Cultusobject
|
- Sint Jeroen was een uit Schotland afkomstige missionaris; hij was de zoon van een edelman. In 847 zou hij zijn geland tussen Katwijk en Noordwijk. Op last van de bisschop van Utrecht (St. Hunger?) vestigde Jeroen zich in 851 in Noordwijk, dat toen nog Northgo heette, om de bewoners van die plaats te kerstenen. Hij bouwde er een kerkje dat aan St. Maarten was gewijd. Op 17 augustus 856 werd Jeroen door de Noormannen vermoord. - Volgens de traditie werd de plaats te Noordwijk waar Jeroens lichaam begraven lag, circa 980 door de boer Nothbodo teruggevonden. Jeroen had zich in drie dromen aan hem bekend gemaakt en ervoor gezorgd dat Nothbodo zijn verloren paarden terugvond.
Egmond - Na de vondst van het gebeente - minus de schedel - in Noordwijk werd het volgens de 11e-eeuwse 'vita' tussen 983 en 988 overgebracht naar de Egmondse abdij. Daar rustte Jeroens gebeente in een aparte schrijn. In de Egmondse reliekenlijst (begin 13e eeuw) is sprake van een 'capsa s. Yeronis' (reliekschrijn van St. Jeroen), waarin bijna het volledige lichaam van de martelaar werd bewaard. In verschillende altaren in de kloosterkerk werden - in ieder geval sedert de 12e eeuw - kleine partikels van Jeroens lichaam bewaard. - De relieken van Jeroen, voorzover aanwezig in de abdij van Egmond, werden in juni 1573 in Haarlem in veiligheid gebracht. In het abdijmuseum van de huidige abdij van Egmond bevindt zich een grote perkamenten strook (12e eeuw?) uit de oude Egmondse reliekenschat met daarop in kapitalen de volgende vermelding: 'Hic requiescit corpus Sancti Hieronis' ('Hier rust het lichaam van de Heilige Jeroen'). - Ook elders waren relieken van Jeroen: bijvoorbeeld in het St. Nicolaasklooster in Utrecht (een been). Op de verschillende altaren gewijd aan Jeroen (de Nieuwe Kerk te Amsterdam en de Oude en Nieuwe Kerk te Delft, de Laurenskerk te Rotterdam en Hooglandse Kerk te Leiden) werden waarschijnlijk ook relieken bewaard die verkregen waren van de abdij Egmond. - In 1950 is, opnieuw vanuit Noordwijk, maar nu vanuit de schrijn van de heilige Jeroen, een reliek naar de heropgerichte abdij van Egmond overgebracht. Het ging om twee rechterbovenribben.
Noordwijk - Vanaf omstreeks 1310 was de Jeroenskerk te Noordwijk in het bezit van een schedel die van het heilige gebeente afkomstig heette te zijn. De schedel ging bij het ten uitvoer brengen van de reformatie verloren. - In 1653 schonk het kapittel van Haarlem een ellepijp van Jeroen uit de Egmondse reliekschat aan de statie in de Noordwijkse Kerkstraat. - In 1851 werden de uit de abdij van Egmond afkomstige relieken van Sint Adalbert en Sint Jeroen bij de opheffing van de 'Vergaderinghe der Maechden in den Hoek', op de Bakenessegracht te Haarlem teruggevonden en overgedragen aan het bisdom. Mgr. J.J. Graaf verrichtte in 1868-1870 een inventarisatie. De uitkomst van het onderzoek van de relieken van Adalbert en Jeroen in 1889 was zeer positief: ze waren autenthiek en de openbare verering was toegestaan. Op 17 juli 1889 gaf het kapittel van Haarlem daaraan zijn toestemming. Op 16 augustus 1892 werden de relieken, geborgen in een reliekschrijn die was vervaardigd door Gerard Brom (Utrecht), overgebracht van Haarlem naar Noordwijk. - In 1898 schonken de kerkmeesters van de St. Jeroenskerk een altaar (ontwerp Nic. Molenaar; uitvoering Margry & Snickers) voor de St. Jeroenskapel, gelegen ter rechterzijde van het priesterkoor. Op dit altaar heeft het beeld van Jeroen, in 1870 door Jos Graven vervaardigd, een prominente plaats. Onder het beeld bevindt zich, achter deuren, de reliekkas van de heilige Jeroen, in 1892 vervaardigd door Gerard Brom. In deze kas zien we een onderkaak, een ellepijp in een zilveren arm (1648), een spaakbeen en twee bovenarmbeenderen. Op de voet van de reliekkas prijkt de volgende tekst: 'Reliquia Sancti Ieronis'. - Naast de reliekkas zien we in gepolychromeerd hout twee voorstellingen. Links: de onthoofding van Jeroen en rechts: de ontdekking van het graf en de vondst van het lichaam van Jeroen door de Noordwijkse boer Nothbodo, in aanwezigheid van graaf Dirk II van Holland en bisschop Balderik van Utrecht. In de St. Jeroenkapel verbeelden drie gebrandschilderde ramen de prediking van Jeroen, zijn marteldood en zijn verering. In de parochiekerk wordt nog een wit houten beeld (18e eeuw) van de heilige bewaard. - In januari 1983 verrichtten medewerkers van het Anatomisch Embryologisch Laboratorium van de Rijksuniversiteit Leiden onder leiding van dr. G.J.R. Maat een onderzoek naar de relieken van Jeroen. Hierin betrokken zij ook de schedel die in 1909 in het koor van de Noordwijkse Grote of St. Jeroenskerk was opgegraven. Men had toen het vermoeden uitgesproken dat deze schedel wel eens van Jeroen zou kunnen zijn. De schedel bleek echter afkomstig van een jong gestorven man, terwijl de relieken van Jeroen alle van een oudere man, tussen de 50 en 80 jaar oud, afkomstig waren. Het hoofd van de heilige is misschien nog ingemetseld in de toren of na het transport van Noordwijk naar Leiden in 1584 verloren gegaan. - In 2007 en 2012 kreeg een paragnost (Chris Zoet) het zicht op (of een visioen van) een middeleeuwse monnik van Egmond die een schedel in de toren van de kerk zou hebben begraven. Vermoed werd die van Jeroen. Bij een opgraving op 11 juni 2008 in de toren kwam inderdaad een schedel tevoorschijn, maar wel van een man uit de tweede helft van de 11e eeuw. Daarmee kon die niet van Jeroen zijn geweest.
|
Verering
|
Middeleeuwen; Egmond - Een Egmondse monnik beschreef, waarschijnlijk in het laatste kwart van de 11e eeuw, onder abt Steven (1057-1105), de Vita et translatio van Sint Jeroen. Het is een stereotiepe tekst, geheel volgens de regels van het genre geschreven. Onder abt Asselijn (1122-1129) werd deze tekst afgeschreven en tezamen met het leven van St. Adalbert in een boekje gebonden. Volgens de tekst gelastte graaf Dirk II van Holland in overleg met bisschop Folcmar van Utrecht tussen 983 en 988 de opgraving van Jeroens lichaam. Omdat de kerk van Noordwijk een van het grafelijk klooster Egmond afhankelijke kerk was, zal de graaf zich tot deze actie gerechtigd hebben geacht. Mogelijk dat de graaf hiermee pelgrims naar zijn klooster wilde trekken. Egmond was overigens dankzij deze translatie de plaats geworden waar de heiligen die in Holland waren gestorven (Adalbert en Jeroen), hun laatste rustplaats vonden. - Van bedevaarten naar de relieken van Sint Jeroen is niets bekend. Uit het gegeven dat in Egmond aan het einde van de 11e eeuw een 'vita' van Sint Jeroen werd geschreven, kunnen we echter wel opmaken dat de monniken hebben gepoogd de devotie te stimuleren.
Noordwijk - Na de vondst van Jeroens lichaam in circa 980 verrees verrees boven zijn graf de eerste Jeroenskerk. Bedevaarten uit die periode zijn niet bekend. In 1303 kregen de Noordwijkers toestemming een nieuwe kerk te bouwen. Omstreeks 1310 vonden werklieden bij het graven van de fundamenten voor een nieuw altaar de verloren schedel van de heilige. De klokken begonnen 'als vanzelf te beieren' en bij de schedel vonden wonderbaarlijke genezingen plaats. Vanaf dat jaar ontwikkelde Noordwijk zich tot bedevaartplaats. - De eerste formele berichten over bedevaarten houden verband met de graven van Holland. Graaf Albrecht bezocht in september 1390 Noordwijk en zijn zoon Willem van Oostervant trok na een succesvolle krijgstocht tegen de Friezen in 1398 naar St. Jeroen en ging vervolgens door naar ⟶ 's-Gravenzande en ⟶ Naaldwijk. Aan het begin van de 15e eeuw, onder Willem VI, blijkt Noordwijk als bedevaartplaats een veelvuldige etappeplaats voor leden van het grafelijk huis. - Op 15 november 1429 bevestigde Zweder van Kuilenburg, bisschop van Utrecht, Noordwijk als bedevaartplaats. Pelgrims die de kerk op 17 augustus bezochten en de 'ommegang' meemaakten, kregen veertig dagen aflaat. Bij de omgang met het hoofd van Sint Jeroen deed men de volgende plaatsen aan: het martelveld, de St. Jeroenskerk en de St. Maartenskapel (Noordwijks oudste kerk). Waarschijnlijk heeft in 1571 de laatste omgang plaatsgevonden. Van enkele abdissen van de abdij Leeuwenhorst (Noordwijkerhout) is bekend dat zij op bedevaart naar St. Jeroen gingen. Ook belangrijke geestelijken die in Leeuwenhorst verbleven, gingen de reliek vereren. Soms werden personen op strafbedevaart naar Noordwijk gestuurd, bijvoorbeeld in 1514 de Amsterdamse slager Jan Pouwelsz en zijn vrouw omdat zij tegen de keur varkensvlees hadden verkocht.
Reformatie - De reformatie bracht weliswaar een einde aan de bedevaarten, maar niet aan de Jeroenverering. Op een lijst van vier- en aflaatdagen van het bisdom Haarlem, opgesteld in 1632, wordt het feest van Sint Jeroen vermeld als een dag waarop men 40 dagen aflaat kan verdienen. Jacobus de la Torre (1656) noemt Jeroen als patroon van verloren zaken. In de hele Nederlandse Republiek werd hij hiervoor aangeroepen, omdat Antonius van Padua er vrijwel onbekend was.
Herleving van de devotie - In 1835 werd in Noordwijk een nieuwe r.k. St. Jeroenskerk in waterstaatstijl gebouwd. De zilveren armhouder met de ellepijp kreeg in het interieur een prominente plaats. - Toen de relieken van St. Jeroen in 1892 naar Noordwijk werden overgebracht, werd deze plaats bij besluit van paus Leo XIII van 11 augustus van dat jaar verheven tot bedevaartplaats van St. Jeroen. Bij het bezoek aan de parochiekerk op het patroonsfeest of de daaropvolgende dagen konden pelgrims volle aflaten verwerven. - De eerste echte bedevaarttocht vond plaats op 21 augustus 1892, toen 179 Katwijkse katholieken naar Noordwijk liepen. Sinds die tijd trok ook de Amsterdamsche Processie, waarbij pelgrims uit Beverwijk, Halfweg en Haarlem zich aansloten, georganiseerd door de verering St. Jeroen in de hoofdstad. Na 1892 namen de bedevaarten naar Noordwijk een hoge vlucht. Vele duizenden bezochten de katholieke kerk en - vanaf 1894 - ook de plaats waar Jeroen de marteldood was gestorven, het zogenaamde martelveld op het landgoed Calorama. Het landgoed, dat in handen was van niet-katholieke eigenaars, werd vanaf 1894 opengesteld voor bedevaartgangers. De volgende voorwaarden waren aan de openstelling verbonden: de tochten moesten stil en zonder franje plaatsvinden en mochten niet op zondag worden gehouden. Bezoeken aan Calorama droegen een overwegend besloten karakter. De Amsterdamse processie telde in 1928 zo'n 70 deelnemers. - De route die de bedevaartgangers aflegden was de volgende: langs de Gooweg, de St. Jeroensweg en voorbij het zogenaamde St. Jeroenspoortje (bij de plaats waar de heilige de gewelddadige dood had gevonden); daarna via de St. Jeroenskrocht, naar de Voorstraat en de kerk op het Lindenplein. In de kerk vond de verering van de relieken plaats. Bank na bank gingen parochianen en pelgrims naar voren. Onderwijl werden speciale Jeroenliederen gezongen. - Uit de jaren twintig en dertig van de 20e eeuw werd vanuit wetenschappelijke hoek getornd aan het fundament van de Jeroenverering. De Leidse professor P.J. Blok was bereid te erkennen dat de overlevering alleen wat haar historische kern betreft vatbaar was voor wetenschappelijk historisch onderzoek. De vrome traditie was zo goed als waardeloos. De Utrechtse mediëvist O. Oppermann meende dat Jeroens levensbeschrijving een verzinsel was uit de 13e eeuw. Het Jeroensfeest was volgens hem ontstaan uit verwarring met het feest van de oudchristelijke martelaar Orion dat op 16 augustus wordt gevierd; St. Jeroen zou zelfs nooit hebben bestaan. De kritiek deed het geloof van velen wankelen en sneuvelen, maar kon niet verhinderen dat in 1956 het elfde eeuwfeest van Jeroens marteldood met grote luister werd gevierd. - Omdat de belangstelling voor de tochten naar het martelveld terugliep, wilde de pastoor de tochten verplaatsen naar de zondag. De eigenaar van Calorama bleek echter niet bereid op dit punt een concessie te doen. Halverwege de jaren zestig vond de laatste tocht naar het martelveld plaats. Ook processies door Noordwijk werden achterwege gelaten, als zijnde niet meer van deze tijd. - Omstreeks 1995 werd het St. Jeroensfeest gehouden op de eerste zondag van september; op deze wijze - immers na het vakantieseizoen - bereikte men meer gelovigen. Gemiddeld waren zo'n 1500 parochianen en pelgrims aanwezig. Onder hen waren ook gelovigen uit andere bisdommen. Het landgoed Calorama was geheel gesloten voor bedevaartgangers en de toenmalige eigenaar wilde geen devotionele praktijken op zijn terrein. De processie vond plaats binnen de kerk. De reliekschrijn werd binnengedragen en, na een omgang in de kerk, geplaatst voor het hoofdaltaar. Na de feestelijke eucharistieviering konden de gelovigen de relieken vereren. Sommigen deden dat met een buiging, anderen raakten de kas aan en streken met hun hand over het glas voor de reliek, weer anderen kusten het glas. Na afloop van de eucharistieviering en de reliekenverering zette het feest zich voort op het Lindenplein. Door het jaar heen was er regelmatig stille devotie. - In 1997 werd besloten de middeleeuwse Jeroensprocessie te herstellen als stille omgang. Men start op 17 augustus (Sint Jeroen) om 8.45 uur op het Sluispad, waarna de route Voorstraat, Douzastraat, Pickéstraat, Lijnbaanweg, Zeestraat, Molenstraat, Sint-Jeroensweg, Van de Mortelstraat, Gooweg, Voorstraat, Lindenplein tot aan het parochiecentrum werd gevolgd. Na afloop van de drie kwartier durende omgang was er koffie in het parochiecentrum. In 2009 deden zo'n honderd mensen mee aan de omgang, op de derde zondag van augustus. De ommegang gaat over de vijf 'heilige bruggen' in Noordwijk, alwaar wordt stilgestaan bij zijn leven. Daarnaast werd er dat jaar een pelgrimstocht georganiseerd vanuit Katwijk aan de Rijn naar Noordwijk. - Binnen het dorp zijn er nog vele elementen die naar de heilige verwijzen: gilde, fanfare, voetbalclub, bouwvereniging, jongenspatronaat, scholen, bibliotheek, park etc. Daarnaast is Jeroen binnen de naamgeving nog populair en maakte de bakker 'Jeroenkransjes'. - In 2017 werd het 125-jarig jubileum als bedevaartskerk gevierd, met uitstelling van de relieken.
|
Bronnen en literatuur
|
Archivalia: Noordwijk, parochiearchief. Haarlem, Rijksarchief in Noord-Holland: archief van het bisdom Haarlem, inv.nr. 331.1 s.v. Noordwijk. Tekstedities: L. Scholte, 'Iets over de kerkelijke bezittingen voor de tijden der Reformatie', in: Bijdragen voor de Geschiedenis van het bisdom van Haarlem 15 (1888) p. 84; O. Oppermann ed., 'Vita et Translatio Sancti Ieronis', in: Fontes Egmundenses (Utrecht: Kemink en zoon, 1933) p. 38-59; M. Carasso-Kok, Repertorium van verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen (Den Haag: Nijhoff, 1981) p.42-45; G.N.M. Vis, 'De Vita Sancti Adalberti Confessoris', in: Egmond en Berne. Twee verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen (Den Haag: Nederlands Historisch Genootschap, 1987) p. 32-33. Literatuur: Aub. Miraeus, Fasti Belgici et Burgundici (Brussel: J. Peperman, 1622) p. 479; J.J. Graaf, 'De reliquieën van St. Jeroen en St. Adalbert uit de abdij van Egmond', in: Bijdragen tot de geschiedenis van het bisdom van Haarlem 2 (1874) p. 377 e.v.; J. de la Torre, 'Relatio seu descriptio', in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 11 (1883) p. 123-124; 'De H. Jeroen, eerste pastoor van Noordwijk', in: Katholieke Illustratie 26 (1892-1893) p. 319, met gravure naar een foto; J.A.F. Kronenburg, Neerlands Heiligen in de Middeleeuwen, dl. 1 (Amsterdam: Bekker, 1899) p. 55-75. P.J. Blok, 'Sint Jeroen', in: Bijdragen voor geschiedenis en oudheidkunde, 4e reeks 3 (1903) 1-23; Jan Kalf, De katholieke kerken in Nederland (Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, 1906) p. 303-304; O. Oppermann, 'Over de wording der legende van Sint Jeroen', in: Opmerkingen over Hollandsche stadsrechten der XIIIe eeuw (Utrecht 1923) p. 31-38; 'Amsterdamsche Processie naar Nordwijk', in: De Tijd, 13 juni 1928; 'Sint Jeroen te Noordwijk', in: Katholieke Illustratie 17 juni 1931 en 67 (1933) nr. 38 p. 824-825; Godfried Bomans en Michel van der Plas, In de kou. Over hun roomse jeugd en hoe het hun verder ging (Bilthoven: Amboboeken, 1969) p. 209; R. Rentenaar, 'De Nederlandse duinen in de middeleeuwse bronnen tot omstreeks 1300', in: Geografisch tijdschrift, Nieuwe reeks 11 (1977) p. 361-376; W. van Hilten. Noordwijk als bedevaartplaats. Op zoek naar het verleden. De geschiedenis van Noordwijk, dl. 1 (Noordwijk: A.C. van der Meer, 1983); G.J.R. Maat, 'De relieken van St. Jeroen', in: Holland 17 (1985) p. 284-294; Sint-Jeroen, Noordwijk 100 jaar bedevaartplaats (Noordwijk: Parochie St. Jeroen, 1992); J.E.A. Boomgaard, Misdaad en straf in Amsterdam. Een onderzoek naar de strafrechtspleging van de Amsterdamse schepenbank 1490-1552 (Zwolle: Waanders, 1992) p. 156, 158; G.N.M. Vis, 'De Historia en de Miracula Nova Sancti Adalberti', in: G.N.M. Vis m.m.v. J.P. Gumbert ed., Egmond tussen kerk en wereld (Hilversum: Verloren, 1993), p. 86; G. de Moor, Verborgen en geborgen, Het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio (1261-1574) (Hilversum: Verloren, 1994) p. 445; J.G. Smit, Vorst en onderdaan. Studies over Holland en Zeeland in de late Middeleeuwen (Leuven: Peeters, 1995) p. 54-55, 57, bedevaarten in 1390 en 1398; Pius jaarboek. Almanak katholiek Nederland (Houten: Bohn etc., 1996) p. 347; Ted Konings, 'Lopen uit respect voor Sint-Jeroen', in: Katholiek Nieuwsblad, 14 augustus 2009; Robin de Wever, 'Paragnost helpt Noordwijk zijn reliek terug te vinden', in: Trouw, 15 juni 2018. Overige bronnen: KDC BiN-dossier Noordwijk; foto's Jeroensprocessie in: De Blauwdotter nr. 88 (1993) p. 27; 89 (1993) p. 11
|