Hertogenbosch, O.L. Vrouw van St. Geertrui |
||
Cultusobject: | O.L. Vrouw van St. Geertrui | Open Street Maps |
---|---|---|
Datum: | Onbekend | |
Periode: | 1509- ca. 1629 | |
Religieuze context: | Christelijk | |
Locatie: | Kapel van het augustinessenklooster van St. Geertrui | |
Adres: | - | |
Gemeente: | 's-Hertogenbosch | |
Provincie: | Noord-Brabant | |
Bisdom: | 's-Hertogenbosch | |
Samenvatting: | Aan het Bossche Mariabeeld van het St. Geertruiklooster werd een aantal wonderen toegeschreven. De verering zou in 1509 zijn ontstaan en vanaf 1629 lange tijd een ondergronds bestaan hebben geleid. Volgens de overlevering gaat het om hetzelfde beeld als het Mariabeeldje dat van 1843 tot 1972 in de Bossche St. Pieterkerk stond. Het is onwaarschijnlijk dat het in die tijd door bedevaartgangers bezocht werd. Na de afbraak van deze kerk is het beeldje niet opnieuw in een Bossche kerk geplaatst. | |
Auteur: | Ester Vink | |
Illustraties: | ||
Topografie |
- De voormalige kapel van het Geertruiklooster, die was gelegen aan de huidige Pastoor de Kroonstraat in het centrum van 's-Hertogenbosch, stamde uit 1466. Het klooster werd bewoond door reguliere kanunnikessen van St. Augustinus. De kapel was vanaf 1629 in gebruik als protestantse kerk. In 1847 werd de kerk gesloopt. - De kapel was een simpel zaalkerkje met nonnengalerij en een driezijdig gesloten koor. Bij de wijding in 1466 bevonden zich drie altaren in de kapel. Waar precies het Mariabeeldje in de 16e eeuw in de kerk werd geplaatst, wordt uit de bronnen niet duidelijk. - Begin 18e eeuw eeuw kwam het beeldje in de schuurkerk van de jezuïet P.C. Boucquet te staan en van circa 1720 tot 1840 in de jezuïetenschuilkerk, Achter de Tolbrug. Vervolgens verhuisde het in 1843 naar de nieuwe St. Pieterskerk, eveneens Achter de Tolbrug. |
|
Cultusobject |
- Aangenomen wordt dat het Mariabeeld dat vanaf 1843 heeft gestaan in de Bossche St. Pieterskerk, het beeld is van O.L. Vrouw van St. Geertrui. Het (naald?-)houten gepolychromeerde beeldje is iets meer dan 28 centimeter hoog; men meent dat het rond 1500 is vervaardigd. Als gevolg van een ingrijpende restauratie, in 1927 uitgevoerd door de Bossche beeldhouwer J.J. Kuijpers, kan deze datering niet bevestigd worden aan de hand van stilistische kenmerken. Het kleed van Maria werd in 1927 aan de voorzijde zwaar verguld. Delen van het beeldje, namelijk de handen, de voeten, het voetstuk, het haar van Maria en de plooien van haar kleed, zijn toen aangevuld met gips. Het houten voetstuk is waarschijnlijk niet origineel. Aan weerszijden van het gezicht heeft Maria kleine ijzeren pinnen, waarschijnlijk ter bevestiging van een hoofdtooi. Het kind heeft een duif in de hand. Maria hield in haar ene, nu afgebroken hand een scepter vast, getooid met een ster. - Zowel Maria als kind dragen een zilveren kroontje bezet met steentjes. Het kroontje van Maria stamt uit de 19e eeuw, het kroontje van het kind uit het eerste kwart van de 20e eeuw. Aan de achterzijde is het beeldje voorzien van een metalen oogje, vermoedelijk om het ergens aan te kunnen bevestigen. - Bij de afbraak van de St. Pieter is het in 1972 overgebracht naar het Noordbrabants Museum, vanwaar het in 1986 aan de parochie Binnenstad werd overgedragen. Het beeldje bevindt zich thans in het depot van de Bouwloods van de St. Jan. |
|
Verering |
- De oorsprong van de devotie wordt in verschillende bronnen omstandig verhaald. In 1509 bevond zich in het Geertruiklooster van 's-Hertogenbosch een klein Mariabeeldje, dat erg verwaarloosd en wormstekig was. Het was als het ware alleen nog geschikt als kinderspeelgoed. Dit beeldje werd door een non in het keukenvuur gegooid, maar het wilde, zelfs na een derde poging, niet branden. Hoewel men dit als een wonder zag, werd het beeldje toch ergens in een hoekje van de keuken weggezet. De procuratrix van het klooster, Hadewich van Brecht, die O.L. Vrouw bijzonder was toegewijd, hoorde vervolgens gedurende drie achtereenvolgende nachten stemmen in haar cel, die op wonderbaarlijke wijze verlicht was. De stemmen spoorden haar aan het beeld uit de keuken weg te halen. De derde nacht ging zij, de aanwijzingen van de stemmen volgend, hier in een oude kast zoeken en vond het beeldje. Hadewich zette het op het altaar in de ziekenzaal van het klooster. Vervolgens versierde zij het beeldje met wat zij in haar cel kon vinden en vanaf die dag werd het Mariabeeldje, getooid met een mantel en in een kastje geplaatst, in het klooster vereerd. Pogingen (tot drie maal toe) om het beeldje opnieuw te beschilderen mislukten: het behield zijn oude uiterlijk. - In 1522, zo gaat het verhaal verder, zou een opvolgster van Hadewich aan de pest gestorven zijn, indien Maria niet te hulp was gekomen. De vrouw genas, nadat haar het beeldje op haar ziekbed was verschenen. Na nogmaals door Maria van de dood te zijn gered, verlangde deze een nieuwe mantel en kroontje voor het beeldje. De zuster kon deze zaken vanwege haar gelofte van armoede niet verschaffen. Een gebed tot Maria bracht uitkomst. Dankzij de giften die toestroomden was de non in staat het beeldje mooi uit te monsteren. - Gedurende de gehele 16e eeuw was het beeldje voorwerp van verering. Het was waarschijnlijk al aan het begin van deze eeuw van de ziekenzaal naar de kloosterkapel overgebracht, waar niet alleen de zusters maar ook de bredere kring van gelovigen het konden vereren. Maar of de verering toen de omvang van een bedevaart heeft aangenomen, wordt nergens duidelijk. Evenmin worden we ingelicht over bepaalde feestdagen die in ere werden gehouden, maar dat zullen de gebruikelijke Mariafeestdagen zijn geweest. Waarschijnlijk liep de verering van het beeldje na 1629 sterk terug. - Volgens Wichmans hing in zijn tijd (omstreeks 1625) onder het beeldje een geschreven tekst waarin de bovengenoemde geschiedenis beschreven werd, alsmede twaalf wonderen die als gebedsverhoringen waren geschied. De bisschop van 's-Hertogenbosch had deze waar bevonden. De auteur laat echter na te vermelden waaruit de wonderen bestonden. Swaving vermeldde in 1824 onder meer een non die van de pest genas, een vuurwonder, waarbij een woonhuis na het offeren van een wassen huisje voor de vlammen werd gespaard en de genezing van een gewonde Italiaanse soldaat tijdens het beleg van 's-Hertogenbosch (voor dit laatste voorval, vgl. ⟶ 's-Hertogenbosch, Zoete Lieve Vrouw). Na de val van 's-Hertogenbosch in 1629 - Toen 's-Hertogenbosch in protestantse handen was overgegaan, betekende dit het einde voor de vele kloosters. Men stond veelal toe dat deze 'uitstierven'. Zo ook het Geertruiklooster, dat rond 1703 ophield te bestaan. In de periode tussen 1629 en 1703 werd het beeldje wellicht alleen nog door de zusters vereerd. Een openbare verering was waarschijnlijk al snel niet meer mogelijk. Medio 1703 is het beeldje overgebracht naar de schuurkerk van de jezuïet Petrus Cornelius Boucquet. Daar stond 'Onse Lieve Vrouwe van Sinte Geertruyt' volgens de beschrijving van Boucquet in een kastje met een glazen deur. Het kleine miraculeuze beeld droeg een zilveren kroontje. Boucquet moest in 1720 's-Hertogenbosch verlaten. Het beeldje verhuisde vervolgens naar een andere schuilkerk van de jezuïeten, Achter de Tolbrug, waar het tot 1840 bleef. - Het beeldje kwam weer in de openbaarheid toen het in 1843 in de nieuw gebouwde St. Pieterskerk werd geplaatst, eveneens Achter de Tolbrug. Er zijn, de gedrukte devotieprentjes ten spijt, nauwelijks concrete aanwijzingen dat er rond het beeldje een bijzondere cultus heeft bestaan in de periode dat het in de St. Pieter stond (1843-1872). Wel vermeldt C. Zwijsen in 1923 dat het in zijn tijd in de St. Pieterskerk werd bewaard en vereerd. |
|
Materiële cultuur |
- Blijkens een inventarislijst die tussen 1875 en 1948 werd bijgehouden van goederen in de St. Pieter, zal bij het Mariabeeldje een aantal voorwerpen hebben gehoord die mogelijk uit het voormalige Geertruiklooster afkomstig waren. Zo waren er verschillende gouden kroontjes en ceintuurs, zilveren rozenkransen, een zilveren lelietak en diverse mantels aanwezig. Devotioneel drukwerk - Devotieprentjes: 1 op de voorzijde een tekening van het beeld onder een baldakijn dat door twee engelen wordt vastgehouden en de tekst 'Onze Lieve Vr. van St. Pieter te 's-Bosch'; op de achterzijde een gebed en de geschiedenis van het beeld ('s-Hertogenbosch; impr. J. Pompen, 1-1-1929; 6 x 12 cm; coll. D. Gooren); 2 idem als 1, echter zonder tekst op de voorzijde en de vermelding van uitgever Teulings te 's-Hertogenbosch; 3 op de voorzijde een foto van het Mariabeeld, aan de achterzijde geschiedenis en gebed ('s-Hertogenbosch; impr. F.N.J. Hendrikx, 9-5-1952; 10,5 x 7 cm). Coll. D. Gooren. |
|
Bronnen en literatuur |
Archivalia: 's-Hertogenbosch, bisdomarchief: parochiearchief St. Pieter, inv. nr. 720, registrum memoriale; parochiearchief St. Petrus, doos I. Literatuur: Augustinus Wichmans, Brabantia Mariana tripartita (Antwerpen: J. Cnobbaert, 1632) p. 383-387, 859-861; Guilielmus Gumppenberg, Marianischer Atlass etc. dl. 4 (München: S. Rauch, 1673) p. 88-89, naar Wichmans; J.F. Foppens, Historia episcopatus Sylvaeducensis etc. (Brussel: F. Foppens, 1721) p. 311, naar Wichmans; L.G. Swaving, Galerij van Roomsche beelden of beeldendienst der XIX eeuw (Dordrecht: Blussé en Van Braam, 1824) p. 181-183, vermelding mirakelen; L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het Bisdom 's Hertogenbosch (Sint-Michielsgestel: Instituut voor Doofstommen, 1873) dl. 4, p. 291-293; 'Het miraculeus beeld in de St. Pieter te 's Hertogenbosch', in: De Volksmissionaris 22 (1901) p. 41-46; J.A.F. Kronenburg, Maria's Heerlijkheid in Nederland , dl. 6 (Amsterdam: Bekker, 1909) p. 469-473; A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, 3 dln. ('s-Hertogenbosch: Provinciaal Genootschap, 1910-1914) dl. 1, p. 90-104; [C.J. Zwijsen], 'Eenige oude, misschien vergeten, bedevaartplaatsen in het bisdom van Den Bosch', in: Sint-Jansklokken 1 (1923) p. 448-449; F. van Hoeck, 'Eenige bijzonderheden betreffende de laatste Jezuïeten-statie te 's-Hertogenbosch', in: Bossche bijdragen 8 (1926-1927) p. 124-149; Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, dl. 10. De provincie Noordbrabant ('s-Gravenhage: Algemeene Landsdrukkerij, 1931) p. 182; J.R.W. Sinninghe, Noord-Brabantsch sagenboek (Scheveningen: 'Eigen Volk', [1933]) p. 180-181; Michael Schoengen, Monasticon Batavum, dl. 2 (Amsterdam: Noord-Hollandse Uitgevers Maatschappij, 1941) p. 93; V. Schrijvers, Mariahulde II (Grave: Le Sage Bibliotheek, 1946) p. 68-71; P.J. van der Heijden, Langs Bossche Monumenten ('s-Hertogenbosch: Kring Vrienden van 's-Hertogenbosch, 1975) p. 15-16; 'Naar gothieken kunstzin'. Kerkelijke kunst en cultuur in Noord-Brabant in de negentiende eeuw ('s-Hertogenbosch: Noordbrabants Museum, 1979) p. 117. Overige bronnen: KDC BiN-dossier 's-Hertogenbosch-O.L.Vrouw - St. Geertrui; aantekeningen van prof. dr. J. Koldeweij te Buren. |
|
naar het KDC, voor aanvullingen en
commentaar. |