ongeveer dezelfde periode refereert bovendien aan de devotie: op 10 oktober 1496 bepaalde Otto van Arkel als heer van Heukelum dat er geen recht zou worden gesproken op de dag dat de processie werd gehouden, noch op de dag daarvoor of de dag daarna. De intensiteit van de verering blijkt echter pas na de reformatie, als uit de verslagen van Zuidhollandse kerkvergaderingen tussen 1595 en 1618 blijkt dat met name de bedevaarten naar Heukelum en ⟶ Boxtel ergernis wekken. Even opvallend is dat de herhaalde aandrang op de Staten van Holland weinig effect blijkt te sorteren. Dat komt duidelijk tot uiting in wat een verzuchting kan worden genoemd, geslaakt op de Zuidhollandse synode die tussen 14 en 18 oktober 1608 te Dordrecht werd gehouden: 'Dewyle in de sake van de afgodise bedevaerden nae Boxtel etc. [in voorgaande verslagen werden Boxtel en Heukelum telkens in één adem genoemd] (...) dit jaer van den gedeputeerden des synodi niet heeft konen gedaen werden, so sal de classe van Gorichem (als naest by den afgodisen brant zynde) met den gedeputeerden des synodi haer wterste best doen dat deselvige geweert mogen werden'. Toch werd er vanwege de Staten van Holland wel wat gedaan. Op 22 mei 1612 (tien dagen voor Pinksteren) werd de schout van Heukelum op het hart gebonden 'krasse maatregelen' te nemen, want het jaar daarvoor hadden de kerkmeesters de kerk op tweede Pinksterdag opengezet en er twee nieuwe offerblokken geplaatst. Op 11 mei 1619 (toen vijf dagen voor Pinksteren) wensten de Staten van Holland wederom de bedevaart onmogelijk te maken, onder andere door de betrokken pelgrims letterlijk in hun hemd te zetten: 'Op het vertoog van den kerkendienaar en gemeente van Heukelom omme te hebben eenige ordre jegens den superstitien en beedevaart aldaar die omtrent de hoogheid van Pinxteren bedreeven werd, is geschreeven aan den Drossard van Gornichem zynen lieutenant-landdrost eenige daagen voor en na de aanstaande hoogheid tot Heukelom te willen doen wesen om het voorsz. beedevaart loopen te beletten en die het egter doen sullen willen of te neemen het opperste kleet en het selve te houden voor verbeurt om alsoo ontzag van meerder sulks te bedryven te moogen maaken'. - Een en ander nam niet weg dat de bedevaart zich zowel in 1638 als in 1656 nog in een grote populariteit mocht verheugen. Met betrekking tot beide jaren meldt Jacobus de la Torre dat Heukelum veel pelgrims trekt, vooral uit Gelderland. Over de periode daarna is vooralsnog nauwelijks meer informatie te vinden dan wat door Barbas in 1892 in zijn beschrijving van Heukelum wordt vermeld, namelijk dat in 1813 in Amsterdam wat ouden van dagen zich nog hun belevenissen in Friezenwijk konden herinneren. Barbas vermeldt voorts nog dat jongelui uit de omgeving gewoon zijn om op tweede Pinksterdag naar Heukelum te wandelen. |
|
Bronnen en literatuur |
Archivalia: Utrecht, universiteitsbibliotheek: hs. 8 B 15 [hs. 1650], 18e-eeuws afschrift van Jan Beke. Tekstedities: Paulus Scheltus, Kerkelijk Placaatboek etc., dl. 2 ('s-Gravenhage: P. en I. Scheltus, 1735) p. 295, resolutie Staten van Holland 11 mei 1619; J. de la Torre, 'Relatio seu descriptio', in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 11 (1883) p. 70-71; J. de la Torre e.a., 'Descriptio status' , in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 12 (1884) p. 211; J. Reitsma en S.D. van Veen, Acta der provinciale en particuliere synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620, dl. 3 (Groningen: Wolters, 1894) p. 48, 216, 218-219, 231, 250, 268, 281, 317-324, 468. Literatuur: Die cronijke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt etc. [Divisiekroniek] (Leiden: Jan Seversz, 1517) Div. 19, cap. XIII; vgl. Chronycke van Hollant, Zeelant ende van Vrieslandt etc. (Dordrecht: Peeter Verhaghen, 1591) p. CLXXXIIII-CLXXXV; Johannes à Leydis, Chronicon Hollandiae comitum et episcoporum Ultratrajectensium, in: F. Sweertius ed., Rerum Belgicarum annales, chronici et historici, dl. 1 (Frankfurt: Aubiorum & Schleichii, 1620) p. 219-220, Lib. 24, cap. 15: 'De mappa Beatae Mariae Virginis in Huekelum', daar gedateerd in 1288; vgl. de tekst in Joannes de Beka, Chronicon de episcopis Ultraiectinis, p. 366-371; Abraham Kemp, Leven der doorluchtige heeren van Arkel ende jaarbeschrijving der stad Gorinchem, heerlijkheid ende lande van Arkel etc. uitgegeven door Hendrik Kemp (Gorinchem: Paulus Vink, 1656) p. 47; H.F. van Heussen, Historie ofte beschryving van 't Utrechtsche bisdom etc., dl. 2 (Leiden: Christiaan Vermey, 1719) p. 675; J.A. Barbas, Uit het land van Arkel. Beschrijving van Heukelum (Nijmegen: P.J. Milborn, 1892) p. 39-42; W.P.C. Knuttel, De toestand der Nederlandsche katholieken ten tijde der Republiek, dl. 1 ('s-Gravenhage: M. Nijhoff, 1892) p. 97; Volksmissionaris 15 (1894) p. 329-333; J.A.F. Kronenburg, Maria's heerlijkheid in Nederland, dl. 6 (Amsterdam: Bekker, 1909) p. 88-95; W. van der Pas, 'O.L. Vrouw van Heukelum', in: Utrechts Katholiek Dagblad, 21 februari 1954. Overige bronnen: KDC BiN-dossier Heukelum; Meertens Instituut volkskundige vragenlijst 64a (1993). |
|
naar het KDC, voor aanvullingen en
commentaar. |