Gravenzande, O.L. Vrouw

Cultusobject: O.L. Vrouw Open Street Maps
Datum: Mariafeestdagen; gehele jaar
Periode: Begin 14e eeuw - ca. 1700
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Parochiekerk van de HH. Lambert en Elisabeth
Adres: -
Gemeente: 's-Gravenzande
Provincie: Zuid-Holland
Bisdom: Rotterdam
Samenvatting: In 's-Gravenzande werd een Mariabeeld vereerd dat volgens de overlevering omstreeks 1250 in de parochiekerk was geplaatst. Het beeld zou afkomstig zijn van de heilige Elisabeth van Thüringen. De Hollandse graven Willem IV en Willem V bezochten het in 14e eeuw, terwijl ook bedevaarten ernaartoe werden opgelegd. De bedevaartpraktijk bleef tot in de 17e eeuw bestaan
Auteur: Jan van Herwaarden
Illustraties:
Topografie - De in 1815 afgebroken Lamberts- en Elisabethskerk was oorspronkelijk alleen gewijd aan St. Lambert. De stichtingsdatum van de kerk is onbekend, maar in 1238 werd de kerk losgemaakt van de kerk van Monster (onderhorig aan Middelburg), zodat er een zelfstandige parochie 's-Gravenzande ontstond. De parochie bevond zich op een gebied dat voor het eerst in een op 21 augustus 1200 uitgevaardigde oorkonde als 'Harena Comitis' ('s-Gravenzande) wordt vermeld. Daar ontstond een grafelijke residentie waar met name de Hollandse gravinweduwe Machteld van Brabant verbleef; naar alle waarschijnlijkheid is zij daar op 22 december 1267 gestorven. Machteld zorgde ervoor dat haar zoon, de Hollandse graaf Willem II, haar residentie in 1246 stadsrechten schonk. Dezelfde graaf zou volgens een 15e-eeuwse kroniek in 1248 zijn hof naar 's-Gravenhage hebben verplaatst.
- Op 7 mei 1242 werd de kerk ter ere van het zielenheil van wijlen graaf Floris IV overgedragen aan de premonstratenzer abdij Mariënweerd in de Betuwe, met de bedoeling dat een heer van die abdij voortaan zou instaan voor de zielzorg en wat dies meer zij. Voorts moest de priester ervoor zorgen dat er tijdens de plechtige missen bij het hoofdaltaar altijd een lamp brandde; bovendien moesten er negen kaarsen worden aangestoken op de jaargetijden van de overleden graven van Holland zoals die in het missaal waren opgetekend. Korte tijd later werden de grenzen van de parochie nader omschreven en in 1255 werd besloten dat twee witheren de kerk zouden bedienen.
- De kerk blijkt in 1261 naast Lambertus ook Elisabeth als patroonheilige te hebben verworven, want in dat jaar vaardigde paus Urbanus IV een oorkonde uit waarin de abdij van Mariënweerd werd bevestigd in het bezit van de St. Elisabethskerk in de stad 's-Gravenzande. Dat nieuwe patronaat was waarschijnlijk mogelijk geworden doordat Machteld relieken van de heilige had ontvangen, die dan weliswaar grotendeels in het door Machteld gestichte cisterciënzerinnenklooster van Loosduinen zijn terechtgekomen (om vandaar na de reformatie in veiligheid te worden gebracht in het carmelietessenklooster van Brussel), maar waarvan een partikel aan de kerk van 's-Gravenzande kan zijn geoffreerd. Op den duur werd de kerk ook als O.L. Vrouwekerk aangeduid, uiteraard als gevolg van de Mariaverering dankzij het daar in een kapel geplaatste Mariabeeld. Wanneer de Mariaverering zich in 's-Gravenzande heeft genesteld blijft onzeker.
- Volgens de Tielse kroniek is op 23 april 1383 de toren van de kerk in 's-Gravenzande door de bliksem getroffen en afgebrand. Toen de abdij Mariënweerd in 1406 tot de verkoop van gronden besloot, werden daarvan uitdrukkelijk de goederen uitgesloten 'die gefondeert sijn toter kerken van sGravensande toter cappelrie voir onsen Vrouwen tSande'. De kerk raakte in de loop der tijd zo in verval, dat zij in 1815 werd afgebroken.
Cultusobject - Volgens de overlevering was het cultusobject een Mariabeeld dat oorspronkelijk zou hebben toebehoord aan de H. Elisabeth van Thüringen. Er zijn diverse versies van die overlevering bewaard gebleven. Elisabeth zou enkele Mariabeelden hebben bezeten die haar echtgenoot, met de Duitse keizer Frederik II onderweg naar het Heilig Land, in 1227 vlak voor zijn dood in het Zuiditaliaanse Otranto daarvandaan naar huis zou hebben gestuurd. Elisabeth zou de beelden vervolgens hebben toevertrouwd aan haar dochter Sophia, de echtgenote van de Brabantse hertog Hendrik II. Sofia schonk een van de beelden aan het carmelietessenklooster van Vilvoorde, een ander aan de kerk van Halle (waar zich inderdaad ook een belangrijke Mariaverering zou ontwikkelen), een derde aan haar schoonzuster Machteld, terwijl het vierde beeld bij de carmelieten van Haarlem, O.L. Vrouw van de Carmel zou zijn terechtgekomen. Machteld zou haar rijkelijk met sieraden getooide beeld nog tijdens het bewind van de Utrechtse bisschop Otto III (†1249) aan de kerk van 's-Gravenzande hebben geschonken, waar het meteen de aandacht trok.
- Geen van de bronnen meldt hoe het beeld eruit zag. Het is waarschijnlijk een houten beeld geweest, dat mogelijkerwijs was verzilverd, zoals Beissel oppert. Wellicht ging het in 's-Gravenzande evenals in Halle om een zwarte madonna: het beeld zou er zwart hebben kunnen gaan uitzien doordat de zilverlaag in de loop der tijd was geoxydeerd. Op grond van het bewaard gebleven zegel van de kerk kan worden verondersteld dat het een staande Madonna betrof met het Jezuskind op de linkerarm; het blazoen van de rederijkerskamer van 's-Gravenzande toont een staande Madonna met het Jezuskind op de rechterarm.
- In 1638 wordt gemeld dat het beeld zich toen niet meer in 's-Gravenzande bevond maar in Delft, waar het onder beheer van de aartspriester veel verering ondervond. In 1656 vermeldt De la Torre dat het beeld eerst in Den Haag in zijn ouderlijk huis en vervolgens in het begijnhof van Delft was geplaatst. De protestantse koster van 's-Gravenzande placht toen desgewenst aan nieuwsgierigen de ijzeren deuren te tonen waarachter het beeld indertijd beveiligd was geweest. Later, in de eerste helft van de 18e eeuw, wordt gewag gemaakt van de gewoonte dat men toen in 's-Gravenzande nog steeds de sokkel en de brokstukken van de zuil toonde waarop het beeld indertijd op mariale hoogtijdagen buiten de kerk in een glazen kas werd geplaatst. Over het beeld wordt in 1716 gemeld dat het in handen was gekomen van de jansenisten en dat het 'met behoorlijke eerbiedigheid op het Delftse begijnhof werd bewaard terwijl het hoofd van ouderdom reeds vergaan was'; ook vier jaar later was het nog veilig en wel in het begijnhof. Sedertdien zijn er geen sporen meer. In zijn uitgave van het Cartularium der abdij Mariënweerd schrijft James de Fremery in de 'Verbeteringen en Bijvoegsels' achterin dat hij nog vergeefs had geprobeerd het beeld op te sporen.
Verering Grafelijke begunstiging
- In de eerste helft van de 14e eeuw geven grafelijkheidsrekeningen van Holland herhaaldelijk blijk van landsheerlijke aandacht voor 's-Gravenzande. In deze vermeldingen is echter geen sprake van een Mariaal vereringsoord. Enkele keren is wel sprake van 'joustes' in 's-Gravenzande en dan is er één keer, op 4 oktober 1333, sprake van 'offrandes à Nostre Dame'. De eerste onomstotelijke berichten omtrent 's-Gravenzande als bedevaartsoord betreffen de Hollandse graven Willem IV en Willem V. In 1344 blijkt de eerstgenoemde vorst een bijzondere verering voor O.L. Vrouw van 's-Gravenzande te koesteren, want hij gaat meteen na zijn terugkeer uit Pruisen op Paasavond (4 april) 'te voete uter Haghen toet sGravenzande in pelgrimaedsen' om daar dank te zeggen voor zijn behouden thuiskomst. Ook Willem V koesterde de verering blijkens een schenking van zijn 'torkeel' (halsketting? mantel?) meteen na de door hem gewonnen slag bij Zwartewaal in 1351. Veel meer uitgesproken daarover zijn berichten omtrent Albrecht van Beieren, zijn zoon Willem VI en diens dochter Jacoba van Beieren. Albrecht van Beieren bedacht in 1396 het oord met een gouden beeld dat hij na afloop van de Friese veldtocht van dat jaar op 16 september offerde aan 'onse zoete vrouwen van tsGravenzande', nadat hij voor het vertrek van de expeditie ook in 's-Gravenzande de zege had afgesmeekt; hetzelfde zou Albrecht wederom in 1398 doen, op 2 juli het afsmeken van de zege en op 31 augustus de dankzegging voor de successen.
- Tussen 1395 en 1404 was Albrecht van Beieren minstens 24 keer in 's-Gravenzande, waarvan vier keer in de Pinksterweek (1395, 1396, 1398 en 1399) en drie keer op de feestdag van St. Elisabeth, 19 november (1395, 1397 en 1404). Willem VI was in de Paasweken van 1408 en 1410 tot en met 1412 in 's-Gravenzande; voorts verbleef hij daar af en toe op een andere kerkelijke feestdag (op Hemelvaartsdag in 1410; op Sacramentsdag in 1411). Ook voordat Willem VI graaf was geworden had hij al blijk gegeven van eerbied voor het Mariaoord, met name in 1397 toen hij zijn banier uit dank voor een succesvol beleg van Loevestein te 's-Gravenzande aan Maria opdroeg en in 1398 toen hij het oord bezocht uit dank voor zijn successen in Friesland.
Philips de Goede zou de kerk in 1433 met een gebrandschilderd raam bedenken. Tussen 1434 en 1436 behoorde 's-Gravenzande tot het persoonlijk domein van Jacoba van Beieren. Deze gravin bedacht het Mariabeeld in haar testament met 'een wit gulden tabbert', waarvan de 'marteren voeder' (de marterbonte voering) overigens werd verkocht. In 1457 gaf Karel de Stoute een Brusselse goudsmid de opdracht tot het vervaardigen van een kunstwerk dat hij uit dankbaarheid voor de voorspoedige geboorte van zijn dochter Maria aan de kerk van's Gravenzande wenste te schenken, volgens Jongkees 'een der kostbaarste wijgeschenken ooit door een Hollandsche kerk ontvangen'. Gezien de naam van de moeder, Isabella van Bourbon, en die van de pasgeborene was een wijgeschenk aan het Mariaoord in de St. Elisabethskerk van 's-Gravenzande wel zeer toepasselijk. Het kunstwerk was een calvarie van goud en email waarop - samen met Christus aan het kruis, Maria en Johannes, de vier evangelisten en de vier Latijnse kerkvaders - Karel zelf en zijn echtgenote waren afgebeeld, respectievelijk als St. Joris en als St. Elisabeth met een klein in windselen gewikkeld kindje op de arm.

Gebedsgilde
- De Mariaverering werd geaccentueerd door een gebedsgilde met leden uit de wijde omgeving van het oord, onder wie bijvoorbeeld de abdis van het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst bij Noordwijk. Datzelfde klooster leverde ook de deelnemers van een opvallende bedevaart in 1478. In dat jaar was, kennelijk aan de gevolgen van een besmettelijke ziekte (de pest?), een zekere Simon gestorven, die ook met de zusters van Leeuwenhorst in aanraking zou kunnen zijn geweest. Uit angst voor besmetting werd de urine van de zusters onderzocht; bovendien gingen, wellicht eveneens in verband met dit sterfgeval, de abdis, de priorin, de beheerster van de kelder, de kosteres en de beheerster van de kapel - de leidinggevende zusters dus - op bedevaart naar 's-Gravenzande, St. Adriaan in ⟶ Naaldwijk en St. Joris in ⟶ De Lier.
In dezelfde periode waren bedevaarten naar 's-Gravenzande ook gangbaar in de praktijk van het opleggen van bedevaarten. De plaats wordt als doel van een opgelegde bedevaart in Rijsel (Lille) genoemd, komt voor op een tussen 1385 en 1425 opgestelde tarieflijst van Dowaai (het thans Noordfranse Douai) en was gangbaar in Antwerpen; het zwaartepunt van deze praktijk lag wat betreft 's-Gravenzande echter onmiskenbaar in het graafschap Holland, waar het in aantal veroordelingen na ⟶ 's-Hertogenbosch de tweede plaats innam.
Uit de 'Enqueste' van 1494, maar vooral uit de 'Informacie' van 1514, blijkt uit de toen gesignaleerde leegloop en armoede dat het 's-Gravenzande niet voor de wind ging. In 1514 wordt in dat verband opgemerkt dat van de 107 'haertsteden' 44 'arm zijn ende van der aelmissen leven alsoe de heylige geest aldaer rijck es van ouden tijden dat de stede van sGravesande beter was; ende zijn meer gemindert binnen 10 jaeren herwaerts dan gemeerdert'.

Protesten tegen de bedevaarten
- De hardnekkigheid van de Mariale devotie blijkt vooral uit de reacties na de reformatie in de jaren zeventig van de 16e eeuw, toen 's-Gravenzande al snel werd geprotestantiseerd. De bedevaartpraktijken in 's-Gravenzande ontlokten protesten op de gereformeerde synoden van 's-Gravenhage (13 en 22 juni 1583) en Rotterdam (5 juni 1586), gevolgd door pogingen tot verbod, gesteund door de Staten van Holland. Kennelijk haalde dat onvoldoende uit, want op 23 juni 1587 werd door stadhouder Maurits een plakkaat uitgevaardigd waarin onder andere 's-Gravenzande uitdrukkelijk werd vermeld als plaats waarheen bedevaarten werden ondernomen:

'[...] Alsoo t'onser kennisse gekomen is dat verscheyde persoonen, niet jegenstaende voorgaande interdictie, hen vervorderen op sommige tijden van den jare ter bedevaert te gaen, op verscheyde plaetsen onder de graeffschappe van Hollandt gelegen als tot Wilsveen, 's-Gravesande, Bergen ende andere plaetsen, ende dat in linnen kleederen ende anders, brengende ofte offerende aldaer jonge hoenderen, wassen-kaerssen, beelden, armen, beenen ende andere leden van menschen in wassche gemaeckt met vele andere superstitien ende abuysen daer toe gebruyckt, maeckende tot dien eynde oock eenige bij-een-komsten ofte vergaderingen 't welck notoirlijck is afgoderije ende directelijck strijdende jegens des Heeren Woort, daer uyt vorder inconvenientien souden mogen volgen ende deselve mits dien niet en behooren getolereert maer ghestraft te worden ten exemplen van anderen'.

- De voorbeeldige straf bestond in ieder geval uit een geldboete van 24 carolusgulden à 40 groten en kon worden aangevuld met een correctie naar het inzicht van de veroordelende instantie en al naar gelang de ernst van het delict. Het is de vraag of dit plakkaat wel zo succesvol was: het werd in ieder geval in 1588, 1590 en 1591 herhaald. Op 17 januari 1647 werd opnieuw een gelijksoortig plakkaat uitgevaardigd, waaruit blijkt dat er ook geld werd geofferd; de boete bleef gelijk.
- Hierboven is al vermeld hoe de Mariaverering van 's-Gravenzande tot in de 18e eeuw haar sporen heeft achtergelaten, al woonden er in 1656 weinig katholieken maar des te meer boeren ('rustici'). Omstreeks 1700 werd opgemerkt dat die 'rustici' van 's-Gravenzande de 'goddelijke maagd' als patrones hadden en dat zij om haar te eren een beeld hadden geplaatst. Volgens Matthaeus hadden gelovigen in een inscriptie een rijmpje bij het beeld geplaatst:

'Onze Lieve Vrouwe te 's Gravenzande is ons te wille,
Sy heeft twee houten armen, twee peere bomen bille'.

Matthaeus wijst hierbij op de paradox dat waar de vereerders met die regels hun heilige dachten te eren, zij haar in wezen belachelijk maakten. Van het beeld, noch van de kerk is ook maar iets bewaard gebleven.


Bronnen en literatuur Tekstedities: W. van Gouthoeven ed., D'oude chronijcke ende historien van Holland (met West-Vriesland), van Zeeland ende van Utrecht etc. (Peeter Verhaghen, Dordrecht 1620) p. 92; Johannes à Leydis, Chronicon Hollandiae comitum et episcoporum Ultratrajectensium, in: F. Sweertius ed., Rerum Belgicarum annales, chronici et historici I (Frankfurt: in officina Danielis ac Davidis Aubiorum & Clementis Schleichii, 1620) p. 1-349; Johannes de Beke, Croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant, uitgegeven door H. Bruch ('s-Gravenhage: Nijhoff, 1982) 128 (LXVI, 290-292) Willem II verplaatst hof naar 's-Gravenhage (zonder vermelding van 's-Gravenzande); C. Cau e.a., Groot Placaetboek etc. dl. 1 ('s-Gravenhage: by de weduwe ende erfgenamen van wylen Hillebrandt Iacobsz van Wouw, 1658) p. 219-222: plakkaten van 23 juni 1587 en 17 jan. 1647; vgl. Nicolaas Wiltens, Kerkelijk plakaat-boeck etc., dl. 1 ('s-Gravenhage: Paulus en Isaäc Scheltus, 1722) p. 519 (1587), 589-590 (1647); 'Rekeninge der testamentoren van wijlen der edelre vorstinnen Vrouwe Jacobs van Beyeren van Hollant, gravinne van Oistrevant, zaliger gedenckenisse', in: Codex diplomaticus Neerlandicus. Verzameling van oorkonden, betrekkelijk de vaderlandsche geschiedenis (Utrecht: Kemink en Zoon, 1852) p. 166-292, 183; J. de la Torre, 'Relatio seu decriptio', in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 10 (1882) p. 228; J. de la Torre e.a., 'Descriptio status', in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 12 (1884) p. 208; J. Reitsma en S.D. van Veen, Acta der provinciale en particuliere synoden etc., dl. 2 (Groningen: Wolters, 1892) p. 220, 231, 248; James de Fremery, Cartularium der abdij Mariënweerd ('s-Gravenhage: M. Nijhoff, 1890) [Hier aangehaald met verwijzingen naar J.G. Kruisheer ed., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299 (OHZ), dl. 3 (Assen-Maastricht 1992) p. 367-368, nr. 3, brief Willem VI (27 juli 1406) Willem VI stemt in met verkoop van gronden door Mariënweerd, 'utgeset die goede die gefondeert sijn toter kerken van sGravensande, toter cappelrie voir onsen Vrouwen tSande [...]'; p. 406-410: beknopt exposé over de Mariaverering en het beeld in de 'Verbeteringen en Bijvoegsels', met (op p. 409) het spotrijmpje; J.G. Kruisheer, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, dl. 2 (Assen-Maastricht: Van Gorcum, 1986) p. 255-256, nr. 665, p. 312-314, nr. 685, p. 345-355, nr. 720, p. 394-395, nr. 743, p. 484-485, nr. 834, p. 486, nr. 836, p. 757-758, nr. 1061.
Literatuur: [Jan Veldener], Van den beghinne ende begrip van Hollant, in: [W. Rolevinck], Dat boeck dat men heet fasciculus temporum (Utrecht: Veldener, 1480 [Campbell, 1479]) p. 283r-314v; 289r; Die cronijke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt etc. [Divisiekroniek] (Leiden: Jan Seversz., Leiden 1517) Div. 17, cap. XIV, Machteld en de beelden; Div. 18, cap. XIII; Justus Lipsius, Diva Virgo Hallensis. Beneficio eius et miracula fide atque ordine descripta (Antwerpen: apud Ioannem Moretum, 1604 [col.: 1605]) p. 12-13; 195; Aubertus Miraeus, Fasti Belgici et Burgundici (Brussel: apud Joannem Pepermannum, 1622) p. 507-508; A. Matthaeus, Fundationes et fata ecclesiarum etc. (Leiden: Schouten, 1703) p. 302; Johannes à Leydis, Cronica de Hollant et eius comitatu, in: A. Matthaeus, Veteris aevi analecta etc., dl. 9 (Leiden: Schouten, 1709) p. 80-167, aldaar 95-96; Ludolphus Smids, Schatkamer der Nederlandsche Oudheden etc. (Amsterdam: Pieter de Coup, 1711) p. 115, spotrijmpje; D. Buddingh, Mirakelgeloof en Mirakelen in de Nederlanden. Historisch-letterkundige proeve, naar aanleiding van het Vijfde eeuwfeest van het H. Sacrament te Amsterdam, 5 Maart 1845 ('s-Gravenhage: H.C. Susan Czn., 1845) p. 14; H.G. Hamaker, De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche huis, dl. 1 (Utrecht: Kemink, 1879) p. 495, Zeeuwse mannen door de graaf naar 's-Gravenzande ontboden; C.J. Gonnet, Bedevaart naar Jerusalem in 1525, in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem 11 (1884]) p. XXVIII-XXIX, de ook hier geciteerde Nederlandse versie van het verhaal over de beelden conform Lipsius 1604 (zie aldaar), met verwijzing naar Miraeus 1622 (zie aldaar); XXXIII-XXXIV, kort exposé over's Gravenzande; A. Driessen, 'De parochie 's Gravenzande (vóór de Hervorming)', in: Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem 25 (1900) p. 346-355; A. Driessen, ''s-Gravenzande', [aanvulling op deel 25 (1900) 321], in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem 26 (1901) p. 377-390, aldaar 379-380, bewijsbrief bedevaart vanuit Alkmaar; J.A.F. Kronenburg, Maria's heerlijkheid in Nederland, 8 dln. (Amsterdam: Bekker, 1902-1914) dl. 4, p. 33-34, 41, 42, 154-156, dl. 6, p. 41-51; Stephan Beissel, Wallfahrten zu unserer Lieben Frau in Legende und Geschichte (Herder: Freiburg im Breisgau 1913) p. 375, rept zonder verwijzing van een verzilverd houten beeld in 's-Gravenzande, vgl. p. 86, 260; H.J. Smit, De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche Huis, dl. 1 (Amsterdam: Johannes Müller, 1924) p. 49-50, 260, 263, 301, 309-311; H.J. Smit, De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche Huis, dl. 2. Nalezing. (Utrecht: Kemink en Zoon, 1929) p. 35; H.J. Smit, De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche huis, dl. 3. Inleiding. (Utrecht: Kemink en Zoon, 1939) p. 191, 225, nr. 3; Marie I. van Soest en Ph. van Hinsbergen, Indices van persoons- en plaatsnamen op de grafelijkheidsrekeningen van Holland, Zeeland en Henegouwen (Utrecht: Kemink en Zoon, 1941) index s.v. 's-Gravenzande; A.G. Jongkees, Staat en kerk in Holland en Zeeland onder de Bourgondische hertogen (Groningen-Batavia: J.B. Wolters, 1942) p. 125-126, 244-245; J. van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten (Assen-Amsterdam: Van Gorcum, 1978) p. 414-415, populariteit 's-Gravenzande, vgl. index op bedevaartoorden, s.v. 's-Gravesande; J.G. Endhoven, 'Bedevaart als straf. Door het Leidse Gerecht opgelegde bedevaarten van 1370-1500', in: Leids Jaarboekje 70 (1978) p. 53, 65; [J. Dahmeijer], 's-Gravenzande in verleden en heden ('s-Gravenzande: gemeente, 1981) p. 25-28; 33-36; R.W.G. Lombarts e.a. ed., Memorialen van het hof (den raad) van Holland, Zeeland en West-Friesland, van den secretaris Jan Rosa, delen IV, V en VI (Leiden: E.J. Brill-Universitaire Pers, 1982) p. 551-556, nr. 392; Ean Begg, The cult of the Black Virgin (London-Boston-Henley: Arkana, 1985) p. 156-157; O. van den Arend, Zeven lokale baljuwschappen in Holland (Hilversum: Verloren, 1993) p. 138-141, hofgebied, p. 265, opgelegde bedevaarten; A. Janse, 'De verering van Onze Lieve Vrouwe van 's-Gravenzande in de late middeleeuwen', in: J.C. Okkema e.a. ed., Heidenen, papen, libertijnen en fijnen. Artikelen over de kerkgeschiedenis van het zuidwestelijk gedeelte van Zuid-Holland van de voorchristelijke tijd tot heden (Delft: Eburon, 1994) p. 43-58; Michel Joost van Gent, 'Pertijelike saken'. Hoeken en Kabeljauwen in het Bourgondisch-Oostenrijkse tijdperk ('s-Gravenhage: Stichting Hollandse Historische Reeks, 1994) p. 417 en nr. 40, vier opgelegde bedevaarten vanuit Leiden naar 's-Gravenzande (1469-1470); Geertruida de Moor, Verborgen en geborgen. Het cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio (1261-1574) (Hilversum: Verloren, 1994) p. 119, 199-201, 290-291; J. van Herwaarden, 'Bedevaarten in en vanuit de Nederlanden. Enkele aspecten van het verschijnsel bedevaarten in de late middeleeuwen', in: A.M. Koldeweij en A. Willemsen ed., Heilig en Profaan. Laatmiddeleeuwse insignes in cultuurhistorisch perspectief (Amsterdam: Van Soeren & Co, 1995) p. 53-63; 57-58; J.G. Smit, Vorst en onderdaan. Studies over Holland en Zeeland in de late middeleeuwen (Leuven: Peeters, 1995) p. 50, nr. 90, 56-59, 82 en nr. 67, 106, 147, 162, 205, 216-217, 327; Guido Elias en Bert Stienaers, Bedevaarten. Voor pelgrim en toerist (Roeselaere-Baarn: Globe-De Fontein, 1997) p. 141.
Overige bronnen: KDC BiN-dossier 's-Gravenzande

  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.