Hulsterloo, O.L. Vrouw van Hulsterloo |
||
Cultusobject: | O.L. Vrouw van Hulsterloo | Open Street Maps |
---|---|---|
Datum: | Onbekend | |
Periode: | 12e eeuw (?)-1578 | |
Religieuze context: | Christelijk | |
Locatie: | Kerk of kapel (patrocinium onbekend) van de uithof Hulsterloo van de Abdij van Drongen | |
Adres: | - | |
Gemeente: | Hulst | |
Provincie: | Zeeland | |
Bisdom: | Breda | |
Samenvatting: | De verering voor O.L. Vrouw van Hulsterloo, mogelijk reeds ontstaan in de 12e eeuw, was in de middeleeuwen met name in Vlaanderen zeer bekend. Hulsterloo was een veel voorkomende bestemming voor opgelegde bedevaarten. De grootste bloei beleefde de plaats van de 13e tot en met de 15e eeuw. Als gevolg van de Nederlandse Opstand en reformatie verdween de plaatsnaam van de landkaart. Het beeldje werd omstreeks 1600 overgebracht naar Drongen bij Gent. In Nieuw-Namen staat sinds 1961 een herinneringskapelletje op de plaats waar de middeleeuwse kapel ongeveer gestaan moet hebben. | |
Auteur: | Ottie Thiers | |
Illustraties: | ||
Topografie |
- De naam Hulsterloo is al eeuwen geleden van de landkaarten verdwenen. Eén van de oudste vermeldingen vindt men in het middelnederlandse dierenepos Van den vos Reinaerde. Gedurende de 19e eeuw hebben heel wat geleerden zich gebogen over de vraag waar dat mysterieuze Hulsterloo gelegen had. Men is het er nu wel over eens dat van de diverse mogelijkheden de locatie in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen, waar nu het grensdorp Nieuw-Namen ligt, de meest aannemelijke is. Nieuw-Namen is gedeeltelijk gebouwd op een hoogte die de Kapelleberg wordt genoemd. - Toen in de 12e eeuw de graven van Vlaanderen ertoe overgingen woeste gronden te schenken of te verkopen, begon een periode van economische bloei voor de hele regio. De nieuwe eigenaren, doorgaans abdijen, stichtten uithoven in de pas verworven gebieden, vanwaaruit zij het land ontgonnen. Hulsterloo, gelegen in het bos van die naam, is de oudst bekende uithof in de streek, een bezitting van de norbertijnen. Het is niet bekend hoe de kapel eruit zag, die vermoedelijk rond 1150 gebouwd en in 1236 ver- of herbouwd werd. Wel beschikken we over een aantal gegevens met betrekking tot de 16e-eeuwse situatie. De laatste magister van Hulsterloo beschreef het gebouw als een kruiskerk, bestaande uit een koor en schip met twee zijkapellen. De toren stond in het midden. Deze beschrijving komt overeen met afbeeldingen op verschillende kaarten, maar er bestaan ook afwijkende voorstellingen. - In de literatuur over de verering voor O.L. Vrouw van Hulsterloo wordt Van den vos Reinaerde veelvuldig betrokken. De Reinaert is vrijwel zeker geschreven door iemand, die in de omgeving van Hulsterloo thuis was, mogelijk een monnik van de abdij van Drongen. Er wordt zelfs gespeculeerd dat de auteur wel eens een 'magister' van Hulsterloo geweest zou kunnen zijn. Het epos is ontstaan voor het eind van de 12e eeuw, in dezelfde eeuw als de uithof Hulsterloo en de bijbehorende verering. De plaatsaanduidingen in de Reinaert gelden als nauwkeurig en moeten herkenbaar zijn geweest voor tijdgenoten van de schrijver. In het verhaal wordt niet gesproken over de uithof of plaats Hulsterloo, wel over het bos van die naam. Reinaert maakt de koning wijs dat aan de rand van dit bos bij de Kriekeput, een verlaten plaats in de wildernis, een schat begraven ligt. Men veronderstelt op goede gronden dat deze Kriekeput, 'waar soms gedurende een half jaar geen sterveling kwam', zich ca. 7,5 km. ten zuidwesten van de uithof en kapel bevond. Ze heeft derhalve niets met de verering te maken. - De oudste schriftelijke vermelding van de plaats dateert uit 1136. Dirk, graaf van Vlaanderen, schonk Hulsterloo (toen reeds bewoond) en omgeving op verzoek van zijn leenman en schoonvader Iwein de Kale, graaf van Aalst, aan de abdij van Saleghem (gelegen in de parochie van Vrasene), die door Iwein was gesticht. Kort daarna werd Saleghem met haar bezittingen ondergeschikt aan de abdij van Drongen (B). Vanaf 1156 kregen de witheren van Drongen toestemming van Godfried, bisschop van Utrecht, missen te lezen en begrafenissen te doen in Hulsterloo. Midden 12e eeuw was er dus bewoning en een kerk of kapel. - Volgens de legende is de komst van het miraculeuze beeldje de oorzaak van het ontstaan van de nederzetting Hulsterloo. Men meent dat de bisschop uit de legende Gerardus, of Gerardus van Heyghen was, die deze functie bekleedde kort voor het jaar 1100. Dit valt uitstekend te rijmen met de kapelbouw vijftig jaar later. Als het beeldje echter, zoals verondersteld wordt, pas rond 1160 is vervaardigd, dateert het van na de vestiging van de paters in Hulsterloo en klopt de legende in dit opzicht niet. Het is aannemelijk dat de verering zijn oorsprong heeft gehad in de 12e eeuw. - Hulsterloo was een uithof op een domein van de abdij van Drongen. Het was een betrekkelijk kleine nederzetting: een kerk of kapel, een woning voor de dienstdoende monnik, twee herbergen, een windmolen voor het malen van graan en wat boerenschuren. Noch de bronnen, noch de kaarten suggereren meer bebouwing. De uithof had een kleine veestapel. Het domein bestond uit weiland, bossen, bouwland en moeren, waar turf werd gestoken. Een moervaart verbond de uithof met Hulst. Eind 12e eeuw begon een periode van economische bloei voor de streek. De 14e en 15e eeuw brachten een opeenvolging van tegenslagen, die het gevolg waren van oorlogvoering. Toen rond 1450 de moeren uitgeput raakten, waardoor de inkomsten uit turfwinning kelderden, was de bloeiperiode voorbij. - Hulsterloo was geen zelfstandige parochie; de witheer van Drongen, die er gevestigd was, had slechts de functie van kapelaan. De belangrijkste functionaris was de magister, die belast was met het innen van de tienden, de leenrechten en de pachten van het domein. In sommige 19e- en 20e-eeuwse geschriften wordt weliswaar gesproken van een klooster dat plaats bood aan 300 inwoners, maar dit spoort niet met de bronnen. Alles wijst erop dat 'het klooster' uit de legende van magister Meeusens niet meer was dan een woning voor hooguit enkele geestelijken. - Het koor was toegewijd aan O.L. Vrouw. Het miraculeuze beeldje bevond zich op het hoogaltaar en was versierd met twee rozenbogen. Eén zijaltaar was gewijd aan H. Livinus; er was ook een altaar voor het H. Sacrament. Twee schilderijen hadden de H. Drievuldigheid tot onderwerp. Boven het hoogaltaar hing een altaarretabel. Verder moet er een 'tafereel van onser Vrauwen Mirakelen' geweest zijn, een schilderij waarop wonderen van O.L. Vrouw van Hulsterloo waren uitgebeeld. - De Nederlandse Opstand betekende het einde van Hulsterloo. In de jaren 1575-1585 had de streek veel te lijden van overstromingen en plunderingen als gevolg van oorlogshandelingen. In 1580 werd de kerk in opdracht van het gereformeerde stadsbestuur van Gent afgebroken en is het materiaal verkocht. De dijkdoorstekingen in 1584-1585 veegden een groot deel van de middeleeuwse dorpen van de kaart. Het hooggelegen Hulsterloo bleef gespaard, maar lag op de punt van een schiereiland, dat uitstak in verdronken land. Of het gebied helemaal ontvolkt is geweest is niet duidelijk. In elk geval verdween de naam Hulsterloo; in later eeuwen heette het gehucht op die plaats De Kauter. Toen dit in 1858 een zelfstandige parochie werd, werd het op initiatief van de pastoor herdoopt in Nieuw-Namen, ter herinnering aan het veel noorderlijker gelegen dorp Namen, dat in 1717 aan de zee verloren ging. Men realiseerde zich nog niet hoe rijk de historie was, die in de bodem van het armoedige dorp zelf verborgen lag. - Archeologisch onderzoek en een historische publicatie in Nieuw-Namen na de Tweede Wereldoorlog leidden tot de bouw van een herinneringskapelletje in 1961 op de Kapelleberg aan de Veerstraat, in de tuin van de winkel/woning van I. Willaert. Het ontwerp was van L. Colsen. Het werd opgetrokken uit oud materiaal, dat bij de opgravingen tevoorschijn was gekomen. In 1995 is het verplaatst naar gemeentegrond aan de overkant en gerestaureerd. Dit kapelletje is gelegen aan de Hulsterloostraat (vanaf de parochiekerk van St. Joseph in oostelijke richting, richting Kieldrecht (B)). |
|
Cultusobject |
- O.L. Vrouw van Hulsterloo geldt als een van de oudste miraculeuze beelden in Nederland. Het is een zogenaamde 'sedes sapientiae', een 'zetel der wijsheid', gesneden uit kersenhout in romaanse stijl, 21 centimeter hoog. Maria is gezeten op een troon, de beide handen rustend op haar knieën; het kind zit daartussen op haar schoot. Men meent dat het omstreeks 1160, mogelijk in Noord-Frankrijk, vervaardigd is. Uit 16e-eeuwse inventarislijsten van Hulsterloo blijkt dat het beeldje in die tijd een rijke garderobe bezat: negen mantels in diverse kleuren. - Bij een beeldenstorm in 1578 zou het beeldje volgens sommige bronnen in het vuur geworpen zijn, waarbij het slechts wat verfschilfers verloor. Nadien zou het volgens 17e-eeuwse schrijvers in het dorp bewaard zijn tot de overstromingen in 1584 en 1585. Het beeldje verhuisde toen niet naar De Klinge (B), zoals later wel is beweerd, maar naar Gent, waar de norbertijnen van Drongen tijdelijk, namelijk 120 jaar, onderdak hadden gevonden. In 1698 kwam de nieuwe abdij te Drongen gereed en werd het beeldje daar in de kerk gebracht. Tijdens de Franse Revolutie, in 1797, werden de paters weer verdreven. Het beeldje bevindt zich nog steeds in de Drongense parochiekerk St. Gerulphus. - In 1922 werd het beeldje gerestaureerd. Vanonder een linnen mantel kwam een beschilderd beeld tevoorschijn, dat met kostbare steentjes was bezet. Deze verfraaiingen waren niet rechtstreeks op het hout aangebracht, maar op een linnen doek, die met krijtachtige specie op het houten beeld was bevestigd; een 16e-eeuwse camouflage van beschadigingen. Daaronder bleken duidelijk brandplekken te zien. Voor de restauratie droeg Maria het kind op de linkerarm en hield zij een scepter in de rechterhand. Beide armen, de scepter en het kind bleken latere toevoegingen te zijn. De huidige handen en voeten van Maria, de armen van het kind, en de sokkel zijn waarschijnlijk in 1922 aangebracht. - In 1964 werd in het herinneringskapelletje in Nieuw-Namen een kopie van het beeldje geplaatst, uit klei gebakken en ongeveer 30 cm hoog, vervaardigd door J.V. Vermeulen uit Breda. Tien jaar later werd deze kopie vernield en door buurtbewoners gelijmd, maar het kindje Jezus was onherstelbaar beschadigd. In 1994 maakte J. Kamps uit Koewacht een nieuwe, eigentijdse 'zetel der wijsheid' uit Franse kalksteen, geïnspireerd op het origineel. Het werd in 1995 in het verplaatste en gerestaureerde kapelletje geïnstalleerd. |
|
Verering |
Legende - Er zijn diverse oorsprongslegenden over de verering voor O.L. Vrouw van Hulsterloo in omloop. Eén versie luidt dat het beeldje aanvankelijk vereerd werd te Atrecht, maar omdat de inwoners de dienst aan Maria veronachtzaamden brachten engelen het naar het Land van Waas. Volgens een ander verhaal raakte het beeldje bij de verwoesting van Terwaan (Thérouanne, een stad ten zuiden van St. Omer in Frans-Vlaanderen) te water en zou met de stroom de Schelde zijn afgedreven naar Hulsterloo. Aangezien deze verwoesting in 1552 plaatsvond, is het verhaal moeilijk te rijmen met het feit dat Hulsterloo als bedevaartplaats toen zijn beste tijd al gehad had. - In de periode 1566-1578 heeft de laatste magister van Hulsterloo, Joannes Meeusens, het volgende opgetekend. Het beeldje bevond zich oorspronkelijk in Terwaan (Thérouanne), waar het door een kloosterling regelmatig bezocht werd. Eenmaal bisschop geworden, veronachtzaamde de man de verering, waarna de H. Maagd kenbaar maakte dat zij wilde verhuizen. De stadsbewoners troffen haar met Pinksteren aan op de stadsmuur, het gezicht naar het oosten gekeerd. Uit deze richting kwamen twee witte duiven aanvliegen met wierook, zodat men dacht dat de stad vol vuur was. Men bracht het beeldje terug in de kapel, maar de volgende ochtend stond het weer op de muur. De bisschop organiseerde een processie, waarin men het beeld berouwvol en eerbiedig omdroeg, smekend om een aanwijzing waar de H. Maagd naartoe gebracht wilde worden. Het eerste wonder geschiedde: een blinde priester kreeg het gezicht terug. Vervolgens wezen twee duiven met wierook de weg; de genezen priester droeg het beeld, gevolgd door de bisschop en al het volk, door Vlaanderen van de ene abdij naar de andere. Uiteindelijk bereikte men de abdij van Baudeloo. Hier voegde de graaf van Vlaanderen zich bij de menigte, die onderweg alsmaar aangegroeid was. Vandaar ging de tocht naar het klooster van Saleghem. Eindelijk streken de duiven neer op een boom in de wildernis, waar zij een nest maakten. Hier, in Hulsterloo, plaatste men het beeld, en de genezen priester bleef er als kluizenaar 50 jaar wonen, voordat er een klooster gebouwd werd. Historie - Van de 13e tot en met de 15e eeuw was Hulsterloo een bekende en goed bezochte bedevaartplaats. Enkele grafelijke namen zijn aan Hulsterloo verbonden. Thomas, graaf van Vlaanderen, en zijn echtgenote Johanna kregen in 1241 de helft van Hulsterloo van de abt van Drongen; de graaf op zijn beurt beloofde de bezittingen van de abdij te allen tijde te beschermen. Ook graaf Lodewijk van Male wierp zich omstreeks 1365 op als beschermer van Hulsterloo, 'omdat de kapel in een uithoek van het land stond, op de grens van veel heerlijkheden en druk bezocht werd'. Dit laatste blijkt voornamelijk uit het veelvuldig voorkomen van Hulsterloo op stedelijke strafbedevaartlijsten vanaf de tweede helft van de 13e eeuw: vanuit Aalst, Oudenaerde, Dendermonde, Gent, Ieper, Kortrijk en St. Omaars (St. Omer, F) werden wetsovertreders veroordeeld tot een bezoek aan O.L. Vrouw van Hulsterloo. In de Noordelijke Nederlanden komt Hulsterloo op deze lijsten niet voor. - Ondanks de grote bekendheid van de verering hebben geschiedvorsers in de naaste omgeving weinig sporen gevonden. Wanneer het dingdag was in Hulsterloo kwam de baljuw, die meestal tevens baljuw was van Hulst, over water met andere hoogwaardigheidsbekleders om recht te spreken bij de kapel. Bij die gelegenheid werd O.L. Vrouw bedacht met een geldsom namens de schepenen van de stad. Uit een slepend conflict rond 1360 tussen de pastoor van Vrasene en de abdij van Drongen over de afbakening van rechten tussen de parochie en de kapel kan weinig meer geconcludeerd worden dan dat de kapel in trek was bij een deel van de Vrasense parochianen. - Er is tot nu toe slechts één vondst bekend van een Hulsterloo's pelgrimsteken. Het werd gevonden in het verdronken Nieuwlande (Zuid-Beveland), waaruit blijkt dat men ook van over de Schelde Hulsterloo bezocht. Het zwaar beschadigde insigne is in de tweede helft van de 15e eeuw vervaardigd uit een loodtinlegering. Het stelt Maria voor, staande tussen boomtakken, met het kind op haar rechterheup. Aan haar linkerzijde bevinden zich de onderste restanten van een knielende pelgrim. Naast de knielende pelgrim lijkt op de hoek een deel van een omlijsting te staan, waarop zich aan de bovenkant nog een voorstelling of versiering heeft bevonden. - De reeds genoemde Reynaertvorsers hebben diverse plaatsen in Vlaanderen opgespoord, waar Hulsterloo gelegen zou kunnen hebben. Eén daarvan was een plek ten noorden van Brugge, even buiten Damme. Onlangs is de ontdekking gedaan dat vanaf ca. 1350 in het Brugse Bogardenklooster een gilde of broederschap van O.L. Vrouw van Hulsterloo bestond. Vóór 1412 heeft het gilde dit klooster verlaten en een eigen kapel ter ere van O.L. Vrouw van Hulsterloo gesticht ten oosten van Damme. De broederschap lijkt in elk geval tot 1540 actief te zijn geweest. Ook deze kapel heeft de reformatie niet overleefd. De broederschap was niet bijzonder groot; de leden kwamen uitsluitend uit Brugge en Damme. Het is zo goed als zeker dat de gildebroeders en -zusters de bekende O.L. Vrouw van Hulsterloo vereerden, die wij hier bespreken, temeer daar de broederschap verbonden was aan orde der premonstratenzers, waartoe ook de abdij van Drongen behoorde. - In 1474 ontving het gilde een nieuwe aflaatbrief (dd. 20 februari 1474) - kennelijk bestond er een oudere - uit Rome, waarin bepaald werd dat degenen, die de kapel buiten Damme, gesticht 'ter eerwerdicheit des maghet marie van Ulsterloe' op de bekende Mariafeesten zouden bezoeken, én een bijdrage zouden leveren aan een passende ornamentering, een aflaat van 100 dagen zouden verdienen. Een afschrift van de oorkonde, die gezien de spijkergaten in de randen, in de kapel moet hebben gehangen, is voorzien van een illustratie, die verweven is met de eerste regel van de tekst. De vergrote beginletter, de G van Guillermus, getekend als een plantaardig masker, omsluit een staande Maria, gehuld in een lange mantel, met het kind op haar rechterarm. De linkerhand steekt in een beschermend gebaar vooruit. Zij staat in een kaal, verlaten landschap. Bovenop de letter G zitten drie vogels. De overige letters hebben het uiterlijk van boomstronken, de beide letters l verbeelden bomen, met vogels in de takken. Sommige letters in de rest van de zin steken uit als gestileerde bomen, met in de takken banderollen met het woord 'arbore' (boom). De gehele voorstelling past uitstekend bij de oorsprongslegende van O.L. Vrouw van Hulsterloo. - Toen Hulsterloo en omgeving in de 16e eeuw getroffen werden door stormvloeden, de perikelen van reformatie en de Nederlandse Opstand, was de bloeiperiode al achter de rug. Ook de verering lijkt toen over haar hoogtepunt heen geweest te zijn. Vanaf 1543 waren de functies van magister en kapelaan, voorheen meestal uitgeoefend door dezelfde persoon, gescheiden. De magister woonde niet meer in Hulsterloo. Als gevolg van de teruggelopen inkomsten had de abdij moeite de belastinggelden en pachtsommen te innen, en verpachtte het geheel in 1559 voor een vast, lager bedrag aan de kapelaan. In het reisverslag van Dionysius de Harduyn, die in 1574 ook Hulsterloo aandeed, wordt met geen woord meer over de bedevaart gerept. In 1578 kwam het gebied onder de heerschappij van Gent en werden alle kloostergoederen in beslag genomen. De paters verlieten Hulsterloo. Het beeldje werd in de zuidelijke Nederlanden opnieuw middelpunt van verering, nu onder de naam O.L. Vrouw van Drongen. - Er zijn geen mirakelboeken bewaard gebleven. Begin 17e eeuw wist men nog wel te vertellen van de vele wonderen die er in het verleden plaatsgevonden hadden. Ook schrijft de pastoor van Hulst dat hij daarover oude brieven in de abdij heeft gezien, maar deze zijn nooit meer teruggevonden. In Drongen werd het beeldje volgens Martinus Steyt, kanunnik van de abdij, vooral vereerd door aanstaande moeders in de hoop op een voorspoedige bevaling. Recente geschiedenis - De ligging van Hulsterloo werd in de loop van de 19e eeuw weliswaar ontdekt door de Reynaert-vorsers, maar men besefte aanvankelijk nauwelijks dat het hier een vermaard bedevaartoord betrof. Het duurde vervolgens tot de jaren twintig van de 20e eeuw voordat men het verband zag tussen O.L. Vrouw van Hulsterloo en O.L. Vrouw van Drongen. De beste publicaties dateren uit deze tijd. - Bij bouwactiviteiten in Nieuw-Namen na de Tweede Wereldoorlog stuitte men herhaaldelijk op middeleeuwse resten. Dit stimuleerde de belangstelling voor het lokale verleden en in 1957 verscheen een studie over Hulsterloo van P. Brand, die plaatselijk grote invloed had. Toen de parochie in 1959 haar honderdjarig bestaan vierde leende men het authentieke beeldje uit Drongen, dat ter verering in de kerk werd opgesteld. In een historische optocht reed een praalwagen mee, die de middeleeuwse bedevaartkapel voorstelde. Vervolgens bouwde men in 1961 het reeds genoemde herinneringskapelletje, dat op 28 mei 1964 voorzien werd van een kopiebeeld en werd ingewijd. - De belangstelling verflauwde in de daaropvolgende jaren; alleen een lied en een hoorspel over Hulsterloo, geschreven door P. van Cleemput uit St. Niklaas, verbraken de stilte. Het hoorspel is in 1986 oorspronkelijk als toneelstuk geschreven. Het werd in 1991 op een regionale zender uitgezonden. Het verhaal van de Maria van Hulsterloo werd in het hoorspel 'geactualiseerd' door de hedendaagse abortusdiscussie erin te verweven. - In 1994 werd de werkgroep 'Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterloo' opgericht. Dit resulteerde in 1995 in de plechtige inwijding van het gerestaureerde kapelletje met een nieuw beeld. Bovendien verscheen een publicatie van de hand van J. de Baar, als aanvulling op het werk uit 1957. Verder onderzoek - Er zijn redelijk wat gegevens over het ontstaan en bestaan van Hulsterloo boven water gekomen, maar erg weinig over de verering zelf, gezien het feit dat deze toch met name in Vlaanderen een grote bekendheid genoot. De recente ontdekking van het bestaan van een vrij goed gedocumenteerde broederschap ter ere van O.L. Vrouw van Hulsterloo te Brugge en Damme, doet de vraag rijzen of er niet meer gegevens in Vlaamse archieven verborgen liggen. Voorts is nog te weinig gedaan met de oorsprongslegende, waarvan enkele varianten bestaan, met kleine onderlinge verschillen; welke betekenis had de in detail beschreven route bijvoorbeeld? Ook dringt zich de vraag op hoe groot de betekenis van de inkomsten uit pelgrimage voor Hulsterloo is geweest. De plaats is steeds van bescheiden omvang gebleven. Waren de inkomsten tamelijk gering, of gingen ze wellicht naar de abdij van Drongen? |
|
Materiële cultuur |
- 1 Liederen en gebeden bij de inzegening van de kapel en de wijding van het beeld van O.L.V. van Hulsterloo (Nieuw-Namen: Werkgroep O.L.V. van Hulsterloo, 27 mei 1995; 15 x 21 cm, 10 p.); 2 toespraak: J[aques] d[e] B[aar], Inleiding bij de inzegening van de kapel van O.L.V. van Hulsterloo te Nieuw-Namen op zaterdag 27 mei 1995, ongepubliceerd; toespraak: 3 J[aques] d[e] B[aar], Presentatie van de brochure 'Nieuw-Namen en O.L.V. van Husterloo - legende en historie', zaterdag 27 mei 1995, ongepubliceerd; 4 prentbriefkaart: voorz. zwart-wit-tekening kapelletje door Kris de Roover, binnenzijde korte historie ervan (Nieuw-Namen: Werkgroep Natuur en Historie, [ca. 1995]; 12 x 15,5 cm, 4 p); 5 Paul van Cleemput, hoorspel en lied over O.L. Vrouw van Hulsterloo (1986). |
|
Bronnen en literatuur |
Archivalia: Het oudarchief van de abdij van Drongen (zie gedeeltelijk ook onder A2, De Smet 1837) bevond zich in 1957 (uit dat jaar dateren de meeste verwijzingen) verspreid over drie plaatsen: Drongen, jezuïetenklooster; Grimbergen, praemonstratenzer abdij; Gent, Rijksarchief in Oost-Vlaanderen. Anno 1997 bevindt zich alles te Gent en is een deel van de inv.nrs. wellicht gewijzigd. Het archief te Drongen bevatte de voornaamste bronnen. Drongen, jezuïetenklooster: depot van de oude abdij, oudarchief van de abdij van Drongen, no. XXI, p.16 , afschrift van de legende, genoteerd door Joannes Meeusens, 107, 184, over verering in Gent; hs. f. IIv. en f 10r, Croesens, magister van Hulsterloo, 'Inventaris vanden Katheijlen vanden huyse van Hulsterloo vanden jare 1573' (zie ook hieronder A2, Schepens 1925). Gent, rijksarchief: Abdij Drongen, no. 7, cart. fol. 52 vlg., over het conflict uit 1360 met de pastoor van Vracene; fonds familiën, no. 1898, reisverslag Harduyn 1574, w.o. een bezoek aan Hulsterloo zonder enige vermelding van bedevaart (zie ook onder A2, De Wilde, 1935). Grimbergen (bij Dendermonde), parochiearchief: hs. met beschrijving van feestelijke inwijding nieuwe abdij in 1698; Rijsel/Lille, departementaal archief: kopie van charter uit 1241, over gift van de helft van Hulsterloo aan graaf Thomas van Vlaanderen. Gent, gemeentearchief: Soundincbouc f. 135r, Gheluwenboeck f 10, Wittenboeuck f 218v, 'Diversche Privilegien', stadsrekeningen, opgelegde bedevaarten. Oudenaarde, gemeentearchief: stadsrekeningen Ao 1328, opgelegde bedevaarten. Aalst, gemeentearchief: Bouck metten Haire f 165, opgelegde bedevaarten. Brugge, gemeentearchief: oud-archief, reeks 524, betreffende de broederschap van O.L. Vrouw van Hulsterloo. Hulst, gemeentearchief: brieven van Centraal Bouw- en Woningtoezicht en Gemeentewerken in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen aan de gemeente Clinge, 1 juni 1961 en 23 maart 1964. Tekstedities: J.F. Foppens ed., A. Miraeus, Opera diplomatica, dl. 1 (Leuven: Typis Aegidii Denique, 1723) p. 177; J.-J. de Smet, Corpus Chronicorum Flandriae, dl. 1 (Brussel: M. Hayez, Commission Royale d'histoire, 1837-1865) p. 591-734; Th. de Limburg-Stirum, Cartulaire de Louis de Male, comte de Flandre. Decreten van den grave van Vlaanderen, 1348-1358, 2 dln. (Brugge 1898-1901) p. 73; Desmarez en De Saegher, Comptes de la ville d'Ypres, dl. 2 (Brussel 1909) p. 763-764, afschriften stadsrek. Ieper, 1326-1327, strafbedevaarten; Annalen Oudheidkundige Kring Dendermonde (1863) p. 82-85, afschrift van in 1914 verloren gegaan archief, stadsrek., over strafbedevaart; P. Schepens, 'Een ongedrukt inventaris van Hulsterloo in 1573' in: Analecta praemonstratensia 1 (1925) p. 357-372; J. de Wilde, 'Het Land van Waas in 1574 en 1575. Reisnota's van Dionisius (De) Harduyn', in: Annalen van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas 47 (1935) p. 51-69; Literatuur: L[egier Cardon], Aenteickeninghe van de oude devotie inde Capelle van Onse Lieve Vrouwe van Eecken by Hulst etc. (Gent: Ian vanden Kerchove, 1624) schrijver was pastoor/deken van Hulst, en een betrouwbare bron. Het werk handelt over een andere verering in de streek maar vermeldt terloops ook e.e.a. over Hulsterloo; Martinus Steyt, Het leven en de mirakelen van de heylighe en glorioze martelaren Basinus ende Gerulphus en de H. Maget Aldegundis (Gent 1658, 1761 en 1813) schrijver was kanunnik van de abdij van Drongen, had toegang tot bronnen, aanhangsel vermeldt e.e.a. over O.L. Vrouw van Hulsterloo/Drongen; J.B. Cannaert, Bijdragen tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaenderen, 3e verm. uitgave (Gend: F. en E. Gyselynck, 1835) p. 356, strafbedevaartlijsten Wittenboeck Gent; L.A. Warnkönig, Flandrische Staats- und Rechtsgeschichte bis zum Jahr 1305, dl. 3.2 (Tübingen 1835-1842) p. 121 strafbedevaartlijst Aalst; A.E. Geldoff, 'Notes sur la carte des pays inondés en 1583 au Nord de Hulst etc.', in: Messager des sciences historiques de Belgique (Gand: L. Hebbelynck, 1843) p. 348 e.v., kaart van Clays Ians Visscher, ca 1600; [Joh] Ab Utrecht Dresselhuis, De godsdienstleer der oude Zeelanders (Middelburg 1845) p. 243, legende van de tocht uit Terwaan; J.W. Wolf, Deutsche Märchen und Sagen (Leipzig: J.M. Brockhaus, 1845) nr. 296; J.F. Willems ed., Reinaert de Vos, episch fabeldicht van de twaelfde en dertiende eeuw (2e dr., Gent: F. en E. Gyselynck, 1850) p. 102-111); P.J. de Coninck, Beschrijvinge der gemeente Clinge en inrigting der kerkelijke parochie Nieuwnamen (St. Niklaas: A. Dieudonné-Vercauteren, 1863) p. 8-10, vermeldt het veronderstelde grote klooster, maar niets over de verering; F. de Potter en J. Broeckaert, 'De geschiedenis van Kieldrecht', in: Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 3e reeks, arondissement St-Niklaas, 2e dl. (Gent: Annoot-Braeckman, 1878) p. 1-47, aldaar 37-41, stichting uithof en legende verering, vermelding strafbedevaartlijsten; J.B. Krüger, Kerkelijke geschiedenis van het bisdom van Breda, dl. 4 (Roosendaal: Van Leeuwen/Bergen op Zoom: Jan Juten, 1872-1873) p. 533, zeer onnauwkeurig, het beeldje zou naar De Klinge zijn verhuisd, Hulsterloo zou een klooster van 300 personen hebben gehad, vermeldt ook de legende van de verwoesting van Terwaan; Stephanus Schoutens, Maria's Vlaanderen of beschrijving van de wonderbeelden en merkweerdige bedevaartplaatsen van Onze-Lieve-Vrouw in Oost- en West-Vlaanderen (2e dr., Antwerpen: Van Os-De Wolf, 1890; 1e dr., 1876) p. 91-92, vermelding legende Atrecht; Nagtglas en De Lantsheer, Zelandia Illustrata, dl. 2 (Middelburg: Altorffer, 1879-1880) p. 733-734, wat verward m.b.t. toponymie div. Hulsterloo's, neemt Krügers fouten over; J.A.F. Kronenburg, Maria's heerlijkheid in Nederland, dl. 6 (Amsterdam: Bekker, 1909) p. 17, 491-494, tot de reformatie het verhaal van Hulsterloo, maar vertelt vanaf 1578 de geschiedenis van O.L. Vrouw van Clinge, die in feite O.L. Vrouw ter Eecken is, oorspronkelijk uit Kapellebrug; Is. Teirlinck, 'Hulsterloo' in: De toponymie van den Reynaert (Gent: Siffer, 1910-1912) p. 88-110, over de diverse hypotheses van Reinaertvorsers betreffende de ligging van Hulsterloo met veel bronvermeldingen; ook de kapel bij Damme wordt genoemd; [F. Deprest?], Het mirakuleuze beeld van O.L. Vrouw van Drongen (Gent, Nih. obstat 9 mei 1923, impr. 10 mei 1923; 16 p.), legende, geschiedenis en restauratie beeld, oorspronkelijk O.L. Vrouw van Hulsterloo, heruitgegeven in facsimile in 1995; J.R.W. en M. Sinninghe, Zeeuwsch sagenboek (Zutphen: Thieme, 1923) p. 191, legende verwoesting Terwaan; D.A. Stracke, 'Krieke putte in het Hulster loe', in: Tijdschrift voor taal en letterkunde 12 (1924) p. 13-65, goed onderbouwde veronderstelling omtrent de ligging van de Kriekeput, waaruit blijkt dat deze niets met de verering te maken heeft; L. Schepens, 'Hulsterloo en zijn wonderdadig Mariabeeld', in: Dietsche warande en belfort 24 (1924) p. 271-286, 362-380, grondige, kritische beschouwing van de voornaamste bronnen m.b.t. Hulsterloo, nl. de kroniek van Drongen (die begint in het jaar 571, maar grotendeels is geschreven naar oude documenten in 1608-1609 en vanaf dat moment is bijgehouden), het werk van Cardon (1624) en Steyt (1658), voorts de ontmaskering van de mythes van het grote klooster en van de overbrenging van het beeldje naar De Klinge; G. J[uten], 'Bedevaartplaatsen in ons bisdom. Geschiedkundige bijzonderheden', in: Sancta Maria 1 (1923-1924) p. 44-45, O.L. Vrouw van Hulsterloo verhuisde niet naar De Klinge; A.J. Fruytier, 'De norbertijnen of praemonstratensers te Hengstdijk, Pauluspolder en Hulsterloo' in: Sancta Maria 3 (1925-1926) p. 218-219, 228-229, over de gebeurtenissen tijdens de Opstand; Karel de Flou, Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaams Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, dl. 6 (Brugge: Koninklijke Vlaamsche academie voor taal & letterkunde / A.van Poelvoorde, 1926) p. 768-772, vermeldingen van bronnen die O.L. Vrouw van Hulsterloo bij Damme noemen, 1325-1777, de oudste vermeldingen, nl. van strafbedevaarten uit 1325 en 1338, moeten wel betrekking hebben op Hulsterloo bij Hulst; J. van Vlierberghe, 'De kapellen in Waasland. Kieldrecht. Kapel van O.L. Vrouw van Hulsterloo', in: Annalen van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas 47 (1935) p. 65-73, goede synthese van bestaande kennis; N. Backmund, Monasticon praemonstratense, dl. 2 (Windberg p. Hunderhof: Kloster Windberg 1952/1956) p. 438-439, literatuurverwijzingen m.b.t. Hulsterloo; L. Lockefeer, 'Schoon Saeftinghe, land, wachtend op herleving', in: Zeeuws Tijdschrift 5 (1955) p. 92-98; P.J. Brand, Hulsterloo (Kloosterzande: Jac. Duerinck-Krachten, 1957) rommelige synthese, bestaande kennis aangevuld met gegevens uit plaatselijke bronnen; R. Van der Linden, 'Witte duiven tonen de weg (Drongen)', in: Mariaal tijdschrift 35 (1964) p. 62-63; C. Goemé, ''De norbertijnen te Drongen 1138-1796', in: Bijdragen van de heemkundige kring Dronghine (Drongen 1972); R. Didier, 'Sedes Sapientiae', in: M. Goossens e.a., Gent, duizend jaar kunst en cultuur, dl. 1 (Gent: Stad Gent, 1975) p. 444, datering beeldje door R. Didier, beschrijving geheel gebaseerd op Het mirakuleuze beeld van O.L. Vrouw van Drongen (1923); R. van Gerven, 'Hulsterloo', in: De scheldepolders van de linkeroever (Beveren-St.-Niklaas: Herman Cools en Jos D'Hondt, 1977) p. 117 e.v.; Jan van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten (Assen-Amsterdam: Van Gorcum, 1978) p. 635, 695; P. Verbeeck en E. Engels, 'In de schaduw van Hulsterloo', in: Kieldrecht, polders gewonnen op de zee... (Beveren: Deckers Druk, 1982); M.K.E. Gottschalk, De Vier Ambachten en het Land van Saaftinge in de middeleeuwen. Een historisch-geografisch onderzoek betreffende Oost-Zeeuws-Vlaanderen (Assen: Van Gorcum, 1984) p. 2, 23, 38, 88, 124, 157, 330, 343-344, 465-466, 547, 550; Paul van Cleemput, Kerstlegende in Hulsterloo. Een evocatie als moraliteit ([Sint-Niklaas]: Paul van Cleemput, 1986; ongepubl.); R.M. van Heeringen, 'Archeologische kroniek van Zeeland over 1986', in: Zeeuws tijdschrift 37 (1987) p. 182-195, ook in reeks overdrukken van de Rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek, nr. 321, vermeldingen van prehistorische bewoning (p. 3-5) en middeleeuwse zandbogen (p. 14-15), nauwelijks relevant voor bedevaartonderzoek; A.M.J. Schutijser, De Lieve Vrouwtjes van Zeeland. Bedevaartplaatsen in Zeeland (Koudekerke: Schutijser, 1988) p. 48-55; Carlo Buysrogge en George Sponselee, Clinge, Graauw, Heikant, Hulst, Nieuw-Namen en Sint-Jansteen van 1900 tot nu (Hulst: Van Geyt Productions, 1990) p. 39; A. Schouteet, 'De broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterlo, 14de -16de eeuw. Archief en ledenlijst', in: Handelingen van het genootschap voor geschiedenis gesticht onder de benaming Société d'Émulation, 127 (1990) p. 109-144, bronnen m.b.t. de Broederschap uit Brugge/Damme; Sandra Goossens en George Sponselee, Kieldrecht en Nieuw-Namen toen en nu. Twee dorpen op de grens (Hulst: Van Geyt Productions, 1993) p. 5, 65, 84-85; H.J.E. van Beuningen en A.M. Koldeweij, Heilig en profaan. 1000 laat-middeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen (Cothen: Stichting Middeleeuwse Religieuze en Profane Insignes, 1993) p. 225; R. Van Daele, Ruimte en naamgeving in Van den Vos Reynaerde (proefschrift, Gent: Koninklijke Akademie voor Nederlandse taal- en letterkunde, 1995) waarin de toponomie van Hulsterloo uitgebreid aan de orde komt; J. de Baar, Nieuw-Namen en Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterloo. Legende en historie ([Nieuw-Namen]: Werkgroep 'Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterloo', 1995). Bij dit boekje een facsimile-uitgave van Het mirakuleuze beeld van O.L. Vrouw van Drongen (Gent, 1923, zie boven), voornamelijk over de gebeurtenissen na 1957; A. Dewitte, 'Onser Vrauwen vander Loo. Brugge 1349 - Damme 1410', in: Biekorf 95 (1995) p. 192-195; Hugo van der Velden, 'Petrus Christus's painting of Our Lady of the Dry Tree - a real tree and a miraculous image', werktitel, zal verschijnen in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes 60 (1997), waarin bespreking van de illustratie op de aflaatbrief en signalering van het verband tussen de Brugse broederschap en de verering voor O.L. Vrouw van Hulsterloo bij Hulst. Overige bronnen: KDC BiN-dossier Hulsterloo; Meertens Instituut volkskundige vragenlijst 64a (1993). |
|
naar het KDC, voor aanvullingen en
commentaar. |