Maastricht, H. Antonius Abt

Cultusobject: H. Antonius Abt Open Street Maps
Datum: 17 januari
Periode: 14e eeuw (?) - 1783 (?)
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Kerk van St. Antonius Abt behorende tot het antonietenklooster
Adres: -
Gemeente: Maastricht
Provincie: Limburg
Bisdom: Roermond
Samenvatting: In 1209 werd op gebied dat toebehoorde aan de St. Servaaskerk, ten noordoosten van de stad Maastricht, een kapel ter ere van Sint Antonius Abt gebouwd. Al snel kwam hier de verering van deze beschermheilige tegen het 'Antoniusvuur' tot bloei. De kapel is in 1236 overgedragen aan de antonieten, die zich vervolgens ter plaatse vestigden, de verering van Antonius bevorderden en de lijders aan Antoniusvuur verpleegden. Van de verering van Antonius in Maastricht zijn slechts enkele herinneringstekens over.
Auteur: Hub. Reumkens
Illustraties:
Topografie - Aan het begin van de 13e eeuw nam ridder Arnold Stirbolt het initiatief tot de bouw van een kapel ter ere van St. Antonius Abt bij Maastricht. De stichtingskosten nam hij gedeeltelijk zelf voor zijn rekening, de rest werd gefinancierd uit giften van vereerders van deze populaire heilige. De toestemming om in het graafschap De Vroenhof ten noordoosten van Maastricht te mogen bouwen op een domein van het kapittel van de St. Servaaskerk, werd tegen de symbolische prijs van een jaarlijks offer van een kaars verleend bij akte van 18 december 1209. De kapel kreeg zo dezelfde status als de overige kapellen van de St. Servaaskerk. Zij werd middelpunt van een bloeiende verering van de beschermheilige tegen het zogenaamde Antoniusvuur. Dat trok de belangstelling van de antonieten van Pont-à-Mousson, die Maastricht rekenden tot hun balije, het gebied waarin zij het alleenrecht op de Antoniusdevotie hadden verkregen. Ridder Willem, vermoedelijk de zoon van Arnold Stirbolt, schonk omstreeks 1236 de kapel aan het moederhuis der antonieten; de schenking werd op 25 juli 1241 bekrachtigd door een overeenkomst met de patroon van de kapel, het kapittel van St. Servaas.
- De antonieten vestigden zo een commanderie in Maastricht en bouwden er een klooster en een hospitaal bij. Door de aanleg van de tweede omwalling kwam het gebouwencomplex van de antonieten binnen de muren van Maastricht te liggen. Omstreeks 1388 werd de kapel vervangen door een fraaie kerk, wellicht de gotische kruiskerk met twee torens die in 1575 door Georg Braun in zijn Civitates Orbis Terrarum is afgebeeld. Over de inrichting en kunstwerken van deze kerk is slechts weinig bekend; zeker is dat er in 1366 al diverse bij-altaren zijn geweest. De antonieten breidden in de loop der eeuwen hun bezittingen in stad en omgeving aanzienlijk uit. Zij verwierven onder meer het eiland in de Maas, de Griend, sindsdien Antoniuseiland genaamd, en ook een grondgebied in Bemelen (⟶ Bemelen, Antonius Abt), vandaar nog de huidige naam Antoniusbank. Bij de opheffing van de antonietenorde in 1783 werden alle bezittingen verenigd met die van de kerk van O.L. Vrouw te Maastricht; de vier geprofeste antonieten werden kanunnik van die kerk met alle daaraan verbonden rechten en plichten. In 1786 kocht koopman Jacobus Strengnarts kerk en klooster. Tijdens het beleg in 1794 werd het complex in brand geschoten; in 1848 is wat resteerde afgebroken; het terrein is afgegraven voor de aanleg van het kanaal en de haven van Maastricht.
- In Maastricht waren in 1999 nog enkele sporen te vinden van de middeleeuwse verering van St. Antonius. In de nieuwbouwwijk ten noorden van deze kerk, in de omgeving waar vroeger de commanderie van de antonieten stond, ligt een Sint Antoniusstraat en aan de overzijde van de Maas, in de omgeving van de Martinuskerk van Wyck, is een Sint Antoniuslaan.
Cultusobject - Zie voor de H. Antonius Abt ⟶ Altweert.
- Over het cultusobject, eventueel een beeld, zijn geen precieze gegevens bekend. Een hangertje (1475-1525) toont aan een zijde het hoofd van St. Servatius met mijter en kromstaf en aan de andere zijde Antonius Abt met T-vormige staf. Mogelijk is deze beeltenis gemaakt naar het voorbeeld van een bestaand beeld.
Verering - Omstreeks 1083 werd een priorij van de benedictijnen gesticht te Motte-au-Bois in de Dauphiné. Vanuit Constantinopel werden daarheen in het derde kwart van de 11e eeuw relieken van St. Antonius Abt overgebracht en tegen de muur van de kerk geplaatst. Hier ontwikkelde zich al snel een belangrijk bedevaartcentrum, zozeer dat de naam van de plaats veranderde in Saint-Antoine. Vooral sinds het pestjaar 1089 wendden de gelovigen zich in het bijzonder tot de heilige om gevrijwaard te blijven of genezing te vinden van een vorm van wondroos met branderige ontstekingen. Deze ziekte, later ook Antoniusvuur genaamd, werd veroorzaakt door schimmelvorming in het broodgraan en leidde tot de afsterving van ledematen en uiteindelijk tot een zeer pijnlijke dood. Vooral in zuidelijk Europa kon deze aandoening epidemische vormen aannemen.
- De benedictijnen van Saint-Antoine verleenden bezoekers en pelgrims onderdak in het hospicium van hun priorij. Door de grote toestroom van lijders aan het Antoniusvuur moesten de monniken leken inschakelen voor de verpleging van deze zieken. Los van de priorij werd een gasthuis gebouwd waar de lekenbroeders en -zusters hun liefdewerk verrichtten. Uit deze gemeenschap van vrijwilligers ontstond een min of meer zelfstandige gemeenschap die leefde van de gaven van de pelgrims en zieken. In anderhalve eeuw groeide hieruit een zelfstandige orde van gasthuisbroeders, gespecialiseerd in de verpleging van lijders aan het Antoniusvuur; ook priesters gingen van de orde deel uitmaken. De band met de benedictijnen werd verbroken; de gasthuisbroeders namen in het midden van de 13e eeuw de regel van Augustinus aan en werden reguliere kanunniken. Aan het einde van die eeuw nam de gemeenschap van gasthuisbroeders, toen reeds antonieten (of antonianen) genaamd, de benedictijner priorij met inbegrip van het bedevaartcentrum met geweld over. Met pauselijke goedkeuring verkregen de antonieten in hun balije het alleenrecht van 'quest' over de bevordering van de verering van St. Antonius Abt en over het inzamelen van gaven voor de zorg en verpleging van lijders aan het Antoniusvuur.
- In 1476 togen de inwoners van Beek, dat in dat jaar door brand(stichting) werd getroffen, herhaaldelijk op bedevaart naar St. Antonius te Maastricht en naar het Sacrament van Mirakel te ⟶ Meerssen. De Antoniusbedevaart in de (late) middeleeuwen naar Maastricht wordt voorts bevestigd door de praktijk van opgelegde bedevaarten. De Luikse officialiteit (in 1595: 'Ad Sanctum Anthonium Traiectensem') en de schepenbanken van Antwerpen (vijfmaal in de periode 1414-1430 en eenmaal tussen 1430-1445, Leuven (eenmaal tussen 1413 en 1427) en Hasselt (niet bepaald) verordonneerden pelgrimages naar Antonius in Maastricht. Verder is er uit die tijd een pelgrimsinsigne of hangertje bekend als materieel bewijs van de cultus.
- De verering van Antonius Abt was, zoals gezegd, reeds spoedig na 1209 begonnen. Hoe lang ze heeft bestaan is niet bekend; omdat het onderhouden van Antoniusculten een van de taken van de antonieten was, kan er met enige reserve vanuit worden gegaan dat er in 1783 tegelijk met de opheffing van deze orde een einde is gekomen aan deze cultus en bedevaart.
Materiële cultuur - Pelgrimsinsigne: combinatiehangertje met in ronde omlijsting insigne met aan de ene zijde Antonius Abt en aan de andere zijde St. Servaas (lood-tin; 25 x 20 mm, 1475-1525; collectie H.J.E. van Beuningen).

Bronnen en literatuur Tekstedities:Jos. Habets, 'Chronijk der landen van Overmaas en der aangrenzende gewesten door eenen inwoner van Beek', in: Publications S.H.A. Limbourg 7 (1870) p. 212-215, over de bedevaart uit Beek in 1476.
Literatuur: A. Schaepkens, 'Église et monastère de l'orde de Saint Antoine à Maestricht', in: Messager des sciences historiques et archives des arts de Belgique (1850) p. 346-372; J. Habets, Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond, dl. 3 (Roermond: Romen, 1892) p. 671-673; L. Maillet-Guy, Les origines de Saint-Antoine (Isère), XIe-XIIe siècles (Valence 1908); L. Maillet-Guy, Les commanderies de l'orde de Saint-Antoine en Dauphiné (Ligugé 1928); P. Noordeloos, 'La translation de Saint Antoine en Dauphiné', in: Analecta Bollandia 60 (1942) p. 68-81; P. Noordeloos, 'Enige gegevens over Broederschappen van S. Antonius' in: Publications S.H.A. Limbourg 85 (1949) p. 482; P. Noordeloos, 'Een bijdrage tot de geschiedenis van de Commanderie van S. Antonius te Maastricht', in: Publications S.H.A. Limbourg 92-93 (1956-1957) p. 153-254; P. Noordeloos, 'Antoniana', in: Archief voor de Katholieke Kerk in Nederland 1 (1959) p. 27-107; A. Munsters, 'Verkenning van de Middeleeuwse Kerk in Limburg', in: Limburgs Verleden, Geschiedenis van Nederlands Limburg tot 1815, dl. 2 (1967) p. 483-484; J. van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten (Assen: Van Gorcum, 1978) p. 148, 627, 696; N.G. Prick, 'Op Slavante verdween het levenswerk van de Minderbroeders; gangenstelsel was monument van streekgeschiedenis', in: Limburg van Mook tot Eijsden, jaarboek (1980) p. 12-19; G. de Bruyn, Moederkoren, heilig vuur en de Antonietenorde (Lunteren 1986); P. Ubachs, St.-Matthijskerk (Maastricht: Stg. Historische Reeks Maastricht, 1993, 2e dr.); H.J.E. van Beuningen & A.M. Koldeweij, Heilig en profaan. 1000 laatmiddeleeuwse insignes uit de collectie van H.J.E. van Beuningen (Cothen: Stg. Middeleeuwse religieuze en profane insignes, 1933) p. 196, inv.nr. 973.
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Maastricht-Antonius Abt.

  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.