Hoorn, O.L. Vrouw ter Nood, Maria van Hoorn

Cultusobject: O.L. Vrouw ter Nood, Maria van Hoorn Open Street Maps
Datum: 15 mei
Periode: Ca. 1632 - ca. 1650 / 1939 - heden
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Parochiekerk HH. Cyriacus en Franciscus
Adres: Grote Noord 15, 1621 KD Hoorn
Gemeente: Hoorn
Provincie: Noord-Holland
Bisdom: Haarlem
Samenvatting:

De huidige cultus is waarschijnlijk kort na de bouw van de schuilkerk rond 1632 ontstaan. Het mirakelbeeld van O.L. Vrouw ter Nood, een 15e-eeuwse pietà, verdween in de 18e en 19e eeuw uit het zicht. Het werd in 1918 als het schijnbaar authentieke beeld herontdekt. In 1939 werd dit beeld in de parochiekerk geplaatst in een poging de cultus tot O.L. Vrouw van Hoorn, zoals men het inmiddels was gaan noemen, nieuw leven in te blazen. De aankoop van het teruggevonden oorspronkelijke Mariabeeld in 2007 deed de cultus weer enigszins herleven.

Auteur: Tim Graas
Illustraties:
Topografie - Het devotiebeeld wordt voor het eerst vermeld in 1636 en zal enige jaren daarvoor zijn geplaatst in de schuilkerk, die circa 1632 door pater Jacob Tyras werd ingericht. Deze kerk was de voorganger van de huidige parochiekerk. Zij was gelegen, in het centrum van de oude stad Hoorn, met de ingang aan het Achterom en werd naar een steen in de gevel De Drie Tulpen genoemd. Deze statie, een van de vier in Hoorn, werd door paters franciscanen bediend. De kerk werd in 1755 verbouwd en is tot de afbraak in 1878 in gebruik geweest. Het beeld bevond zich toen op de galerij der wezen, dat wil zeggen de galerij aan de linkerkant. Er bestaat een interieurfoto van vóór de afbraak, waaruit blijkt dat dit niet bepaald een ereplaats was. Het was in rangorde niet (meer) het eerste Mariabeeld in de kerk, dat op het Maria-altaar links voorin stond en zich thans in Museum Catharijneconvent te Utrecht bevindt. Het laatstgenoemde beeld stelt Maria voor als de Apocalyptische vrouw/ Immaculata.
- Op de plaats van de afgebroken kerk verrees tussen 1880 en 1882 de huidige Cyriacus en Franciscuskerk van architect A.C. Bleijs. Deze kerk is met zijn koepel een van de weinige r.k. kerken in ons land in neorenaissancestijl. Het oude beeld werd door pastoor Smeulders geen plaats in de nieuwe kerk waardig bevonden en in bruikleen afgestaan aan de zusters (van Liefde van Tilburg) voor hun klooster aan de Ramen. Daar kreeg het een plaats op de gang bij de kapel, 'in een afgelegen hoek, waar het licht slechts spaarzaam toetreedt' (Roozen). Desondanks waren er, zo wist men te vertellen, nog altijd oud-Hoornse families, die er een kaarsje voor lieten opsteken. Toen de zusters in 1923 verhuisden, werd het beeld teruggebracht naar de sacristie van de parochiekerk. Daar bleef het tot 1939, toen het in de kerk werd geïntroniseerd in een nieuw ingerichte Mariakapel.
Cultusobject - Het beeld is van het type dat wordt aangeduid als (O.L. Vrouw ter) Nood Gods of pietà, dat wil zeggen Maria als Moeder van Smarten met het dode lichaam van Christus op haar schoot.
Het eikenhouten beeld is nagenoeg 1 meter hoog en 61 centimeter breed. Het is van achteren uitgehold en ter linkerzijde recht afgesneden, een indicatie dat het beeld oorspronkelijk in een kas of altaarretabel heeft gestaan. Dankzij een schenking van parochiaan P. Schermer in 1938 ter gelegenheid van zijn 25-jarig huwelijksfeest kon het gerestaureerd en opnieuw geschilderd worden door de restaurator Gerhard Jansen te Den Haag. De wit-gelige overschildering werd afgekrabd, waarna de polychromie werd aangevuld op basis van de blootgelegde restanten. De polychromie is in overheersend grauwe tinten: grijsblauw voor Maria's overkleed, de voering goudbruinig, met het rood van haar onderkleed als kleuraccent. Opmerkelijk is het gaatje midden boven haar borst: waarschijnlijk een spoor van een (in de 17e eeuw aangebracht) zwaard dat Maria's hart doorboorde.
- Stilistisch is het beeld moeilijk te dateren voor het midden van de 15e eeuw, hetgeen een groot probleem vormde voor kapelaan Roozen die het wilde identificeren met het mirakelbeeld uit 1426. In de kunsthistorische literatuur wordt het meestal gedateerd in het derde kwart van de 15e eeuw, zo rond 1470 (Bouvy). Over het algemeen is men het ook eens over de Noordnederlandse herkomst, die door Bouvy nader gespecificeerd wordt als Hollands. Omdat uit de archieven bekend is dat er in die tijd in Hoorn beeldhouwers werkzaam waren die dit soort opdrachten aankonden (een Joost de beeldsnijder die in 1457 naast de parochiekerk woonde en Jan Pietersz. van Gisp die in 1493 het retabel voor het hoofdaltaar sneed), is een herkomst uit een Hoorns atelier niet uit te sluiten.
- Over de oorspronkelijke bestemming van dit beeld tast men volledig in het duister. De gissingen variëren van cultusobject in de middeleeuwse parochiekerk of een van de kloosterkapellen tot het Mariakapelletje, dat eens op de hoek van de steeg stond, op de plaats van de latere schuilkerk De Drie Tulpen. Als het beeld al oorspronkelijk in opdracht van een Hoornse instelling of persoon is vervaardigd - wat allerminst zeker is - lijkt het gilde (broederschap) van O.L. Vrouw ter Nood Gods het eerst in aanmerking te komen. Dit wordt in 1484 voor het eerst vermeld en zal over een eigen altaar hebben beschikt, vermoedelijk in de hoofdkerk van Hoorn, de parochiekerk van Johannes de Doper en Cyriacus.
- Het devotiebeeld bevindt zich linksachter in de kerk, in de Mariakapel die in 1939 als zodanig werd ingericht. Het kwam op de plaats waar korte tijd een Theresiabeeld had gestaan, dat dus moest wijken voor de nieuwe devotie. Het Mariabeeld kreeg toen een plaats op een altaar, dat het nieuwe Maria-altaar werd, waardoor het vroegere Maria-altaar, waar een ander beeld had gestaan, links vóór in de kerk overbodig werd en tot doopkapel werd ingericht. Na de oorlog kon de kapel verder worden aangekleed. De muurvlakken rondom het beeld werden in 1949 door Willem Schermer, een uit de parochie afkomstige kunstschilder, voorzien van schilderingen en glas in lood. Afgebeeld zijn episodes uit het verhaal van het mirakelbeeld in de Noorderkerk (⟶ Hoorn, O.L. Vrouw), dat naar men meende een en hetzelfde beeld was. Ook de twee miraculeuze genezingen in 1636 en 1637, die wel op het beeld betrekking hebben, zijn afgebeeld, maar op een minder prominente plaats en in grisaille. De twee ramen verbeelden de verknochtheid van de Hoornse en Westfriese bevolking aan Maria. Op de muur links is een vierregelig vers van Anton van Duinkerken, over Maria Hemelse Hoorn van Overvloed die het aardse Hoorn behoedt, te lezen; het werd aangebracht uit dankbaarheid dat de stad op voorspraak van Maria op 7 juli 1944 ontkomen is aan een vliegtuigramp. De aankleding bestond verder uit twee koperen lichtdragers, die aan weerszijden van het beeld werden opgehangen: een scheepje en een molentje, beide een verwijzing naar het wonderverhaal. Het scheepje werd geschonken door een dankbare loodgieterszoon na behouden thuiskomst uit Duitse gevangenschap, het molentje door een Hoornse familie uit 'vaders erfdeel'.
- In 2007 werd het oorspronkelijke beeld van Maria van Hoorn op een veiling gevonden en met steun door het Westfries Museum verworven (⟶ Hoorn, O.L. Vrouw).
Verering 17e eeuw
- Het huidige devotiebeeld is naar alle waarschijnlijkheid hetzelfde als het beeld, dat zich in de schuilkerk De Drie Tulpen bevond en waaraan in 1636 en 1637 twee miraculeuze genezingen werden toegeschreven. In een 17e-eeuwse bron wordt het een wonderdadig beeld van de Moeder van Smarten genoemd, bijgenaamd O.L. Vrouw 'Ter Noodt' en beschreven als Maria die in lijdensnood de dode Christus op haar schoot houdt. Genoemde bron is een los velletje met aantekeningen van de hand van pater Mathias Craghs, overgeschreven uit de bijbel van pater Tyras die in genoemde jaren de statie bediende; Craghs zelf werkte er van 1687-1719. De ene genezing overkwam een vrouw die aan vallende ziekte leed en anderhalve dag voor dood neerlag; zij was onverwachts weer hersteld nadat men de gelofte gedaan en ook vervuld had om een bezoek te brengen aan het beeld. De tweede genezing betrof twee leprozen in de vasten van 1637. Uit een andere bron blijkt dat er ook na het overlijden van Tyras, die een zekere faam genoot om zijn therapeutische gaven, genezingen plaatsvonden. Op 6 oktober 1641 verklaarden Gerit Jansen en zijn vrouw Lijsbeth Willems uit het nabijgelegen dorp Spierdijk dat hun zeer zieke kind weer gezond was geworden nadat zij in 1639 de Minderbroederskerk te Hoorn bezocht en daar 'bevaert gedaen' hadden.
- De devotie schijnt in die jaren een grote bloei te hebben doorgemaakt. Op een in 1641 geleverde kelk is Maria van Smarten prominent afgebeeld: met een door het zwaard doorstoken hart beweent zij het lichaam van haar Zoon. In het begin van de Vasten van 1643 werd een broederschap ter verering van de smarten van Maria opgericht. Hierover diende pastoor G. Eenhuizen van de statie op het Nieuwe Noord op de Haarlemse kapittelvergadering (10 maart 1643) een klacht in tegen de Hoornse franciscanen. De vermoedelijk door jaloezie ingegeven klacht werd ongegrond bevonden, daar het een pauselijk goedgekeurde broederschap bleek te zijn. Toch was de cultus naar het schijnt geen lang leven beschoren, want gedurende de tweede helft van de 17e, de 18e en de 19e eeuw vernemen we er niets meer over.

20e eeuw
- De herleving van de cultus in de 20e eeuw is voornamelijk te danken aan de priester L.A. Roozen, die in 1911 als kapelaan te Hoorn was benoemd en later rector van het Sint Jans Gasthuis werd. Hij had een sterke kunsthistorische en historische belangstelling en was mede-oprichter van de Vereniging Oud Hoorn. Hij herkende het pietà-beeld, dat toen een verscholen bestaan leidde op de gang van het zusterhuis aan de Ramen, als een waardevol middeleeuws beeld. Hij ontdekte ook het velletje met aantekeningen van pater Craghs in het parochiearchief en deed navraag bij oudere parochianen over de herkomst van het beeld uit de oude franciscanenstatie. Hij stuurde verschillende brieven aan deskundigen om bevestiging te krijgen van zijn vermoeden met het beeld uit de Noorderkerk van doen te hebben. De eerste die een brief kreeg was pater Kronenburg, die in zijn overzichtswerk Maria's heerlijkheid in Nederland had opgemerkt dat het volk in Hoorn verzekert dat het mirakelbeeld zich nog altijd in een kast bij of in de muur van de kerk bevindt en zijn relaas had beëindigd met de wens: 'Zou dit waar zijn, mocht dan eens de dag aanlichten, waarop de aloude vereering van O.L. Vrouw van Hoorn een nieuw leven ontvange!' Kronenburg was evenwel terughoudend in zijn antwoord op Roozens vraag 'Het beeld teruggevonden ?', evenals de kunsthistoricus Willem Vogelsang, professor aan de Universiteit te Utrecht en expert op het gebied van middeleeuwse beeldhouwkunst. Dit weerhield Roozen er niet van meerdere artikelen te publiceren waarin het nieuw ontdekte beeld aan de middeleeuwse devotie werd gekoppeld. Ook hield hij lezingen met lichtbeelden over O.L. Vrouw van Hoorn.
- Al deze publiciteit zal ervoor gezorgd hebben dat het beeld in 1923 naar de kerk terugkeerde, echter niet op een plaats waar het vereerd kon worden maar in de sacristie. Het vermoeden dringt zich op dat de toenmalige pastoordeken van Hoorn, J.H. Smeele zich tegen plaatsing in de kerk verzet heeft. Hij had namelijk nog niet zo lang geleden een nieuw pietà-beeld, van de Haarlemse beeldhouwer J.P. Maas, voor de kerk aangeschaft. Pastoor J.P. Huibers (1928-1935), de latere bisschop van Haarlem, was niet onwelwillend maar wenste eerst een gedegen onderzoek. Hiertoe werd de historicus P. Noordeloos aangezocht om in archieven naar nieuwe gegevens te speuren die de vermoedens konden staven. Het onderzoek leverde echter weinig op. Niet lang daarna vertrok Roozen uit Hoorn en overleed voortijdig in 1933.
- Het beeld kreeg eind jaren dertig alsnog een ereplaats in de kerk. De directe aanleiding was, zo gaat het verhaal, dat het van de kast viel, hetgeen door de in 1936 benoemde pastoor J.C.W. van de Wiel als een waarschuwing werd opgevat. Het was de tijd dat de neostijlen hadden afgedaan en beelden als de pietà van Maas als ouderwets en ongeïnspireerd werden ervaren. Reeds enkele maanden na zijn benoeming te Hoorn was er op 24 mei 1936 een speciale viering tot 'herstel van de hulde aan O.L. Vrouw van Hoorn', een plechtigheid die op 23 mei 1937 werd herhaald. Het jaar daarop werd het beeld gerestaureerd, waarna het op 15 mei 1939 plechtig geïnstalleerd kon worden, ter afsluiting van een 'grootsche Maria week'. Aanwezig waren de bisschop, mgr. Huibers, verder een aantal pastoors uit de regio, een deputatie van de Graal en Kolpings Lijfwacht (van de St. Josephs Gezellen) die het beeld tijdens de processie droeg. In dezelfde week werd met de nodige publiciteit Noordeloos' boek over de Mariaverering in Hoorn uitgebracht, dat in de voorafgaande weken in afleveringen in het Westfriesch Dagblad was verschenen, een boek waarin de schrijver overigens duidelijk voor zijn twijfel ten aanzien van het beeld uitkomt. Bij zijn zilveren priesterfeest op 13 augustus ontving Van de Wiel als geschenk een gift voor de inrichting van de kapel. Hij heeft zijn plannen niet kunnen realiseren. De oorlog brak uit en toen hij eind 1942 naar elders werd overgeplaatst noteerde hij dat het beschikbare bedrag van rond ⨍3200,- (waarvan de helft uit een staatslening en een deel uit eigen middelen) voldoende was voor een nieuwe opstelling van het beeld, dat hij 'voor 90% 't echte' noemde. Ontwerp en offerte, door de gerenommeerde edelsmid Brom te Utrecht, lagen klaar, maar het project ging niet door, waarschijnlijk om financiële redenen. Pastoor P.L.C. van der Meer, die in 1943 aankwam, koos voor een goedkopere oplossing: wandschilderingen inclusief twee gebrandschilderde raampjes door de buiten Hoorn nauwelijks bekende kunstschilder Willem Schermer. Het ontwerp vond op de kerkbestuursvergadering van 24 augustus 1943 algemene instemming en verkreeg nog het hetzelfde jaar het 'nihil obstat' van de Liturgische Commissie van het bisdom, waarna het uiteindelijk in 1949 werd uitgevoerd.
- De cultus is onder pastoor Van der Meer, die hier tot 1965 stond, niet verder tot ontwikkeling gekomen. De kapel heeft niet echt een naam als bedevaartoord gekregen en voor de Westfriese katholieken bleef O.L.Vrouw ter Nood te ⟶ Heiloo de Mariabedevaartsplaats bij uitstek. Bijzondere manifestaties en hoogtijdagen ter ere van O.L. Vrouw van Hoorn bleven uit. Sinds 1940 was 15 mei de officiële gedenkdag, maar de viering bleef naar het schijnt binnenkerks en beperkte zich tot een mis 's morgens vroeg om 7.30 in de kapel en een plechtige hulde door de kinderen 's avonds. Pastoor Van de Wiel noteerde dat hij viermaal per jaar een mis in de kapel las. Bij een enkele gelegenheid verliet het beeld zijn vaste plaats, zoals op 9 mei 1954, toen het in optocht naar het terrein van het missiehuis werd gedragen, waar het Maria Congres werd gehouden en mgr. Huibers een rede en een pontificaal lof hield. Een klankbeeld over Maria van Hoorn werd op 19 mei gemaakt en op 29 mei uitgezonden. Dit is niet bewaard gebleven, noch iets van het openluchtspel 'West-Friesland aan Sinte Marije', dat volgens herinnering rond 1948 ter gelegenheid van een jubileum van de kajotters moet zijn opgevoerd onder leiding van de regisseur en acteur Frans 't Hoen en geschreven was door de plaatselijke hoofdonderwijzer A.J. van der Knaap.
- De algehele neergang in devotiepraktijken sedert de jaren zestig heeft de Hoornse cultus niet onberoerd gelaten. De kapel is sedert 1964 van de rest van de kerk afgesloten door een glazen wand. Begin jaren tachtig, bij gelegenheid van het eeuwfeest van de kerk, werd de kapel op sobere wijze heringericht. Het oude altaar, de knielbank en de lichtdragers verdwenen om plaats te maken voor een terzijde opgesteld altaartje en een zithoek met leesmateriaal. Sinds kort staat het beeld achter inbraakwerend glas. Devotionalia zijn er nooit geweest, alleen devotieprentjes en informatiestencils. De tegenwoordig met stiltecentrum aangeduide kapel is dagelijks geopend en er branden altijd wel devotielichtjes voor het beeld. Dat de kerk gelegen is in het voetgangersgedeelte van de stad, dicht bij de winkels, zal daaraan niet vreemd zijn.
Materiële cultuur - Ansichtkaart met een foto van de Mariakapel in haar oude luister (jaren vijftig) (Hoorn: H. Stumpel; 14 x 9,3 cm).

Bronnen en literatuur Archivalia: Hoorn, archiefdienst Westfriese Gemeenten: archief staties en parochies Hoorn, inv.nrs 233, notulen 1912-1952, 253, ingekomen stukken, 355, nota's aankoop kerksieraden, 356, stukken over piëta, 429, kasboek diverse fondsen, 492-493, afleesboeken 1934-1940, 691, krantenknipsels Van der Meer, 697, correspondentie Roozen, 700, corr. Roozen-Noordeloos, 741, liber memorialis 1901-1968, 749, tentoonstelling 1928.
Tekstedities: J.J. Graaf, 'Uit de akten van het Haarlemsche kapittel', in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem 5 (1877) p. 156;
Literatuur: Jan Kalf, De katholieke kerken in Nederland (Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, 1906) p. 288-290; L.A. Roozen, 'Een XVe eeuwsch beeld van O.L.Vrouw ter Noodt te Hoorn', in: Het Gildeboek. Tijdschrift voor kerkelijke kunst en oudheidkunde 1 (1918), p. 134-138, 113 (foto beeld vóór de restauratie); Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, dl. 5.1 (Utrecht: A. Oosthoek, 1921) p. 213; L.A. Roozen, 'Een XVe eeuwsch beeld van O.L.Vrouw ter Noodt te Hoorn', in: Onze Courant. Katholiek Dagblad voor West-Friesland, okt.-nov. 1923, verschenen in drie afleveringen; hetzelfde artikel als in het Gildeboek, met enkele up-to-date aanpassingen; P. Noordeloos, Maria-vereering in de geschiedenis. Een en ander over Onze Lieve Vrouw van Hoorn en andere Maria devoties (Hoorn 1939) p. 35-45; 'Onze Lieve Vrouw van Hoorn', in: De Maasbode, 20-4-1939 (avondblad); 'Officieele kerkberichten', in: Westfriesch Dagblad. 'Onze Courant' voor Hoorn, Enkhuizen, Medemblik en omstreken 35, 13-5-1939; 'Een schoone Maria-avond in onze parochiekerk. Onze Lieve Vrouw van Hoorn weer thuis', in: Westfriesch Dagblad, 16-5-1939; Evert Koning, 'Het zilveren priesterfeest van deken J.C.W. van der Wiel', in: Westfriesch Dagblad, 14-8-1939; J.S. Witsen Elias, 'De Pietà's te Blaricum en te Eemnes', in: Mededeelingen van het Museum voor het Gooi en omstreken, 1942, p. 42-48; J.C. Kerkmeijer, De historische schoonheid van Hoorn (3e dr., Amsterdam: A. de Lange, 1943) p. 23; V. Schrijvers, Mariahulde, dl. 4 (Nijmegen: gebr. Janssen, 1946) p. 81-83; D.P.R.A. Bouvy, Middeleeuwsche beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden (Amsterdam: A.A. Balkema, 1947) p. 90-91, 154-155; Dalmatius van Heel, 'De Statie der Minderbroeders te Hoorn', in: Bijdragen voor de geschiedenis van de provincie der minderbroeders in de Nederlanden 1 (1947) p. 30-31; Parochiegids voor Hoorn (Hoorn: parochie, 1953; reprint Stichting Koepelkerk Hoorn, z.j. [ca. 1990]) p. 11-12, 37; Herma M. van den Berg, De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst dl. 8.2 ('s-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1955) p. 129-134, 142-143, afb. 136, beeld, 266, kelk uit 1641; Maria van Hoorn (stencil, uitg. parochie, [ca. 1960]); Gerard Weel, De RK parochie Hoorn; verleden, heden en toekomst. Waarom werd en wordt er in Hoorn een parochie in leven gehouden? (z.p.: uitgave parochie, [ca. 1990]; vouwblad); J.P.H. van der Knaap en L.M.W. Veerkamp, Uit de schemer van Hoorns verleden. De jaren 1300-1536 (Hoorn: Vereniging Oud Hoorn, 1996) p. 93-95.
Overige bronnen: KDC BiN-dossier O.L. Vrouw van Hoorn; Meertens Instituut volkskundige vragenlijst 64A (1993); Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland: dossier parochie Cyriacus en Franciscus; mondelinge informatie in 1996 van drs. J.P.H. van der Knaap uit Hoorn.
  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.