Houten, O.L. Vrouw van Houten (van Wulven/van Schalkwijk)

Cultusobject: O.L. Vrouw van Houten (van Wulven/van Schalkwijk) Open Street Maps
Datum: Onbekend
Periode: 15e eeuw - ca. 1700 (?)
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Slot Wulven bij Houten
Adres: -
Gemeente: Houten
Provincie: Utrecht
Bisdom: Utrecht
Samenvatting:

In de middeleeuwen bevond zich op kasteel Wulven bij Houten een beeldje van O.L. Vrouw, dat door pelgrims druk bezocht werd. In de tweede helft van de 17e eeuw is het beeldje enkele malen van bewaarplaats veranderd in Utrecht en omgeving onder de naam O.L. Vrouw van Houten; in 1694 was het in handen van de pastoor van Schalkwijk. Misschien is dit hetzelfde beeldje dat in Schalkwijk rond 1880 weer opdook 'uit particulier bezit'. Het heeft er sindsdien een lokale verering genoten als O.L. Vrouw van Schalkwijk.

Auteur: Ottie Thiers
Illustraties:
Topografie

- In de late middeleeuwen werd op kasteel Wulven een Mariabeeldje vereerd en door pelgrims bezocht. Er zijn twee kastelen Wulven geweest, waarvan het slot ten westen van Houten de bedevaartplaats was. Kasteel Oud-Wulven, ten noorden van Houten, werd pas gebouwd in de 17e eeuw. De middeleeuwse parochie Houten, waartoe Wulven moet hebben behoord, verdween met de komst van de reformatie van de kaart. Pas in 1798 werd de statie Houten opgericht; tot die tijd werd het gebied bediend door verschillende omliggende staties die in de loop van de 17e eeuw ontstonden: Schalkwijk, de Utrechtse Nicolaasstatie (waarvan Tolsteeg deel uitmaakte en later afsplitste), en Jutphaas. 
- In de tweede helft van de 17e eeuw, toen een openbare verering niet meer in Houten kon plaatsvinden, is het beeldje naar Utrecht overgebracht, waarna het onder beheer van de pastoors van Tolsteeg is gekomen. Mogelijk bevond het beeldje zich toen in De Koppel, tussen Houten en Utrecht. In 1694 was het echter in handen van de pastoor van Schalkwijk. Van Heussen en Halma schreven in 1719 en 1725 dat het beeldje - naar men zei - nog te Utrecht werd bewaard. Sindsdien is er niets meer van vernomen, tenzij zou blijken dat het 14e-eeuwse Mariabeeldje, dat als O.L. Vrouw van Schalkwijk bekend staat, hetzelfde is als O.L. Vrouw van Houten. 
- De huidige parochiekerk van Schalkwijk werd in de jaren 1878-1879 gebouwd en staat op de plaats van de voormalige schuilkerk. Rond 1880 zou pastoor G. Hilhorst van Schalkwijk het beeldje uit particulier bezit 'teruggekregen' hebben, een formulering die veronderstelt dat het ooit eerder aan de parochie had toebehoord. In 1883 vestigde zich een aantal zusters van de Sociëteit van Jezus, Maria en Jozef in het dorp. Het beeldje heeft vanaf dat moment in hun kloosterkapel een plaats gehad. Nadat de zusters in 1954 vertrokken waren, is het weer onder het beheer van de parochie gekomen. Sinds 1961 bevindt het zich in de parochiekerk.

Cultusobject

- Er is geen enkele beschrijving of afbeelding bekend van O.L. Vrouw van Houten (of van Wulven; beide namen worden gebruikt, maar de titel 'van Houten' is het meest algemeen), onder welke naam het beeldje in de 17e eeuw bekend stond.
- Het is niet bekend of het Mariabeeldje dat sinds 1961 in de kerk van Schalkwijk staat hetzelfde beeld is als dat van O.L. Vrouw van Houten. Het dateert uit de 14e eeuw, is 17,5 cm hoog, van hout en gepolychromeerd. Maria draagt haar zoon op de linkerarm en in haar rechterhand houdt zij een gouden scepter vast. Jezus draagt een wereldbol. Beiden hebben een gouden kroon op het hoofd. Deze attributen dateren uit 1933.
 

Verering

O.L. Vrouw van Houten
- De oudste bekende bronnen die de middeleeuwse verering voor O.L. Vrouw van Wulven vermelden, dateren uit het begin van de 18e eeuw, de eerste van de hand van Hugo van Heussen. Hij noemt te Houten geen andere Mariaverering, zodat we mogen aannemen dat het beeldje dat eind 17e eeuw in het Utrechtse rondzwierf onder de naam O.L. Vrouw van Houten, feitelijk van de heerlijkheid Wulven kwam. Wulven was in de 17e eeuw in bezit van protestantse heren; het beeldje zal dus al vroeg in de reformatietijd uit het kasteel zijn verdwenen. 
- In Houten is in 1479 een Lieve Vrouwebroederschap opgericht. Het is niet zeker, maar evenmin onwaarschijnlijk dat de broederschap iets met de indertijd bekende en druk bezochte verering te maken heeft gehad. Na 1631 zal de uitoefening van de verering moeilijk zijn geworden. De broederschap heeft toen een nieuw reglement aangenomen, zonder katholieke elementen als missen, maar met behoud van alle andere activiteiten. Het fonds van de broederschap bestond in 1997 nog steeds. 
- In de tweede helft van de 17e eeuw werd het beeldje vereerd in kringen rond de apostolisch vicarissen Van Neercassel en Codde. Op gezag van Van Neercassel haalde provicaris Abraham van Brienen het beeldje naar Utrecht en bewaarde het aanvankelijk in zijn woning annex oratorium. De overdracht aan pastoor Isaac Pijnacker van Tolsteeg, zijn neef, was een kleine stap. Tolsteeg, gelegen buiten de wallen, maakte deel uit van de Utrechtse Nicolaasstatie, die binnen de wallen gevestigd was. De pastoors van het binnen- en buitengebied woonden bij elkaar in de stad en werkten intensief samen. Van een beeldje in Tolsteeg of De Koppel zou men waarschijnlijk zeggen dat het 'te Utrecht bewaard werd'. Het beeldje werd in deze periode ook vereerd; Van Neercassel raadde Agatha, de zuster van Hugo van Heussen, in 1680 dringend aan een bezoek te brengen aan 'O.L. Vrouw van Houten te Utrecht' om genezing te verkrijgen van haar blindheid. 
- In 1694 ontstond een conflict rond het beeldje, waarvan de afloop onbekend is. Pastoor Gijsbertus Lap, die tot zijn dood apostolisch vicaris Codde heeft gesteund, had in juli 1694 een aanstelling gekregen in de statie van Jutfaas. Franciscus Ploeg was in 1690 benoemd in de aangrenzende statie Schalkwijk, een aanstelling waar hij lang op had moeten wachten - tussen hem en Codde boterde het niet erg. Lap en Ploeg waren het niet eens over de grenzen tussen hun staties en over het eigendom van O.L. Vrouw van Houten. Lap klaagde hierover bij Codde, die op zijn beurt Ploeg om uitleg vroeg. Deze stelde dat zijn broer Jacobus, die de collega en opvolger van pastoor Pijnacker in Tolsteeg was geweest (van 1673 tot 1692), het beeldje had overgedragen aan de pastoors van Schalkwijk, waarvan hij, Franciscus, de opvolger was. Dit zou dan tussen 1673 en 1683, het sterfjaar van Van Brienen, gebeurd moeten zijn. Codde, die nog bij Van Brienen had ingewoond, bevestigde dat het beeldje was overgebracht van diens huis naar De Koppel, maar meende dat Ploeg voor het overige verkeerd was ingelicht. Had Franciscus Ploeg het beeldje weggehaald van De Koppel? Of bevond het zich in 1694 nog steeds daar, maar was deze plaats onderdeel van het grensconflict tussen de staties? In welke mate speelde de partijvorming rond Codde een rol? Zoals gezegd is de afloop onbekend. Codde delegeerde het geschil aan anderen (de heren Cats en Stakenburg) en maande Ploeg zich in hun beslissing te schikken. Deze liet echter duidelijk merken dat hij er niet over peinsde het beeldje uit handen te geven. Deze geschiedenis bevat nogal wat vraagtekens en omissies. Nader onderzoek zou misschien meer uitsluitsel geven.

O.L. Vrouw van Schalkwijk
- Is het beeld van O.L. Vrouw van Houten in de 19e eeuw weer opgedoken in Schalkwijk of is het een ander middeleeuws Mariabeeld? Hoewel het beeldje uit de 14e eeuw dateert, is er in de Schalkwijkse geschiedenis niets over bekend. De middeleeuwse 'historie' van het beeld bestaat uitsluitend uit een mondeling overgeleverde legende: een boer die op het land werkte hoorde een kind huilen, ging op het geluid af en trof in een nabijgelegen put een Mariabeeldje aan. De pastoor zag hierin een mirakel en plaatste het beeldje in de kerk. Als gevolg van de reformatie zou het beeldje in particulier bezit bewaard zijn - tot de pastoor het rond 1880 terugkreeg. 
- In 1883 hebben de zusters van Jezus, Maria en Jozef het beeldje onder hun hoede genomen en de verering sterk bevorderd. Zij hebben ook verhoringen genoteerd, maar deze aantekeningen zijn verdwenen. De laatste gunst die werd toegeschreven aan Maria van Schalkwijk betrof de goede afloop van de evacuatie van het dorp tijdens de Tweede Wereldoorlog. De verering heeft steeds een plaatselijk karakter gehad. Tegenwoordig worden nog geregeld kaarsen opgestoken bij het beeldje.

 

Bronnen en literatuur Archivalia: Utrecht, Rijksarchief in Utrecht: R 50-2, parochiearchief Houten, inv.nr. 81-83, O.L.Vrouwe-Broederschap uit 1479, met reglement uit 1631 en rekeningen uit de 19e eeuw. In het parochiearchief van Houten is niets aangetroffen dat met de verering in verband gebracht kan worden; R 50-1, parochiearchief Schalkwijk, inv. nr. 3, registrum memoriale. De aantekeningen uit 1882, 1925 en 1933 over Maria van Schalkwijk van de nonnen van het Canisiusgesticht te Schalkwijk bevonden zich in 1968 nog in dit archief, maar zijn inmiddels verdwenen. De heer P.M. Heijmink Liesert heeft ze nog gezien - zijn mededelingen zijn in bovenstaand stuk verwerkt; toeg.nr. 24, archief van de oud-katholieke kerk van Nederland, archieven van de apostolisch vicarissen, Van Neercassel, inv.nr. 606, brievenboek, Neercassel aan wed. Portengen 6 aug. (6 juli) 1680, Codde, inv.nr. 673, brievenboek, Codde aan Fr. Ploeg, 10 sept. 1694 en 10 okt. 1694, inv.nr. 647, ingekomen brieven, F. Ploeg aan Codde, 19 sept. 1694. Vught, archief Zusters van de Sociëteit van Jezus, Maria, Jozef, hierin was niets meer te vinden.
Tekstedities: J. Reitsma en S.D. van Veen ed., Acta der Provinciale en particuliere synoden. Gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620, dl. 6 (Groningen: J.B. Wolters, 1897) p. 302, 321-322, geen klachten over bedevaart in Schalkwijk;
Literatuur: H.F. van Heussen, Historie ofte beschryving van 't Utrechtsche bisdom, dl. 2 (Leiden: Christiaan Vermey, 1719) p. 194; François Halma, Tooneel der Vereenighde Nederlanden en onderhorige landschappen, dl. 2 (Leeuwarden: Henrik Halma, 1725) p. 371; J.A.F. Kronenburg, Maria's heerlijkheid in Nederland, dl. 6 (Amsterdam: Bekker, 1909), p. 500, volgens. Van Heussen, latere schrijvers verschaffen geen bijkomende informatie; A.E. Rientjes, Het kerspel Jutfaas ([Maarssen?]: Drukkerij van het St.-Gregoriushuis, 1947; eerder uitgegeven in 1910, bewerkt en aangevuld door J.G. Böcker) p. 50-54, over pastoor Lap; S. Muller, Geschiedkundige atlas van Nederland. De kerkelijke indeeling omstreeks 1550, tevens kloosterkaart, dl. 1 ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1921) p. 386-387; G.J. van Rijnsoever, Sint Maarten in de Tolsteeg. Geschiedenis van de St.-Martinusparochie te Utrecht etc. (Utrecht: Het Spectrum, 1947); V. Schrijvers, Mariahulde, dl. 1 (Tilburg: Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis, z.j.) p. 5-12, evacuatie 1940; P.M. Heijmink Liesert en L.M.J. de Keijzer, 'Ridderhofstad Wulven', in: Tussen Rijn en Lek. Tijdschrift voor de geschiedenis van het gebied tussen Kromme Rijn en Lek 3 (1969) nr. 4, p. 12-15; Willem Frijhoff, Les pèlerinages dans les Provinces-Unies. Ébauche d'inventaire et de problématique de recherches (ongepubl. licentiaatsverhandeling geschiedenis Univ. De Paris-Sorbonne, 1969) inv.p. 23, C15, eveneens volgens Van Heussen; P.M. Heijmink Liesert, Schalkwijk, de geschiedenis van een Stichts dorp (Schalkwijk: Rabobank Schalkwijk, 1979) over de kerk p. 97-148, over O.L.Vrouw p. 148; J.A.M. Smits en O.J. Wttewaall, Monumenten-inventarisatie provincie Utrecht. Houten. Ontstaan en groei, dl. 1 (Zeist: Kerckebosch bv, 1988) Oud-Wulven p. 45-47, kerkelijke geschiedenis p. 106-118, niet erg betrouwbaar; J.A.M. Smits en O.J. Wttewaall, Monumenten-inventarisatie provincie Utrecht. Houten. Historische bebouwing, dl. 2 (Zeist: Kerckebosch bv, 1991) kerk Schalkwijk, p. 130-137; P.M. Heijmink Liesert, De kathedraal van Het Sticht. De parochiekerk van de heilige aartsengel Michael te Schalkwijk (Houten: Ibero, 1995) devotiebeeldje Maria van Schalkwijk p. 126-128.
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Nijmegen Houten; Meertens Instituut volkskundige vragenlijst 64a (1993); mondelinge informatie van P.M. Heijmink Liesert en zr. Louise van Laarhoven.

  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.