Oud Zevenaar, O.L. Vrouw ter Nood Gods, Moeder van Smarten |
||
Cultusobject: | O.L. Vrouw ter Nood Gods, Moeder van Smarten | Open Street Maps |
---|---|---|
Datum: | 15 september (vanaf ca. 1905) | |
Periode: | 15e eeuw - ca. 1580 / eind 17e eeuw - 1975 | |
Religieuze context: | Christelijk | |
Locatie: | Mariakapel in de parochiekerk van St. Martinus/Mariakerk. | |
Adres: | Kerkweg 10/11, 6905 AW Oud Zevenaar-Babberich | |
Gemeente: | Zevenaar | |
Provincie: | Gelderland | |
Bisdom: | Utrecht | |
Samenvatting: | Deze in de 15e eeuw ontstane regionale Mariabedevaart bleef tot circa 1580 bestaan. Aan het einde van de 17e eeuw is de cultus opnieuw opgebloeid, naar alle waarschijnlijkheid niet op basis van het oorspronkelijke Mariabeeld, maar van een kleine albasten Moeder der Smarten. De Mariabedevaart heeft zich sindsdien met op- en neergangen tot aan de diefstal van het beeldje in 1975 kunnen handhaven. | |
Auteur: | Jacques Tersteeg | |
Illustraties: | ||
Topografie |
- Oud Zevenaar lag, evenals de streek waar het plaatsje in ligt, De Liemers, tot het begin van de 19e eeuw in het hertogdom Kleef. De Liemers vormde een buitenlands, dominant katholiek 'schiereiland' in de Republiek. Hierbinnen vervulde Oud Zevenaar een belangrijke functie als 'bedevaartplaats over de grens' voor katholieken uit de Nederlandse Republiek. |
|
Cultusobject |
- Tot het in 1975 werd gestolen, vormde een klein albasten beeldje (hoogte 30 cm) het cultusobject, voorstellende een pietà of O.L. Vrouw ter Nood Gods, ook wel Moeder van Smarten genoemd. Volgens een mondelinge mededeling van kunstkenner Frits van der Meer aan W. Peters zou een soortgelijk beeldje in Bari (Italië) zijn aangetroffen. Volgens een speculatie van Peters zou een exemplaar door de Liemerse drost Johan van der Loo op zijn reis naar Rome en het H. Land in 1450-1451 zijn meegenomen naar Oud Zevenaar. Kalf dateert het beeldje zonder verdere argumentatie omstreeks 1440. Een andere (anonieme) bron spreekt over ca. 1430 en brengt de pietà in verband met 'de meester van Rimini'. |
|
Verering |
Tot circa 1850 - Volgens een legende zou het Mariaheiligdom te Oud Zevenaar zijn ontstaan te danken hebben aan een beeldje dat door een uitgestotene, de 'Kromme Dirc', in het riet van de uiterwaarden van de Rijn werd gevonden. Op grond van de uit 1431 daterende stichtingsbrief van een O.L. Vrouwegilde in de buurtschappen Babberich en Holthuizen kan men concluderen dat er reeds voor het genoemde jaar enige tijd sprake is geweest van een speciale Mariadevotie te Oud Zevenaar. De eerste expliciete vermelding van een beeld treffen we aan in het in 1467 opgemaakte testament van de Liemerse drost Johan van der Loo, die 'vor dem Belde' begraven wenst te worden. Pas van na de verwoesting van de Martinus- en Mariakerk dateert de geschreven getuigenis van bovengenoemde pastoor Theodorus Lengell sr. Deze tekent in zijn 'Notata quaedam Dominorum Pastorum' o.a. nog het volgende op: 'Dat is gewis dat Zevenhaer is geweest een plaets alwaer groote ende veele miraculen geschiet sijn aen een bildt der L. Vrou, alsoo dat van den liberalen offer der peregrinanten, die aldaer die h. plaets menniegfuldieg quamen visitere(n), die sijdt ende suidt kerck is opgetimmert [...]'. Volgens Lengell heeft van de vele wonderen een uitvoerige documentatie bestaan, met getuigenissen, brieven en zegels, die echter bij de stadsbrand van 1599 verloren is gegaan. - De aantekeningen van Lengell doen vermoeden dat de devotie gedurende de 15e en 16e eeuw een hoge vlucht heeft genomen. Er kan tevens uit worden afgeleid dat het beeld naar alle waarschijnlijkheid tussen circa 1580 en 1600 verloren is gegaan. In ieder geval was het ten tijde van Lengell's pastoraat niet meer aanwezig. In de tweede helft van de 17e eeuw bleek de herinnering aan de Mariaverering in Oud Zevenaar evenwel nog te bestaan. Daarop wijzen de begravingen op het terrein van de verwoeste Mariakerk. Zo werd op 1 juni 1696 de uit een Liemerse adellijke familie stammende Joannis Smullings er begraven. Op 7 januari 1698 vond Petrus, knecht van Van Hunnepel, er een rustplaats, en op 6 april 1712 de Eerbeekse pastoor Henricus Brans. Toen apostolisch vicaris J. van Neercassel in mei 1669 Oud Zevenaar bezocht, memoreerde hij de vroegere wonderen en maakte hij melding van herstelplannen van pastoor Theodorus Lengell jr. Het feit dat Lengell jr. enkele jaren eerder, in 1664, op eigen kosten in de voormalige noordbeuk van de Mariakerk een kapel met Maria-altaar had opgericht, wijst inderdaad op een poging de oude devotie te doen herleven. Kalf deelt zelfs mee dat men er tijdens Lengell's pastoraat in geslaagd zou zijn 'het' beeld uit de stad terug te brengen en dat het toen in een kapelletje werd geplaatst, dat door de scheidingsmuur tussen het middenschip van de Martinuskerk en de verwoeste Mariakerk werd aangebracht. Bewijzen voor een eventuele terugkeer van het cultusobject zijn evenwel niet bewaard gebleven. Toch lijkt de Mariadevotie gedurende de 18e eeuw weer te zijn gegroeid, gezien het feit dat de kapel omstreeks 1780 moet zijn verbouwd en/of vergroot. Ook vonden er nog steeds begravingen plaats rondom deze kapel. Zo werd op 7 oktober 1792 de Vrouwe van Camphuizen, geboren Keppel, bijgezet in het familiegraf, dat gelegen was voor de deur van de buitenkapel. Drie jaar later werd Jonker Frans Verschueren begraven op het koor voor de ingang van de kapel. Votiefgeschenken - Na de dood van pastoor Becker in 1772 werden er door diens executeur-testamentair vragen gesteld over inkomsten van gedurende vele jaren geofferd vlas op het Maria-altaar in de kapel; van dit vlas werd kerklinnen geweven. Dit bericht getuigt van traditionele offergaven door bedevaartgangers afkomstig van het platteland. Pastoor Manders (1779-1806) meldt: 'Ouden van dagen weten nog te getuigen, hoe in hunne jeugd de geloovigen uit den omtrek in processie naar Oud Zevenaar kwamen, om de H. Maagd bij haar wonderbeeld te vereeren en hare gunst af te smeeken'. In de discussie over het toegelaten zijn van processiebedevaarten schreef de Gelderse procureur-generaal in 1821 aan de minister van Justitie dat er op 15 augustus onder meer vanuit Loo een bedevaart trekt naar het Mariabeeld dat 'voor wonderdadig wordt gehouden'. Hij vermeldde tevens dat deze bedevaart toen minstens al 30 jaar bestond. - In een boedellijst van de kerk, die in 1855 werd opgemaakt, treft men onder het hoofdje 'Versierselen' een aantal voorwerpen aan, die bestemd waren voor de verfraaiing van twee verschillende Mariabeelden. Het betreft door bedevaartgangers gegeven votiefgeschenken. Post 51 van deze lijst somt een aantal kleine voorwerpen op (te weten: 16 gouden kruisjes, 10 gouden slootjes, 1 gouden hartje, 1 brede en 2 andere gouden ringen, 1 zwart geëmailleerd kruisje en nog eens 2 gouden slootjes) die dienden 'Ter versiering van het beeld der H. Moeder maagd Maria in de Processie'. Post 57 vermeldt onder meer drie zilveren hartjes, vijf medaillons (met de letters 'P.V.O'), zes zilveren kruisjes, een zilveren klampje en een 'zilveren kruisje hangende aan het Mariabeeld in de kapel'. Misschien hebben beide posten betrekking op het beeld van O.L. Vrouw ter Nood (zie onder Cultusobject). De posten 54 en 56 van de lijst spreken duidelijk over tenminste nog een ander Mariabeeld: 'Vier zilveren kroontjes' voor 'beelden van de H. Moeder Maagd Maria en het Kindje Jezus' en 'Een Zilveren Schepter voor de H. Moeder Maagd Maria'. Post 54 heeft mogelijk betrekking op het 17e-eeuwse beeld van St. Anna te Drieën, dat momenteel in het Museum Catharijneconvent te Utrecht bewaard wordt, nadat het in 1946 door de r.k. parochie aan het Aartsbisschoppelijk Museum was geschonken. - In het memoriale van de parochie werd omstreeks 1860 door pastoor Oosterik nog de volgende gift ingeschreven: 'Het kasge bij St. Josefs Altaar, voor het marmeren beeld van Maria met dat van Jesus - afgenomen van 't Kruis - op huren schoot (waarschijnlijk het hier weleer beroemd miraculeuze beeld -) is mede een geschenk van een weldoener der Kerk'. Na circa 1850 - In de tijd van het pastoraat van G. Mulder (1807-1861), in het tweede kwart van de 19e eeuw, is bekend dat processiebedevaarten toen stopten vanwege ingeslopen 'misbruiken'. Wellicht vond de 'verlichte' pastoor Mulder, onder wiens hoede overigens wel het Moeder Godsaltaar werd gerestaureerd en geverfd, de georganiseerde bedevaarten niet meer in de tijd passen. - In 1865 liet Mulder's opvolger, pastoor Gerrit Jan Oosterink, het inmiddels vervallen kapelletje afbreken en vervangen door een nieuwe zuidbeuk. Het beeld van de Moeder van Smarten vond daar een plaats naast het St. Jansaltaar. De bouw van de nieuwe zuidbeuk betekende ook een nieuwe stimulans voor de verering. Vermeldt het parochiememoriaal in 1865 dat de processies reeds vele jaren zijn afgeschaft, vanaf datzelfde jaar kwamen de parochianen elke derde zondag van de maand in de zuidbeuk tezamen voor gebed. Broederschap en de processies na 1905 - Vanaf circa 1905 werd de devotie opnieuw versterkt. In dat jaar werd op zondag 14 september een groot Mariafeest georganiseerd voor de parochie zelf en de dorpen in de omtrek. Aan het feest, dat 's morgens om 10.00 uur begon met een mis, was een buitengewone aflaat verbonden. 's-Middags werd om 15.00 uur een 'Oefening van het Rozenhoedje der 7 Smarten' gehouden. De feestelijkheden werden om 18.00 uur afgesloten met een lof. Uit hetzelfde jaar is ook een kleine brochure bewaard met 'Gebeden voor het Beeld der Moeder van Smarten' van de hand van dr. A.C.M. Schaepman. - Als een 'statutaire' voorbereiding van de in 1905 herleefde devotie kan worden beschouwd de oprichting, op 26 september 1902 van een broederschap van O.L. Vrouw van Zeven Smarten door mgr. H. van de Wetering, aartsbisschop van Utrecht. Een in 1903 uitgegeven brochure bevat een reeks van volle, gedeeltelijke en statie-aflaten, voorrechten en aflaten van het Rozenhoedje van O.L. Vrouw van Zeven Smarten voor degenen die zich in het Broederschapsregister van Oud Zevenaar hadden laten inschrijven en het Scapulier van O.L. Vrouw hadden ontvangen. - In 1916 werden voor de jaarlijkse feestelijkheden ⨍7,50 betaald aan de feestpredikant en ⨍5,00 aan een assistent. In datzelfde jaar kwam voor het eerst op 10 oktober de parochie Gendringen met 180 pelgrims op bedevaart naar Oud Zevenaar. Twee jaar later, op 8 september 1919, verschijnt ook de parochie Pannerden met 125 bedevaartgangers. - De Gendringse processie (van het station van Zevenaar naar de kerk) was de aanleiding voor een langdurige rechtszaak die uiteindelijk tot aan de Hoge Raad leidde. Volgens het openbaar ministerie was namelijk genoemde processie wettelijk niet toegestaan omdat deze sinds het begin van de 19e eeuw niet voortdurend jaarlijks was gehouden. Uiteindelijk betekende het arrest van 29 november 1918 een verruiming van de processievrijheid in Nederland. Ook al waren er onderbrekingen in de processietraditie (ook ten aanzien van datum en route), toch bleef de lokale vrijheid bestaan. Opvallend is dat, hoewel het 'Dagboek Beheer Kerkegelden' van de parochie (1912-1933) vrijwel jaarlijks melding maakt van processieonkosten (meestal ⨍25,-) en onkosten voor de muziek ter gelegenheid van de processie (meestal ⨍10,-), deze bedragen geen betrekking hebben gehad op Mariaprocessies in de eigen parochie. De genoemde ⨍25,- betroffen namelijk een bijdrage voor de pastoor van Oud Zevenaar, te verteren tijdens de jaarlijkse processie naar O.L. Vrouw van het H. Hart in 't ⟶ Loo bij Duiven. Het tientje was bedoeld voor de fanfaremuziek tijdens de jaarlijkse Sacramentsprocessie (laatste zondag voor St. Jan, 24 juni) van de eigen parochie. Ook andere bronnen zwijgen over 'eigen' Mariaprocessies. - Toch werden er in de loop der jaren met een zekere regelmaat, namelijk op vaste data in de maand september, bedevaartprocessies gehouden. De deelname hieraan beperkte zich tot parochies in de onmiddellijke omgeving, namelijk Pannerden, Babberich (sedert 1933 een eigen parochie), 't Loo, Duiven, Groessen en Zevenaar. Nadere bijzonderheden zijn er over de bedevaarten niet beschikbaar. De laatste 'bedevaart', op 3 oktober 1965, betrof die van de parochie zelf. - Sinds de jaren zeventig komen er geen georganiseerde bedevaarten meer. Wel worden er nog een viering en gebedsoefeningen gehouden op 15 september en de zondag erna. Op 15 september zelf kwamen er in 1984 circa 15 personen meer dan op een gemiddelde zondag. De diefstal van het beeldje in 1975 had allengs toch invloed op de verering. Algemeen werd ervaren dat er iets authentieks was verdwenen en dat het kopiebeeldje dat in het altaar was geplaatst niet dezelfde functie kon vervullen. Jaarlijks zijn er in mei en oktober nog vieringen aan het Maria-altaar. Het wordt dan in de bloemen gezet en men steekt er veel kaarsen op. Een oud processiebeeld, dat gedurende het jaar in de sacristie staat, wordt dan centraal voor het altaar geplaatst. |
|
Materiële cultuur |
- Replica's van het Mariabeeld, geen afmetingen bekend. Zij werden vervaardigd door de beeldengieter Holtappels uit Deurne en o.a. verkocht tijdens de Liemerse Katholiekendag, ca. 1948. Devotioneel drukwerk - Boekjes: 1 A.C.M. Schaepman, Gebeden voor het Beeld der Moeder van Smarten (Gendringen: Drukkerij Beekman, 1905; 4 p.; 6,7 x 10,7 cm); 2 Broederschap van O.L. Vrouw van Zeven Smarten. (z.p. 1903; 8 p.; 8,3 x 15 cm); 3 Reisgids 1e Bedevaart van Gendringen naar Oud Zevenaar 10 October 1916. (z.p. 1916; 4 p.) 4 Sint Martinusparochie te Oud Zevenaar. (z.p. [ca. 1960]; 5 p.; 20,1 x 14,5 cm; gestencild) 5 H.A. van Doorn, Parochiegids Sint-Martinus Oud Zevenaar (Oud Zevenaar 1992); 6 Kalender t.g.v. het 50-jarig priesterfeest van pastoor G.J. Scholten. (Zevenaar: drukkerij Wed. B. Spaan, z.j.; met o.a. foto's van A.P.D. Hendriks). - Devotieprentjes: 1 vouwblaadje (6,7 x 11 cm; evulg. Can. Dr. A.C.M. Schaepman, Libr. Cens., Driebergen d. 10 Decembris 1905) met een korte geschiedenis van de verering en op de voorzijde een zwart-wit afbeelding van O.L. Vrouw ter Nood Gods en de tekst 'Genadebeeld der Moeder van Smarten te Oud-Zevenaar'; 2 prentje (7 x 11 cm) met op de voorzijde een getekende medaillon waarin O.L. Vrouw ter Nood Gods en het randschrift 'O.L.Vr. van Oud-Zevenaar bidt voor ons' en op de achterzijde een gebed (Zevenaar: Wed. B. Spaan, [ca. 1945]). - Vaantjes: D. Pesch (1983; zie Literatuur) beschrijft een drietal vaantjes (N43 t/m 45, afbeelding N43 op p. 391). Het gaat hier om gekleurde lithografieën, eenzijdig bedrukt. De maten variëren van hoog 19,7 - 21,4 cm. en breed 33 - 34,5 cm. De vaantjes hebben de vorm van een rechthoekige driehoek. Links is de pietà afgebeeld, rechts de kerk met de grote gedrongen toren en een stoet bedevaartgangers. Rondom het beeld staat de tekst 'Nood Gods Oud-Zevenaar bid voor ons'. Onder de pietà links: 'Uitg. H. Herkuleijns. Oosterbeek. Gld.', onder rechts 'Th. Elfrink 47'. |
|
Bronnen en literatuur |
Archivalia: Oud Zevenaar, parochiearchief. Zevenaar, streekarchivariaat De Liemers en Doesburg: inv. nr. 1 (groen), annotata querum et emolumentorum hujus Pastoratus; inv. nr. 2 (groen); notata quedam dominorum pastorum; inv. nr. 3 (groen): registrum memoriale; inv. nr. 48 (groen); journaal/ administratie kerkgoederen; inv. nr. 49 (groen): dagboek beheer der kerkgoederen; documentatiecollectie nr. 380 (map vol krantenknipsels en devotioneel drukwerk). Utrecht, Rijksarchief in Utrecht: archief aartsbisdom Utrecht, inv.nr. 1098, inboedellijst parochie 1855. Den Haag, Algemeen Rijksarchief: ministerie van R.K. Eredienst, inv.nr. 245 # 251, brief van de procureur-generaal van 8 augustus 1821. |
|
naar het KDC, voor aanvullingen en
commentaar. |