Arnhem, H. Eusebius

Cultusobject: H. Eusebius Open Street Maps
Datum: 25 augustus; gehele jaar
Periode: 1453 - 1579
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Parochiekerk van St. Eusebius (Grote Kerk; thans N.H.)
Adres: Kerkplein 1, 6811 EB Arnhem
Gemeente: Arnhem
Provincie: Gelderland
Bisdom: Utrecht
Samenvatting: Gedurende ruim een eeuw, in de tweede helft van de 15e en de eerste helft van de 16e eeuw, werden in de grote stadskerk van Arnhem de relieken vereerd van de martelaar Eusebius. Deze relieken waren in 1453 uit de benedictijnenabdij van Prüm (D) overgebracht naar Arnhem om een nieuwe impuls te geven aan het kerkbezoek in de parochiekerk en om inkomsten te genereren voor de nieuwbouw van de kerk. Ondermeer uit een mirakelboek blijkt dat de relieken van Eusebius in Arnhem bovenlokale verering genoten. Bij de overgang van de stad naar de reformatie in 1579 werden de relieken de stad uitgesmokkeld, waar ze na enige omzwervingen, en slechts gedeeltelijk, in de 17e eeuw weer terugkeerden. Van een meer dan parochiële verering is dan echter geen sprake meer.
Auteur: Peter Nissen
Illustraties:
Topografie - De aan Martinus toegewijde parochiekerk van Arnhem, een van de hoofdsteden van het graafschap en sinds 1339 hertogdom Gelre, was een eigenkerk van de benedictijnenabdij van Prüm in de Eifel; met pauselijke goedkeuring van Alexander IV op 11 maart 1258 was de kerk in de kloostergoederen van de abdij geïncorporeerd, een incorporatie waar op 2 mei 1264 de deken en het domkapittel van Utrecht mee instemden. In de eerste helft van de 15e eeuw werd de kerk met een teruglopend kerkbezoek geconfronteerd en daarmee de abdij met teruglopende inkomsten. De gelovigen in Arnhem gaven in toenemende mate de voorkeur aan andere kerken in de stad, zoals de collegiale kerk van de heilige Walburga en de kloosterkerken. Op 16 december 1422 gaf paus Martinus V aan de abt van de St. Paulusabdij te Utrecht opdracht om de parochianen van Arnhem te dwingen hun bezoek aan andere dan de stadskerk te staken. Maar die maatregel had kennelijk onvoldoende effect. Daarom werd besloten tot nieuwbouw van de stadskerk en tot aanwijzing van een tweede kerkpatroon. Deze kerkpatroon werd de heilige martelaar Eusebius, van wie uit de verzameling van de abdij van Prüm relieken naar Arnhem werden overgebracht.
Met de nieuwbouw van het schip en de toren van de nieuwe, aan Eusebius en Martinus toegewijde stadskerk van Arnhem werd in 1452 begonnen. De eerste steen werd door hertog Arnold van Gelre gelegd. De bouw vond plaats op een daarvoor aangekocht stuk grond naast de bestaande laat-gotische driebeukige Martinuskerk; een op die grond staand woonhuis werd gesloopt. De nieuwbouw verrees in het oudste bebouwde gedeelte van de stad, ten noorden van de Markt en slechts door de Markt, de Sabelspoort en de (later gedempte) haven gescheiden van de rivier de Rijn. Er werd gebouwd van west naar oost, in de richting van de reeds bestaande driebeuk, die daardoor in oppervlakte verdubbeld werd. In 1455 bleek de bouw wegens financiële problemen al te stagneren. In 1478 evenwel werd het uurwerk van de oude naar de nieuwe toren overgebracht, zodat aangenomen mag worden dat schip en toren van de nieuwe stadskerk toen gereed waren. Vooral de imposante toren bepaalde voortaan het silhouet van de stad Arnhem. Voor de schippers op de Rijn diende hij als baken.
De relieken van Eusebius zullen aanvankelijk waarschijnlijk in het koor van de voormalige kerk zijn opgesteld. Pas tegen het einde van de nieuwbouw van de kerk, waarschijnlijk in het vierde kwart van de 15e eeuw, werd aan de zuidzijde, ten westen van het zuidportaal, een kapel voltooid die bekend zou worden als de Eusebiuskapel. Daar werden de relieken van Eusebius ter verering opgesteld. De kapel was niet alleen vanuit het schip van de kerk te bereiken, maar was via een eigen ingang ook van buitenaf toegankelijk.
- Toen Arnhem in 1579 naar de reformatie overging werd ook de Eusebiuskerk (Grote Kerk) bestemd voor de protestantse eredienst. Bij het bombardement van Arnhem in september 1944 werd de oude Eusebiuskerk vernield. Na de Tweede Wereldoorlog werd zij echter opnieuw opgebouwd; de nieuwe toren werd daarbij hoger gemaakt dan zijn voorganger.
Cultusobject - Object van verering in Arnhem waren relieken van de martelaar Eusebius, die in de tweede eeuw onder keizer Commodus (180-192) samen met Vincentius, Peregrinus en Pontianus in Rome de marteldood stierf. Deze relieken zouden in de negende eeuw door paus Sergius II (844-847) op aansporing van keizer Lotharius I, die na zijn terugtrede als keizer monnik werd in Prüm, geschonken zijn aan graaf Markward, de abt van Prüm. De relieken werden in 1453 door Walram van Wamel, in 1451 benoemd tot pastoor van Arnhem, plechtig overgebracht naar de Gelderse stad. Op 22 augustus 1453, woensdag na Maria Tenhemelopneming en drie dagen voor de feestdag van Eusebius, betaalden de burgemeesters van Arnhem een drinkgeld aan de pastoor voor 42 mannen, 'als hy hier Sante Eusebium had gebracht'. Op 1 oktober 1453 zonden burgemeesters, schepenen en raad van Arnhem een brief aan de abt en het convent van Prüm om hen te danken voor het feit dat zij 'onse kirche ende stat verluchtet ende verciert hebben mit enen duerbaren schatt, als mit den weerdigen gantschen lichaem des heiligen martelers Eusebii, ende voele particulen ende stucken van anderen weerdigen'.
Kennelijk was een jaar eerder al een reliekhouder vervaardigd, want op 19 december 1452 werden elf Rijnse guldens betaald aan 'den luden die dat heilichdoem brachten'. Mogelijk is hiermee het object bedoeld dat het bovenstuk vormt van de huidige reliekhouder. Dit bovenstuk wordt op kunsthistorische gronden inderdaad in het midden van de 15e eeuw gedateerd. Het is een zilveren hoofdreliquarium, een reliekhouder in de vorm van een hoofd met schouders. Het toont een hiëratisch, strak voor zich uit starend gelaat, omgeven door licht krullend haar. Een strakke halsband met vier knoopjes aan de voorzijde scheidt het hoofd van de glad gepolijste schouders. Het strak vormgegeven gelaat kan opgetild worden, waardoor de schedelreliek zichtbaar wordt. Het fraai gestileerde haar is van verguld zilver. Hoe en waar de andere uit Prüm overgebrachte relieken bewaard werden, is niet bekend.
- In 1579 werd in de stad Arnhem de reformatie doorgevoerd. De laatste pastoor Jorgen van Prumen (van Prüm), die reeds dertig jaar de Arnhemse parochie leidde, werd aanvankelijk ongemoeid gelaten en mocht zelfs korte tijd in zijn pastorie blijven wonen. In 1583 nam hij toch uit veiligheidsoverwegingen zijn intrek in het Agnietenklooster aan de Beek (tegenwoordig Beekstraat) te Arnhem, waarheen hij ook de relieken van Eusebius overbracht. In 1591 overleed pastoor Jorgen. Omdat de overste van het Agnietenklooster, zuster Gertrudis, vreesde dat de relieken toch in beslag genomen zouden worden, liet zij deze heimelijk de stad uitsmokkelen en naar Emmerik overbrengen. Vandaar zou een gedeelte, waaronder het reliekschrijn met de schedel van Eusebius, naar Deventer zijn overgebracht. Ook zou Gertrudis omstreeks die tijd relieken naar Zutphen hebben laten brengen.
Sasbout Vosmeer (1548-1614), vanaf 1592 apostolisch vicaris van wat spoedig de Hollandse Zending zou gaan heten, spande zich in om de verblijfplaats van de relieken te achterhalen. In 1625 keerde in elk geval het zilveren hoofdreliquarium van Eusebius weer terug naar Arnhem. Abusievelijk verkeerden de Bollandisten in de 18e eeuw in de veronderstelling dat de reliekhouder zich nog te Deventer bevond.
In de loop van de 17e eeuw werd het hoofdreliquarium vergroot met een zilveren midden- en onderstuk. Het middenstuk sluit aan op het schoudergedeelte en heeft aan de voor- en achterzijde een fenestella of kijkvenster. Het ovale kijkvenster aan de voorzijde wordt omgeven door palmtakken. Aan weerszijden van het venster knielt een engel met gevouwen handen. Aan de achterzijde is het kijkvenster omgeven door florale motieven (bloemen en vruchten). Aan beide zijden is een reliek zichtbaar. Het reliek aan de voorzijde zou de versteende tong van Eusebius zijn. Tijdens het martyrium van Eusebius zou volgens de overlevering zijn tong door de beulen zijn uitgerukt, waarna de martelaar toch onverdroten voortging te getuigen van zijn geloof. Onder beide relieken bevindt zich een perkamenten strookje met het opschrift 'B. EUsebI Martyr ora pro nobIs ConsoDaLIbUs' (zalige Eusebius, martelaar, bid voor ons tochtgenoten). In deze aanroep zit een chronogram verwerkt met het jaartal 1663. Het onderstuk is een rechthoekige kist die met zilveren platen is beslagen. Aan de voorzijde is in het midden Eusebius afgebeeld als Romeins soldaat met helm en harnas en aan weerszijden een engel die komt aanvliegen met een zegekrans voor de martelaar. In de kransen is te lezen respectievelijk 'Sanctus' en 'Eusebius mar'. Florale motieven vullen het vlak verder. Boven de twee engelen is het jaartal 1669 aangebracht.
- De inmiddels uit drie delen bestaande reliekhouder kreeg een plaats in een van de katholieke schuilkerken in Arnhem, waarschijnlijk aanvankelijk in de St. Jansstatie en later in de in 1690 gestichte en door seculieren bediende statie van St. Eusebius. Deze inmiddels gesloopte statie had haar ingang aan de Luthersesteeg, maar stond in Arnhem wegens de grote zijgevel met ramen aan de Varkensstraat bekend als de Varkensstraatkerk. In 1779 werd zij onder leiding van pastoor Bernard Roes vergroot, zodat de achtergevel op de Muntersteeg uitkwam. In 1811 werden de beide katholieke staties in Arnhem, de St. Eusebiusstatie en de St. Jansstatie, samengevoegd tot een parochie, met de St. Walburgiskerk als parochiekerk en de St. Eusebiusstatie als bijkerk.
In 1858 werd de statie door Joannes Zwijsen, aartsbisschop van Utrecht, tot zelfstandige parochie verheven en de voormalige schuilkerk tot parochiekerk. Omdat de kerk zich in vervallen staat bevond, werden voorbereidingen getroffen voor nieuwbouw. Op 14 januari 1864 werd de bouw aanbesteed, en reeds op 24 oktober 1865 kon de energieke Johannes Henricus van Basten Batenburg, pastoor van de St. Eusebiusparochie van 1858 tot 1889 en later tevens deken van Arnhem en kanunnik van het kathedraal kapittel, de inwijding van de aan de westzijde van het Nieuwe Plein gebouwde nieuwe parochiekerk van St. Eusebius beleven. Het reliekschrijn van Eusebius werd in deze, naar ontwerp van architect H.J. van den Brink in stucadoorsgotiek gebouwde kerk ondergebracht, waar het een plaats kreeg op het rechter zijaltaar. Dat werd speciaal voor het schrijn naar ontwerp van J.C. Wilbrink vervaardigd door Arie Lisman uit Utrecht. Het in gebronsd metaal uitgevoerde altaar bood in een rondboog boven het tabernakel plaats aan het schrijn. Boven het schrijn hielden twee engelen een kroon vast. Aan weerszijden van het schrijn waren scènes uit het martyrium van Eusebius en zijn drie gezellen afgebeeld. Verder waren door Wilbrink muurschilderingen aan weerszijden van het altaar ontworpen die een gehistoriseerd beeld van de overbrenging van de relieken van Prüm naar Arnhem gaven.
- Het teruglopend kerkbezoek leidde tot de sluiting van de (nieuwe) r.k. St. Eusebiuskerk in Arnhem. In 1990 werd het gebouw afgebroken. Van het negentiende-eeuwse Eusebiusaltaar zijn slechts fragmenten bewaard gebleven. Het kostbare reliekschrijn was reeds in 1988 overgebracht naar de schatkamer van de op 17 oktober 1964 tot basiliek verheven St. Walburgiskerk te Arnhem, waar het momenteel bewaard wordt.
Een deel van de relieken van Eusebius moet overigens tot 1944 reeds in een schrijn bewaard zijn geweest in de St. Walburgiskerk, die in 1808 weer voor de katholieke eredienst beschikbaar was gesteld. Deze relieken bevonden zich namelijk in een kist die in 1853 bij de afbraak van het oude altaar in de St. Walburgiskerk en de bouw van een nieuw priesterkoor te voorschijn kwam. Op de zolder van de pastorie werd toen tevens een plaat gevonden met de beeltenis van Eusebius en het jaartal 1622. Deze plaat paste op de kist, zodat aangenomen werd dat het om een kist met relieken van Eusebius ging die in 1622 aan de St. Jansstatie geschonken was. De kist met relieken werd in het nieuwe altaar van de St. Walburgiskerk geplaatst. In 1938 vervaardigde de Roermondse glazenier Joep Nicolas nog een altaar in opaline glastechniek met ondermeer een afbeelding van Eusebius. Het schrijn met diens relieken en die van andere heiligen werd onder het altaar geplaatst. Altaar en schrijn zijn evenwel bij het bombardement van Arnhem in september 1944 verloren gegaan.
Verering - Al kort na de translatie van de relieken van Eusebius van Prüm naar Arnhem in 1453 zijn er blijken van verering. In 1455 betaalde het stadsbestuur van Arnhem een som gelds voor 25 kruiken olie ten behoeve van de drie lampen 'tot sunte Eusebius'. In 1473 wordt in de stadsrekening van Arnhem voor het eerst een broederschap van de heilige Eusebius vermeld. De stadsrekening van 1474 bevat een post voor de speellieden die 'voir sente Euzebius spoelden op synen dach doe men hem droech'. Blijkbaar vond toen op de feestdag van Eusebius, dat wil zeggen op 25 augustus, een ommegang met de reliekhouder plaats. De Bollandisten wisten in de 18e eeuw, mogelijk uit mondelinge overlevering, te melden dat het schrijn door vier priesters gedragen moest worden. Tot wanneer de ommegang op het feest van Eusebius in Arnhem heeft bestaan, is niet bekend. In elk geval bepaalde hertog Karel van Gelre en Gulik nog op 10 augustus 1530, dat 'om sunderlinge milde oirsaicken' voortaan op het feest van Eusebius niet alleen het hoofd van de heilige, maar dat 'nu en toekomende sent Eusebius daeghe ind so voirtaen alle Jair syne gehele hijllige Reliquien und gebeenten mitter casten solempnelick' gedragen moesten worden. Het laatste getuigenis van een bijzondere viering van het feest van Eusebius dateert uit het jaar 1554. In dat jaar wordt een uitgavenpost vermeld voor speellieden 'die dat spull spuelden op sint Eusebiusdach van der doet'.
- Het duidelijkste getuigenis van het feit dat de verering van Eusebius een meer dan alleen lokale aantrekkingskracht uitoefende, vormt een in handschrift overgeleverd mirakelboekje. Het is rond 1500 geschreven in het klooster Bethanië bij Arnhem, een in 1404 of 1405 gesticht convent van zusters van het gemene leven, dat later in de 15e eeuw is opgenomen in het Kapittel van Windesheim. Het mirakelboekje bevat de opsomming van 32 gebedsverhoringen op voorspraak van de Arnhemse Eusebius. Drie verhoringen zijn gedateerd: het veertiende mirakel in 1470, het 22e in 1474 en het 24e in 1475. Het mirakelboekje kan dus op zijn vroegst na dat jaar zijn samengesteld. De eerste dertien verhoringen hebben alle betrekking op personen uit Arnhem zelf. Pas uit de volgende mirakelverhalen blijkt dat ook van elders gelovigen naar Arnhem kwamen om de voorspraak van Eusebius in te roepen. Genoemd worden de gehuchten, dorpen en steden Elden, Lathum, Huissen, Ede, De Praast, Zutphen, Deventer, Nijmegen, Emmerik, Terborg, 's-Heerenberg en Amersfoort. Van een vrouw uit Utrecht, die Eusebius aanriep om genezing te krijgen van haar kraamvrouwenkoorst, wordt vermeld dat zij vroeger in Arnhem had gewoond, en van een vrouw uit Mechelen wordt gezegd dat zij Arnhem ooit bezocht had en toen over Eusebius had horen vertellen. Deze toevoeging maakt het mogelijk dat deze vrouw uit de Zuidnederlandse stad Mechelen kwam en niet uit het Gelderse dorpje Megchelen in de nabijheid van Arnhem. Toch lijkt de verering voor 'den heiligen weerde vrient Gades sunte Eusebius' niet meer dan een regionale uitstraling gehad te hebben. Vrijwel alle genoemde plaatsen liggen immers binnen een straal van vijftig kilometer rond Arnhem. Eusebius werd voor een breed scala aan ziekten aangeroepen: verstikking, verlamming, blindheid, stomheid, doofheid, gezwellen, bloedingen, een beroerte, een keelziekte en een hartkwaal. Daarnaast worden in het mirakelboek verhoringen vermeld bij gevallen van verdrinking, bij een overval, een gevangenname en een verbroken vriendschap.
- Vanaf het midden van de 16e eeuw ontbreken getuigenissen over een meer dan locale verering voor de Arnhemse relieken van Eusebius. De overgang van de stad naar de reformatie in 1579 betekende het einde van een cultus die waarschijnlijk toch al niet meer van grote betekenis was, en de verdwijning van de relieken maakte enige tijd zelfs het voortbestaan van een lokale cultus onwaarschijnlijk. Na de terugkeer van de relieken van Eusebius in Arnhem in de 17e eeuw is er nooit meer een verering tot stand gekomen die meer was dan van lokale aard. Ook de nieuwe St. Eusebiuskerk uit 1865 groeide nooit uit tot een bedevaartkerk.
- Sinds 1988 wordt, zoals gezegd, het reliekschrijn van Eusebius in de schatkamer van de basiliek van St. Walburgis te Arnhem bewaard. De enige uiting van verering die is overgebleven, bestaat uit de plaatsing van het schrijn op het priesterkoor van de basiliek op het feest van de kerkwijding. Deze plaatsing gaat niet gepaard met verdere handelingen die van verering blijk geven. Een ansichtkaart in kleur van de reliekbuste is er te koop.
Een Eusebiusbeeld van de hand F.W. Mengelberg uit het einde van 19e eeuw (afkomstig uit de 19e-eeuwse Eusebiuskerk) is eveneens in de Walburgkerk te vinden.
Bronnen en literatuur Archivalia: Arnhem, gemeentearchief Arnhem: oudarchief der gemeente Arnhem, inv.nr. 1245 e.v, stadsrekeningen 1451-52 e.v; inv. nr. 6078. Arnhem, Rijksarchief in Gelderland: handschriftencollectie, nr. 191, voor een beschrijving van dit handschrift door P. Nissen, zie: A.J. Geurts, A. Gruijs en J. van Krieken, Codicografie en computer. Proeve van een leidraad voor het beschrijven van handschriften (PCC-project) (Nijmegen: Alfa, 1983) p. 84-90.
Tekstedities: A. van L[ommel], 'Berigten aangaande reliquiën van heijligen of h. zaken uit Noord-Nederland ontvoerd. Ais 1582-1630', in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 7 (1879) p. 97-100; J.A. Slempkes en Alb. Oltmans, Sagen en sproken van het oude Gelre. Fluisteringen - angstgedachten - beeldingsgaven - bijgeloof, dl. 1 (Zutphen: W.J. Thieme, 1932) p. 80-98; W. Jappe Alberts, 'De verering van Sint-Eusebius', in: Archief voor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland 4 (1962) p. 1-9; M. Carasso-Kok, Repertorium van verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1981) p. 30-31.
Literatuur: Arend van Slichtenhorst, XIV Boeken van de Geldersse Geschiedenissen (Arnhem: Jacob van Biesen, 1653) p. 245; Acta Sanctorum, Augustus V (Antwerpen: Jacobus Antonius van Gherwen, 1741) p. 111-118, met name 113-114; G. van Hasselt, Kroniek van Arnhem (Arnhem 1790) p. 28; G. van Hasselt, Geldersch Maandwerk voor 't jaar 1807, dl. 2 (Arnhem: J.H. Moeleman Jr., 1807) p. 198; Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven, XXIII/1900 ('s Gravenhage, 1901) p. 170; A. Markus, Arnhem omstreeks het midden der vorige eeuw, met geschiedkundige aanteekeningen (Arnhem: Maatschappij tot exploitatie der Arnhemsche Courant, 1907; herdr. Arnhem: Gysbers & Van Loon, 1965 en 1975) p. 240-242; De kerk en de parochie van St.-Walburgis te Arnhem. Gedenkboek bij het eeuwfeest van de teruggave der kerk 22 juli 1908 (Arnhem: Stoomdruk van Mastrigt en Verhoeven, 1908) p. 15-16; H. Portheine Jr., 'St. Eusebius en St. Martinus, schutspatronen der St. Eusebius- of Groote kerk te Arnhem', in: Bulletin Nederlandsche Oudheidkundige Bond 1913, p. 174-182; Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, dl. 4 (Utrecht: Oosthoek, 1917) p. 21; Alb. Oltmans, 'Historische schetsen XXV. De mirakelen van St. Eusebius', in: Arnhemsche Courant. Dagblad voor Arnhem en Gelderland, zaterdag 26 april 1924; Th. Ariëns e.a., Parochiegids bij het eeuwfeest van de parochie H. Eusebius te Arnhem (Arnhem: Parochie H. Eusebius, 1958); A.J. Maris, 'De oude of Grote kerk te Arnhem, ontvangstbewijs voor de relieken van Sint Eusebius, martelaar, en gezellen', in: Bijdragen en mededelingen Gelre' 59 (1960) p. 176-178; W. Jappe Alberts, 'De verering van Sint-Eusebius', in: Archief voor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland 4 (1962) p. 1-9; H.P.R. Rosenberg, 'De Sint-Eusebiuskerk te Arnhem', in: Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 6e serie, 15 (1962) k. 189-212; Ellen L. van Waardenburg, 'De verering van St. Maarten en St. Eusebius te Arnhem', in: De Grote Kerk van Arnhem. Bouw, verwoesting, herbouw (Arnhem: Gemeentemuseum, 1964) p. 11-15; W. Jappe Alberts, Geschiedenis van Gelderland van de vroegste tijden tot het einde der middeleeuwen ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1966) p. 230; W. Jappe Alberts, Geschiedenis van Gelderland tot 1492 (Zutphen: Walburg Pers, 1978) p. 237-238; Wilhelm Kohl, Ernest Persoons, Anton Weiler, Monasticon Windeshemense, dl. 3 (Brussel: Archief- en Bibliotheekwezen in België, 1980) p. 569-580, met name 573; Grote- of Eusebiuskerk Arnhem. Geschiedenis Kerk + Toren, Rondgang (Arnhem: Stichting Grote- of Eusebiuskerk, [ca. 1980]); C.J.M. Schulte-van Wersch en A.G. Schulte, 'Een nieuwe kerk aan een nieuw plein', in: Arnhem. Elf facetten uit de 19de en 20ste eeuw (Zutphen: Walburg Pers, 1983) p. 75-89; W. Jappe Alberts, Arnhem. Het leven in een middeleeuwse stad (Dieren: De Bataafsche Leeuw, 1983) p. 7-10; Peter J.A. Nissen, 'De heilige vriend Gods Sint Eusebius. Nederlandse mirakelboeken uit de late middeleeuwen, in het bijzonder het Arnhemse mirakelboek van Sint Eusebius, als bron van volksgeloof', in: Volkskundig Bulletin 12 (1986) p. 283-317; P.J. te Poel, 'De schatkamer van de Basiliek van Sint Walburgis te Arnhem', in: Bulletin Stichting Oude Gelderse kerken 26 (1988) p. 145-151, ook als afzonderlijke uitgave: Vier eeuwen Arnhems wel en wee weerspiegeld in zilver (Arnhem: Schatkamer St. Walburgis-Basiliek, 1988); Peter J.A. Nissen, 'Niederländische Mirakelbücher aus dem Spätmittelalter, insbesondere das Arnheimer Mirakelbuch des heiligen Eusebius, als Quelle für den Volksglauben', in: Peter Dinzelbacher und Dieter R. Bauer ed., Volksreligion im hohen und späten Mittelalter (Paderborn etc.: Ferdinand Schöningh, 1990) p. 275-305; R.R.A. van Gruting, 'Lotgevallen van de relieken van H. Oswald en H. Eusebius uit het bezit van de apostolisch-vicaris Sasbout Vosmeer', in: Bijdragen en mededelingen Gelre 83 (1992) p. 29-92; A.G. Schulte e.a., De Grote of Eusebiuskerk in Arnhem. IJkpunt van de stad (Utrecht: Matrijs, 1994) passim en p. 39-46
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Arnhem-Eusebius; Meertens Instituut volkskundige vragenlijst 64a+b (1993).
  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.