Sint-Oedenrode, H. Oda

Cultusobject: H. Oda Open Street Maps
Datum: 27 november (feestdag); 14 mei (translatie; later op de dinsdag voor Pinksteren)
Periode: 11e eeuw - ca. 1945
Religieuze context: Christelijk
Locatie: St. Odakapel in parochiekerk van St. Martinus
Adres: Heuvel 13, 5492 AC Sint-Oedenrode
Gemeente: Sint-Oedenrode
Provincie: Noord-Brabant
Bisdom: 's-Hertogenbosch
Samenvatting: De verering van de legendarische St. Oda leidde in de 11e of 12e eeuw tot de stichting van een aan haar gewijd collegiaal kapittel. Tussen circa 1175 en 1250 werd in Sint-Oedenrode haar vita geschreven. Haar cultus, die aan het begin van de 13e eeuw geattesteerd is, ging gepaard met bedevaarten, die vanaf de 15e eeuw expliciet vermeld worden. Ook na de opheffing van het kapittel in 1648 werden de verering van St. Oda's relieken en de bedevaarten voortgezet. Aan het einde van de 18e eeuw, vanaf circa 1855 en ten tijde van het pastoraat van A.J. van Erp (1903-1944) kregen de verering en de bedevaarten nieuwe impulsen. Na de Tweede Wereldoorlog raakten deze snel in verval; van een levendige lokale verering kan in 1998 niet meer gesproken worden.
Auteur: Arnoud-Jan A. Bijsterveld & Willem Munier
Illustraties:
Topografie Kerk en St. Odakapel
- De naam van een kapittelkerk van St. Oda in Sint-Oedenrode met een daaraan verbonden kapittel wordt voor het eerst vermeld in een oorkonde die dateert uit het eerste kwart van de 13e eeuw. Aan de oorkonde hangt het 'sigillum [...] beate Ode', het zegel van de heilige Oda. Het 'sigillum Beate Oude virginis', het zegel van de heilige maagd Oda, hangt ook aan een tweede oorkonde, uitgevaardigd in 1230. Op stilistische gronden kan dit zegel zelf gedateerd worden in het derde kwart van de 12e eeuw. De toevoeging van St. Oda's naam aan de naam van het dorp vinden we voor het eerst in een oorkonde uit 1274, waarin sprake is van een gerechtsdag die de hertog van Brabant heeft bepaald 'apud Rode sancte Ode', 'te Sint-Oedenrode'. Aan het patrocinium van kerk en kapittel en de naamgeving van de plaats ligt de verering van de H. Oda ten grondslag, die volgens de overlevering eeuwen eerder had geleefd en in het jaar 726 zou zijn gestorven.
- Het oudste bericht waarin de parochiekerk, gelegen in de buurtschap Eerschot en gewijd aan St. Martinus, wordt genoemd, dateert uit 1248-1249. Toen wees hertog Hendrik III van Brabant de inkomsten van de kerk te Eerschot toe aan het beneficie van de kapitteldeken van St. Oda: voortaan zou de deken de 'persona' (niet-residerend pastoor) van de parochiekerk zijn. Hiermee werd een hechte band geschapen tussen de parochiekerk van St. Martinus en de kapittelkerk van St. Oda, die tot 1648 gehandhaafd bleef.
- De oude kapittelkerk van St. Oda moet, op grond van haar bouwkundige vormen, uit de 11e eeuw hebben gedateerd. In 1498 werd het romaanse koor vervangen door een nieuw, gotisch koor, dat tot op heden bewaard is gebleven. In 1648 werd de kapittelkerk onttrokken aan de katholieke eredienst; ze zou tot 1741 ongebruikt blijven. In dat jaar gaven de autoriteiten in Den Haag toestemming de kerk weer voor gebruik geschikt te maken, waarna de gereformeerden de voormalige parochiekerk en de kapittelkerk beurtelings gingen gebruiken. De meer dan 2000 katholieken gebruikten ondertussen een in 1662 ingerichte schuurkerk op het slotje Emmaus. In 1800 namen de katholieken de kerk van St. Oda weer in bezit, maar pas bij Koninklijk Besluit van 3 december 1806 wees koning Lodewijk Napoleon de St. Odakerk definitief toe aan de katholieken. De oude parochiekerk in Eerschot werd toegewezen aan de hervormde gemeente. In 1800 raakte de oude kapittelkerk tijdens een novemberstorm zwaar beschadigd; in de nacht van 16 op 17 augustus 1801 stortte de toren in. In 1808 werd de oude kerk afgebroken (op het koor uit 1498 na) en werd op dezelfde plek een nieuwe parochiekerk gebouwd. Op 10 januari 1810 werd de nieuwe kerk toegewijd aan St. Martinus, de patroon van de oude parochiekerk in Eerschot. Ook de protestanten zagen zich in 1806 genoodzaakt nieuwbouw te plegen. Ook hun door de storm zwaar beschadigde kerk moest worden afgebroken. Zij werd vervangen door een veel kleinere kerk, die meestal simpelweg als de Eerschotse kerk wordt aangeduid of, naar de opvallende bolvormige spits van de grotendeels gespaard gebleven oude toren, 'knoptorenkerk' wordt genoemd.
- In 1913 werd de neobarokke parochiekerk uit 1810 op haar beurt afgebroken. De eerste steen voor de nieuwe kerk, ontworpen door architect W.Th. van Aalst, werd gelegd op 15 oktober 1913; zij werd op 12 juli 1915 geconsacreerd door A.F. Diepen, hulpbisschop van 's-Hertogenbosch. In de nieuwe kerk verrees ter rechterzijde van het koor een St. Odakapel als bewaar- en vereringsplaats voor de St. Odarelieken. In de kapel werd een St. Oda-altaar geplaatst, afkomstig uit het atelier van Michiel van Bokhoven te 's-Hertogenbosch. Op het altaar stond een houten St. Odabeeld met aan beide zijden een retabel van Van Bokhoven met voorstellingen uit het leven van de heilige. Aan de linkerkant van het altaar werd het reliekschrijn uit 1866 geplaatst (zie Cultusobject). In het hoogkoor werden drie in 1914-1915 in het atelier van F. Nicolas & Zonen te Roermond vervaardigde gebrandschilderde ramen aangebracht, op het middelste waarvan de oude St. Odakerk en het St. Odahuisje zijn afgebeeld. Aan de voorgevel van de kerk werd een beeld van St. Oda geplaatst, dat iedereen moest herinneren aan de tweede patrones van kerk en parochie. Bij gelegenheid van het 25-jarig pastoraat van A.J. van Erp (1903-1944) op 27 november 1928 werden door Van Bokhoven uit 's-Hertogenbosch schilderingen in het hoogkoor en de St. Odakapel aangebracht, die in acht taferelen de geschiedenis van het leven en de verering van Oda in beeld brachten. In 1934 werden, ter gelegenheid van het gouden priesterfeest van pastoor Van Erp, nog twee gebrandschilderde ramen in het priesterkoor aangebracht, met scènes uit het leven van St. Oda. De St. Odakapel werd in 1926 voorzien van drie gebrandschilderde ramen. Het middelste laat twee voorstellingen uit het leven van St. Oda zien.
- Bij een bombardement op 13 september 1944 liep het kerkgebouw grote schade op. De vernielde zeven ramen in de sacramentskapel werden in 1954-1959 voorzien van door Pieter Wiegersma vervaardigd gebrandschilderd glas, onder meer met een afbeelding van St. Oda met een ekster en een kruisbeeld.
- Pastoor L.M.W. Schoofs (1944-1963) liet alle onder Van Erp vervaardigde muurschilderingen in de kerk overkalken en de linnen doeken, waarop een deel van het schilderwerk was aangebracht, verwijderen. Bij de herinrichting van de kerk in 1965 verloor de St. Odakapel in de kerk haar oorspronkelijke functie en werd zij ingericht als doopkapel. In plaats daarvan werd de kleine, achtkantige doopkapel links bij de ingang van de kerk ingericht als St. Odakapel. Ook werden toen nagenoeg alle beelden uit de kerk verwijderd en op zolder opgeslagen. De processievaandels werden, met andere voorwerpen, bij opbod verkocht. Op 2 februari 1966 wijdde W.M. Bekkers, bisschop van 's-Hertogenbosch, het nieuwe hoofdaltaar, waarin relieken van St. Oda en de heilige martelaren Clemens en Felicitas werden geplaatst.
- Na een jarenlange inzamelingsactie werd de parochiekerk in de jaren 1995-1997 in- en uitwendig grondig gerestaureerd. De in de jaren zestig verwijderde beelden hebben hierin een nieuwe plaats gekregen.

St. Odaberg en St. Odakapel
- Volgens de overlevering zou St. Oda overleden zijn in Sint-Oedenrode en begraven in de 'St. Odenberg', die de Rooise koster en amateur-historicus Adriaan Brock (1775-1834) beschrijft als een ronde en platte zandheuvel die met gras en duinhalm was begroeid en J.A. Coppens (1800-1850) als 'een klein rond en met gras bewassen zandheuveltje' in de beemd ten zuidoosten van de kerk. Pastoor A.J. van Erp beschrijft de heuvel in 1923 als 'een zandheuvel midden in de groene weiden, achter de St. Odakerk'. Na de translatie van de stoffelijke resten van St. Oda naar de kerk omstreeks 1100, zou die heuvel 'de plaats van het gebed der pelgrims' zijn gebleven. Hier verrees 'het St. Odahuisje', een kapelletje dat in de 17e of 18e eeuw door de protestanten zou zijn afgebroken. Filips baron van Leefdael vermeldt circa 1645 'seekere plaet-se, ghenaemt St. Oedenbergh', 'daer nu eenighe batiment van kleynder werden op staet; sommige willen seggen dat Sancta Oeda daer ghewoont soude hebben, ende door die oorsaeck St. Oedenbergh ghe-naemt soude sijn'. Op een schilderij van St. Oda van circa 1800, aanwezig in de parochiekerk, is de heuvel afgebeeld. Ook Brock liet een tekening na van het heuveltje met opbouw, zoals hij die afgebeeld had gevonden op een oud uithangbord van een herberg, genaamd 'In St. Oda'. Sinds de aanleg van het kerkhof bij de parochiekerk in 1854, waarbij de beemd achter de kerk sterk werd opgehoogd, maakte de 'St. Odaberg' deel uit van het kerkhof. Op de heuvel, die bij die aanleg werd veranderd in een spitse heuvel, maar voordien veel groter moet zijn geweest, werd een beeld van St. Oda geplaatst. Op het voetstuk hiervan stond het oude St. Odahuisje gebeiteld, voorzien van de volgende tekst: 'De H. Oda, dochter van Eugunatius den VII koning van Schotland, heeft hier gewoond, en werd hier begraven in 't jaar 726, oud zijnde 36 jaren. Haar heilig gebeente werd door Otbertus, bisschop van Luik, naar de collegiale kerk overgebracht in 't jaar 1099'. Recht tegenover deze heuvel kwam op hetzelfde kerkhof een tweede heuvel met een groot beeld van St. Martinus, patroon der parochie.
- Bij het gouden priesterfeest van Van Erp in 1934 werd de St. Odaberg gedeeltelijk afgegraven en verlaagd tot een hoogte van 1,5 m. Vervolgens liet de pastoor er een St. Odakapel op bouwen. Hoewel hij zijn zinnen had gezet op 'een gothieke kapel en geen ander', stemde hij uiteindelijk in met een moderne kapel naar ontwerp van de architect ir. M.J. Granpré Molière, die op 26 augustus 1934 werd ingewijd door A.F. Diepen, bisschop van 's-Hertogenbosch (1919-1942). Het geld ervoor was ingezameld door de parochianen. Tegen de achterzijde van de kapel werd het beeld geplaatst dat voordien op de St. Odaberg stond; in de kapel staat een stenen beeld van de heilige van de hand van Manus Evers uit Tilburg. In de bevrijdingsdagen van 1944 werd de kapel beschadigd. In 1966 werd het rustaltaar voor de kapel, bestemd voor de Oda- en sacramentsprocessies, weggebroken om plaats te maken voor het graf van W.M. Bekkers, bisschop van 's-Hertogenbosch (1960-1966), die geboortig was van Sint-Oedenrode en in zijn geboorteplaats begraven wilde worden. Gedurende een aantal jaren leek deze grafplaats zich tot een bedevaartplaats te ontwikkelen. In 1976, in het jaar waarin de 1250e sterfdag van St. Oda werd herdacht, werd de kapel op initiatief van de plaatselijke heemkundekring hersteld. Overigens is de St. Odaberg achter de kerk niet de enige plaats, die die naam droeg. Ook in de buurtschap Vressel lag een heuvel van die naam.
- Een archeologische opgraving in 2007 toonde aan dat in het centrum van het dorp een Romeinse nederzetting heeft gelegen, waarmee het graf van St. Oda in verband gebracht zou kunnen worden.
Cultusobject Sint Oda
- St. Oda zou volgens haar vita uit de 12e en 13e eeuw een blinde Schotse prinses zijn geweest, die haar leven aan Christus had gewijd en de gelofte had gedaan maagd te blijven. Om genezing van haar blindheid te vinden, werd zij door haar vader gestuurd naar het graf van St. Lambertus, die niet lang voordien vermoord was en wiens stoffelijke resten kort tevoren naar Luik waren overgebracht. Oda wordt hier geïdentificeerd met de Oda wier genezing van blindheid bij het graf van St. Lambertus te Luik wordt beschreven in diens 8e-eeuwse vita. Na haar genezing en terugkeer naar Schotland zou Oda, om aan uithuwelijking door haar vader te ontsnappen en om haar maagdelijkheid te redden, naar het vasteland zijn gevlucht. Na talrijke omzwervingen en een pelgrimage naar Rome en de berg Gargano (St. Michaël; It) belandde zij te Sint-Oedenrode, waar zij in de wildernis ging wonen en na een kluizenaarsleven als maagd overleed. Volgens de schrijver van de vita werd Oda geboren voor 680 en stierf zij 33 jaar later, in het jaar 713. Volgens een latere traditie overleed zij op 36-jarige leeftijd in 726. Een nog latere, in de 16e eeuw geattesteerde traditie spreekt van een aan haar verblijf in Sint-Oedenrode voorafgaand verblijf in ⟶ Venray en Weert, uit welke laatste plaats zij verdreven zou zijn door het voortdurende gekras van eksters in het bos waar zij woonde. Daarom is de ekster een vast onderdeel van St. Oda's iconografie geworden.
- St. Oda werd aangeroepen in allerlei nood, maar speciaal tegen oogkwalen en ziekten aan het hoofd. Dit houdt verband met het feit dat zij zelf bij het graf van St. Lambertus te Luik van blindheid zou zijn genezen.

Lotgevallen van de relieken
- Volgens het aan de vita van St. Oda toegevoegde translatiebericht liet Arnold van Rode, de adellijke 'heer' van de burcht van Rode (vermeld tussen 1095 en 1125), door zijn vriend, bisschop Otbertus van Luik (1091-1119), de opgraving, translatie en elevatie van de stoffelijke resten van St. Oda verrichten 'om de kerkelijke viering van haar naam te bevorderen'. Deze translatie wordt door de schrijver van de vita gedateerd in het jaar 1103; later werd deze in 1099 gedateerd. Zij zou hebben plaatsgevonden op 14 mei, welke dag als tweede feestdag van St. Oda werd gevierd (later op de dinsdag voor Pinksteren).
- De oudste berichten omtrent de relieken van St. Oda van Sint-Oedenrode na het translatiebericht in de vita dateren van het einde van de 16e eeuw. Gramaye publiceerde in 1610 een topografische beschrijving van de vier kwartieren van de Meierij van 's-Hertogenbosch. Zijn gegevens lijken te dateren van voor de brand in de kapittelkerk van 1583. Volgens Gramaye toonden de kanunniken van het St. Odakapittel in zijn tijd 'het schrijn met de relieken van hun patroon Oda, de koninklijke maagd der Schotten'.
- Op 25 juli 1583 werd de kapittelkerk door 'Geuzen' onder leiding van graaf Christoffel van IJsselstein in brand gestoken, waarbij de relieken werden gered, zij het niet geheel ongeschonden. Dit vernemen we uit een door de vice-deken Walterus van der Elst (vermeld vanaf 1543, vice-deken van 1562 tot 1584) en de scholaster Jacobus Gerardi Wijffliet op 14 mei 1584 opgesteld en ondertekend document op perkament, dat tot op heden bewaard is gebleven en daarmee de oudst bewaarde getuigenis is over de relieken. De schedel van St. Oda werd door brand aangetast, maar zou door een priester uit de kerk zijn gered. Het houten reliekschrijn met het overige gebeente zou de geuzen weliswaar in handen zijn gevallen, maar door een Schot gered en in veiligheid zijn gebracht. De deels verbrande en deels niet verbrande relieken werden in 1584 in een leren beurs gedaan, waarbij het genoemde getuigschrift werd gevoegd.
- Augustinus Wichmans (1596-1661) spreekt in 1632 van het hoofd en andere beenderen van St. Oda. Filips baron van Leefdael noemt kort voor 1645 de collegiale kerk van het kapittel en de kanunniken van Sint-Oedenrode 'daer patronesse is Sancta Oeda, wiens hooft aldaer rust'. Dat was in 1645 echter niet meer juist, want in het rapport van de visitatie van het kapittel door bisschop Michael Ophovius (1626-1637) op 26 oktober 1627 meldt vice-deken Johannes Hanskens van Aarle dat de belangrijkste relieken van St. Oda toen in 's-Hertogenbosch werden bewaard, in een zilveren schrijn in het klooster van de zusters van Orthen. De graftombe van St. Oda bevond zich nog wel onder het hoofdaltaar van de kapittelkerk. Nadien zouden de relieken weer zijn teruggebracht naar Sint-Oedenrode.
- In 1648 moest de kapittelkerk door de katholieken ontruimd worden en moest er voor de relieken een nieuwe bewaarplaats worden gevonden. In dat jaar zouden de pastoor van Sint-Oedenrode, de dominicaan Gerardus van der Meersche(n) (pastoor van 1641 tot circa 1655), en kanunnik Jacob van Duppen door jonkheer De Jeger in diens aanzienlijk huis Lochtenburg in Sint-Oedenrode zijn opgenomen. Naar pastoor Van Erp aannam, werden de paramenten van de kerk en waarschijnlijk ook de St. Odarelieken sindsdien op Lochtenburg bewaard. Van der Meersche(n) zou ze vervolgens hebben meegenomen naar zijn nieuwe standplaats Erp en geplaatst in de St. Corneliuskapel op het gehucht Boerdonk bij Erp. Verschil van mening over de plaats waar de relieken het best bewaard konden blijven, vormde wellicht de grond van het bericht over geschillen over de St. Odarelieken in 1661. Uit het verslag dat de apostolisch vicaris Judocus Houbraken (1658-1662) op 1 januari 1661 naar paus Alexander VII zond, blijkt in ieder geval dat er toen tussen de pastoor van Erp, Van der Meersche(n), en de pastoor van Veghel, Joannes Houbraken, 'verscheidene schandalige conflicten over de relieken van de heilige Oda' waren geweest, die echter inmiddels waren gesust.
- Toen pastoor Van Heessel in 1662 op Emmaus de schuurkerk van Sint-Oedenrode bouwde, zouden de relieken naar die kerk zijn overgebracht en tot 1808 bewaard zijn in een kast op het St. Oda-altaar. Toch heeft de leren beurs met relieken uit 1584 deze turbulente tijden doorstaan. Op 22 juni 1776 werden de relieken namelijk gevisiteerd door de apostolisch vicaris Andreas Aerts (1763-1790) en door diens broer, de toenmalige pastoor van de schuurkerk van Sint-Oedenrode, Jacobus Aerts (1763-1786). Daarbij werd het document uit 1584 aangetroffen, dat toen nog maar moeizaam leesbaar was. De apostolisch vicaris verklaarde in een getuigschrift dat de relieken echt waren en voor publieke verering uitgesteld mochten worden. De pastoor heeft de relieken daarna weer in een kast op het St. Oda-altaar van zijn kerk geplaatst. In augustus 1791 zouden de relieken opnieuw gevisiteerd zijn door de apostolisch vicaris Antonius van Alphen (1790-1831). Hij zou de akte uit 1584 die 'te Rode bij de relieken van onze heilige werd gelegd en door de vochtigheid van de plaats al bijna schimmelig' was geworden, van de ondergang hebben gered.
- In 1810 kregen de relieken een plaats in de nieuwe parochiekerk. J.A. Coppens (1800-1850) verhaalt dat in zijn dagen - de jaren veertig van de 19e eeuw - de St. Odarelieken berustten in 'eene relikwiekas' die men in de 18e eeuw had laten vervaardigen. Sedertdien waren de relieken 'buiten gezigt, dewijl zij met linnen doeken omwonden en van buiten met een rood fluweelen overtreksel, welk met koralen versierd is, omgeven zijn. Zij zijn dusdanig toegesteld, dat zij de gedaante van een hoofd vertoonen, waarom men die ook wel St. Odenhoofd noemt. Vermoedelijk zijn zij wegens de hersenpan der heilige maagd, tot deze gedaante gevormd'. Hij parafraseert hier de beschrijving van Brock in diens geschiedschrijving van Sint-Oedenrode uit 1832. Een 160 centimeter lang snoer van kralen van granaat en drie losse kralen bevinden zich nog steeds in de kerkschat van Sint-Oedenrode: mogelijk zijn dit Brocks 'koralen'.
- In 1866 liet Freule Emelia de Kuyper een nieuwe zeshoekige verguld koperen kast vervaardigen om de beurs met de relieken te bewaren. Het opschrift op dit schrijn luidt: 'Reliquias S. Odae hac arca exornavit Emelia de Kuyper An. MDCCCLXVI' ('Emilia de Kuyper heeft de relieken van St. Oda met deze kast verheerlijkt in het jaar 1866'). Ook in deze schrijn bleven de relieken nog aan het oog van de gelovigen onttrokken. Volgens Van Erp bleven de relieken nog tot 1880 'op het altaar van de H. Oda in eene afzonderlijke kast bewaard'. In dat jaar werden ze door A. Godschalk, bisschop van 's-Hertogenbosch (1878-1892), naar het bisschoppelijk paleis overgebracht om ze te verdelen en in reliekhouders (theca's) te plaatsen. Omtrent twintig zilveren buisjes werden bij de zending gevoegd, maar van de verdeling kwam niets. Bij de dood van pastoor Alexander van Heck van Sint-Oedenrode (1864-1903) bevonden de relieken zich nog steeds op het bisschoppelijk paleis, zonder dat iemand ervan wist. Daar werden ze eind 1906 of begin 1907 bij een schoonmaak in een kast in een kantoor teruggevonden. Pastoor A.J. van Erp schreef in januari 1907 naar aanleiding van deze vondst een brief naar de bisschop. Op 29 januari van dat jaar werd de reliekenbeurs geopend en werden de relieken andermaal gevisiteerd door bisschop W. van de Ven van 's-Hertogenbosch (1892-1919). Bij deze visitatie werd alles conform bevonden met de oude getuigschriften: de hersenpan was wit van kleur en zeer dun. 'Zij was in verschillende stukje verdeeld, maar nog plat uitgespreid. Enkele grootere stukken van 't gebeente waren in linnen lapjes genaaid. De meeste stukken waren vervat in de leeren beurs, waarvan boven gesproken is', aldus pastoor Van Erp, die de visitatie bijwoonde. Aan een paar stukken van het gebeente zou duidelijk te zien zijn, dat zij in het vuur gelegen hadden. Daarna werden de relieken verdeeld en door de theresianen in Den Bosch in nieuwe reliekhouders geplaatst. Van de Ven erkende bij akten van 4 en 7 mei 1907 de echtheid van de relieken in vier reliekhouders en gaf op 7 mei 1907 toestemming de relieken ter verering uit te stellen. Nog in hetzelfde jaar keerden de relieken terug naar Sint-Oedenrode: in plechtige optocht werden ze langs de St. Odaberg naar het St. Oda-altaar teruggebracht. Waren de relieken in het schrijn van 1866 aan het oog van de gelovigen onttrokken gebleven, nu veranderde dat. De kast met relieken stond voortaan niet meer op het altaar, maar werd in het midden van de St. Odakapel op een piëdestal ter verering tentoongesteld.
- In 1913 werd de parochiekerk uit 1810 afgebroken. De relieken vonden zolang onderdak in de noodkerk, gevestigd in een nieuw gebouw dat later de St. Odaschool zou moeten huisvesten. In de nieuwe kerk werd een St. Odakapel ingericht, waarheen de relieken in 1915 vanuit de noodkerk werden overgebracht door A.F. Diepen, coadjutor van 's-Hertogenbosch en oud-klasgenoot van pastoor Van Erp. In het midden van die kapel stonden de relieken ter verering uitgesteld en brandde dag en nacht een lamp. De schedelreliek was traditiegetrouw ook in 1926 nog gescheiden van de overige relieken. In dat jaar waren er een grote en twee kleine reliekkasten. De grote kast, het verguld koperen schrijn uit 1866, bevatte toen de kleinere stukjes van het gebeente van St. Oda. De twee kleine kasten bevatten de grotere stukken. In de ene waren de overblijfselen van de schedel toen 'ingezet in den vorm van eene O met eene S in het midden' en in de andere waren delen van de pijpbeenderen gerangschikt in de vorm van een kruis. Volgens pastoor Van Erp en H. Vermeulen werden in het kerkarchief in Sint-Oedenrode daarnaast nog een kannetje, een gedeelte van een ivoren kam en een stok of pelgrimsstaf bewaard 'die in verband worden gebracht met St.-Oda'. Deze werden bij de viering van het twaalfde eeuwfeest van de heilige in 1926 aan de gelovigen getoond.
- In de jaren zestig bezat de kerk vijf reliekhouders met delen van het gebeente van St. Oda.

Hedendaagse reliekenschat
- Op 23 maart 1996 werden in de sacristie van de St. Martinuskerk te Sint-Oedenrode de aanwezige relieken en reliekschrijnen gevisiteerd. Daarbij werden vier reliekschrijnen van St. Oda aangetroffen, plus twee doosjes met tanden. Door Theo de Jong werden de botresten onderworpen aan een fysisch-antropologisch onderzoek. Op 14 juni 1996 werd voor A.J. Grimbel du Bois, kandidaat-notaris te Sint-Oedenrode, een akte inzake de vastlegging van deze visitatie verleden. Bij de visitatie werden de volgende reliekschrijnen en relieken onderzocht:
1 Het grote verguld koperen neogotische reliekschrijn op houten piëdestal uit 1866. In dit schrijn staat vastgeschroefd een kistje dat daaruit niet verwijderd kon worden. Dit kistje bleek niet verzegeld maar was slechts voorzien van een modern hangslotje. Bovenop de los in dit kistje liggende relieken, bestaande uit groter en kleiner botmateriaal, lag een kaart met de authentificatie door het bisdom op 7 mei 1907.
2 Een geelkoperen reliekschrijn (hoogte 24,5 cm), waarin grotere verbrande en onverbrande botresten van St. Oda worden bewaard, in de vorm van een kruis met gouddraad en een rode draad vastgehecht op gele moiré zijde. Op het schrijn staat de tekst 'Ex Ossibus Stae Odae Virg.' ('Uit de beenderen van de H. Oda, maagd'). Na verwijdering van de achterzijde van het schrijn bleek het geheel met draden te zijn vastgemaakt, gezegeld met het zegel van W. van de Ven, bisschop van 's-Hertogenbosch.
3 Een tweede geelkoperen reliekschrijn (hoogte 24,5 cm), waarin verbrande resten van de schedel van St. Oda worden bewaard, in de vorm van een O en een S in het midden, met zilverdraad en een witte draad vastgehecht op gele moiré zijde. Op het schrijn staat de tekst 'Ex Cranio Stae Odae Virg.' ('Uit de schedel van de H. Oda, maagd'). Ook deze relieken bleken verzegeld met het zegel van bisschop Van de Ven.
Bij de reliekschrijnen 2 en 3 hoort een zilveren reliekenmonstrans in eclectische stijl (met enkele neoromaanse ornamenten; hoogte 60,5 cm), bekroond met een ekster. Opschrift: 'Reliquiae St Odae'. Blijkens de beschrijving van het bisdom 's-Hertogenbosch en de aangebrachte meester- en jaartekens werd de monstrans in 1907 vervaardigd door Jos Jonkergouw te 's-Hertogenbosch. Vermoedelijk kon zowel schrijn 2 als schrijn 3 hierin aan de gelovigen worden getoond. Schrijn 2 en 3 konden bovendien op twee zilveren voetstukken worden geplaatst. Deze dateren volgens dezelfde beschrijving uit 1870 en zouden, met een derde voet, eerder gebruikt zijn voor kristallen schalen van een tafelstel. Deze derde voet wordt nu gebruikt voor een zilveren kruisvormige reliekenmonstrans. Hierin kan ofwel een reliekhouder met een kruisreliek worden geëxposeerd, ofwel de volgende reliekhouder (nr. 4).
4 Een ovale, zilveren reliekhouder (12 x 9 cm), daterend uit het midden van de 19e eeuw, met op de rand een gegraveerd bladornament. Hierin zijn, wederom op gele moiré zijde, met zilverdraad en wit draad twee botdelen bevestigd met op een strookje papier de tekst 'Ex ossibus Stae Oda virg'. Het strookje is met twee knopspelden met parelachtige knoppen bevestigd. Om de botfragmenten zijn 23 van dergelijke spelden in een krans aangebracht. Na opening van de achterzijde bleken deze relieken eveneens verzegeld met het zegel van bisschop Van de Ven. Ook deze zijn dus in 1907 in deze reliekhouder geplaatst.
5 Een kartonnen pillendoosje waarop is geschreven '1886 Behoort aan de kerk'. Het bevat een snijtand, vier kiezen en een kartonnetje met de tekst: 'Deze Relikwieën staan in verband met de devotie van St. Oda; zoo werden ze mij overgegeven. A.J. van Erp, pastoor'.
6 Een metalen Wybertdoosje waarin een kies en een opgevouwen briefje met de in het handschrift van pastoor A.J. van Erp geschreven tekst 'Ex dentibus St Odae ex archivo Rodae' ('Uit de tanden van de H. Oda uit het archief van Rode'). De 'relieken' onder 5 en 6 zijn niet geauthenticeerd en behoren op basis van het fysisch-antropologisch onderzoek vermoedelijk niet tot de overige resten.
7 Een aardewerken waterkan (hoog 18,4 cm, ⊘14 cm) van Tegels aardewerk, 18e-eeuws, met een zilveren deksel en een versierde zilveren rand om de voet. De voet is na het aanbrengen van de zilveren vatting gedeeltelijk verbrijzeld. Op het deksel zijn de wapens gegraveerd van de familie Van Wevelinkhoven-Van Boxtel, die in de 18e eeuw het slotje Dommelrode bewoonde. De kan is zowel van binnen als van buiten zorgvuldig afgewerkt. Deze kan staat bekend als 'de kan van St. Oda'.
8 Een bamboe staf met houten punt (lengte 102 cm, exclusief houten punt 92,5 cm). Deze staf zou aanwezig zijn geweest toen A.J. van Erp in 1903 pastoor van Sint-Oedenrode werd en zou tijdens het pastoraat van zijn voorganger A. van Heck (1864-1903) gebruikt zijn om er de triangel of driearmige kandelaar op te plaatsen bij het wijden van de paaskaars. De staf wordt beschouwd als de rieten pelgrimsstaf die St. Oda meenam van de berg Gargano. De staf zal niet ouder zijn dan het einde van de 19e eeuw en vervangt mogelijk een oudere staf die verloren is gegaan. Misschien is de bamboe staf een aanrakingsreliek van deze oudere staf.
9 Een dubbele ivoren liturgische kam (breedte 9,2 cm, hoogte 8,8 cm, maximum dikte 6 mm), fragmentarisch, gezaagd, versierd, gepolijst, uit het derde kwart van de 12e eeuw. De kam, die bekend staat als 'de kam van St. Oda', bestaat uit twee gelijke delen van 4,6 centimeter breed, die bijeen worden gehouden door een geelkoperen band met een breedte van 10-11 millimeter. Deze band is om het ivoor gebogen en loopt aan een kant tot circa 2,5 centimeter buiten de breedte van de kam. Het betreft een dubbele kam met brede en smalle tanden. De 42 kleine tanden zijn alle lang geleden afgebroken. Van de 18 grote tanden resteren er nog zeven. Het afbreken van de tanden hoeft niet gebeurd te zijn door nalatigheid of vandalisme, maar kan ook met opzet gedaan zijn door de Rooise kanunniken of door vrome pelgrims om verering elders mogelijk te maken. De kam is versierd met vier stroken versieringen in reliëf, twee aan elke zijde. De versiering bestaat uit gestileerde symmetrische blad- of rankenmotieven, aan een zijde cirkelvormig, aan de andere zijde hartvormig. Onder de microscoop werd op een plek een restant verguldsel aangetroffen. Dit duidt er mogelijk op dat de hele kam oorspronkelijk verguld is geweest. De 'kam van St. Oda' is het enige in Nederland bekende exemplaar van een liturgische kam. In juni 1996 is de kam in bruikleen overgedragen aan Museum Catharijneconvent in Utrecht (inv.nr. BMB v 7), waar hij thans aan het publiek getoond wordt. Hoe de kam van St. Oda gebruikt is voordat hij de status van reliek verwierf, is niet bekend. Misschien gebruikten de priesters onder de kanunniken van het St. Odakapittel de kam ter voorbereiding op de misviering. Het is ook mogelijk dat een bisschop of priester de kam ooit als een ex-voto heeft geschonken aan de kerk en haar heilige. Wanneer dit prestige-object in Sint-Oedenrode is beland, is niet meer na te gaan, maar dit is vrijwel zeker nog tijdens de middeleeuwen gebeurd. Nadat de kam zijn liturgische functie had verloren, kreeg hij een nieuwe functie als 'memoria', als drager van de herinnering aan Oda. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij op een zeker ogenblik voor de pelgrims zichtbaar was opgehangen in de nabijheid van de andere Odarelieken in het koor van de kapittelkerk. Daarop duidt het oog aan de koperen band om de kam. Van andere kammen is wel bekend dat ze aan een ketting werden opgehangen. De kam kan ook gebruikt zijn om de haren van de pelgrims te kammen.
- Tijdens de visitatie van de St. Odarelieken in 1996 werd een tweetal botmonsters van de relieken genomen, respectievelijk van een onverbrand en een verbrand bot, het laatste hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de schedel. In het Centrum voor Isotopen Onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen zijn deze monsters onderworpen aan een 14C-datering. Deze natuurwetenschappelijke dateringsmethode is gebaseerd op de afname in de tijd van een van de vormen van koolstof (het isotoop 14C) door radioactief verval. Het verbrande bot bleek niet meetbaar. Het onverbrande botdeel bleek, met een statistische zekerheid van 68,3 %, te dateren uit de jaren tussen 250 en 300 of tussen 310 en 380 na Christus. De persoon wier (of wiens) botten in Sint-Oedenrode worden bewaard, leefde dus hoogstwaarschijnlijk in de tweede helft van de 3e of in de 4e eeuw na Christus. Dit betekent dat de datering van de relieken niet overeenkomt met de legendarische datering van St. Oda. Zij zou immers geleefd hebben in de laatste decennia van de 7e en in de eerste decennia van de 8e eeuw. Het is niet verbazingwekkend dat deze legendarische datering niet in overeenstemming is met de feitelijke datering van de relieken, aangezien de legende pas in de 12e eeuw werd geconstrueerd op grond van een gegeven in de levensbeschrijving van St. Lambertus, namelijk de genezing van een Oda bij diens graf in Luik. Het is niet ondenkbaar dat ook de Odakerk in Sint-Oedenrode gedeeld heeft in de bijna onuitputtelijke stroom van relieken vanuit Keulen die al vroeg in de 12de eeuw op gang kwam en waaruit bijvoorbeeld ⟶ Alem van St. Odradarelieken werd voorzien. Misschien heeft men een reeds bestaande St. Odacultus in Sint-Oedenrode een extra impuls willen geven door de 'aanschaf' van een compleet skelet uit het laat-Romeinse Keulse grafveld tussen de kerken van St. Ursula en St. Kunibert. Dit zou de uitkomst van de 14C-datering van de relieken kunnen verklaren.

Cultusbeelden
- In de schuurkerk werd een 'oud' en 'zwaar' zilveren beeld van de heilige vereerd. Dit beeld is in 1770 te gelde gemaakt.
- De parochiekerk bezit verschillende Odabeelden. Het oudste is een omstreeks 1812 vervaardigd, onbeschilderd houten beeld en toont de heilige, gekleed in gewaad en mantel, met een geopend boek in haar hand, waarop oorspronkelijk een ekster heeft gezeten. Dit beeld is afkomstig van het zijaltaar van de in 1810 ingewijde kerk.
- Het tweede beeld is het in 1914 door M. van Bokhoven gesneden beeld, bestemd voor het Oda-altaar in de nieuwe kerk. Oda is afgebeeld als een ongesluierde vrouw die op haar linkerhand een ekster draagt, terwijl ze met haar rechterhand haar mantel vasthoudt. Onder haar linkervoet ligt de koningskroon die zij versmaadde. Dit beeld heeft anno 1998 opnieuw een plaats in de kerk gekregen.
- Pastoor Van Erp gaf tijdens het 12e eeuwfeest van Oda's dood in 1926 aan het atelier van J.G.J.E. en H.G. Brom te Utrecht opdracht een nieuw uit zilver gedreven Odabeeld (hoogte 75 cm) te vervaardigen, dat in processies kon worden meegedragen.
- Beeldhouwer Manus Evers uit Tilburg vervaardigde voor de Odakapel uit 1934 een stenen beeld van Oda. Zij wordt weergegeven als een meditatieve, zittende figuur met een gebedenboek op schoot, de reisstaf als herinnering aan de haar toegeschreven bedevaarten naast zich en de versmade kroon van Schotland aan haar voeten.
Verering Het begin van de verering
- Volgens de vita van St. Oda zou er spoedig na haar dood en begrafenis te Sint-Oedenrode 'boven haar graf een nachtelijk en helder licht' verschenen zijn, 'dat door zijn glans de nachtelijke duisternis verdreef'. Hierdoor zou duidelijk zijn geworden dat Oda tot de heiligen moest worden gerekend en begon 'het gelovige volk het graf van deze maagd met gebeden en devotie te bezoeken en God en de heilige patrones te loven'. Vervolgens geschiedden er op het graf 'wonderen en tekens'. Een anonieme adellijke vrouw nam die wonderen en tekens waar en schonk daarom het land van Rode aan St. Oda. Daarom ook werd op deze plaats ter harer ere 'een bescheiden houten kapel gebouwd', die na verloop van tijd, nadat de eerdere houten kapel was vervallen en afgebroken, werd vervangen door een stenen 'munster' ('monasterium'). Er werd aan de kerk een collegiaal kapittel of gemeenschap van kanunniken verbonden. De schenking aan Oda door de anonieme dame moet geïnterpreteerd worden als het verschaffen van het stichtingsgoed aan de aan haar gewijde kerk en het kapittel. Dit stichtingsverhaal moet mogelijk in de 11e eeuw worden gedateerd. Op verzoek van Arnold van Rode, de adellijke 'heer' van de burcht van Rode, verrichtte bisschop Otbertus van Luik omstreeks 1100 de opgraving, translatie en elevatie van de stoffelijke resten van St. Oda 'om de kerkelijke viering van haar naam te bevorderen'. Arnold van Rode en zijn geslacht gebruikten de Odacultus en het aan haar gewijde collegiaal kapittel ongetwijfeld om het prestige en aanzien van de eigen dynastie kracht bij te zetten en de eigen positie te legitimeren. Omstreeks 1250 werden de cultus en het kapittel (dat in de jaren 1248-1249 werd hervormd) door de hertog van Brabant, heer van Sint-Oedenrode sinds 1231, opnieuw aangegrepen om de status van deze hoofdplaats van het kwartier Peelland, een van de kwartieren van de Meierij van 's-Hertogenbosch, te benadrukken.

De vita van St. Oda
- De vita van St. Oda is vermoedelijk een compilatie die bestaat uit een vier- tot vijftal elementen: 1 het bericht over de translatie in de jaren 1091-1119; 2 de eerste proloog en een officie bestaande uit negen 'lectiones', die samen een levensbeschrijving van Oda vormen. Dit officie werd geschreven tussen 1175 en 1230 (en wellicht in het vierde kwart van de 12e eeuw) door Godfried, kanunnik van Sint-Oedenrode. Hierbij verweefde de auteur misschien elementen uit een nog oudere liturgie in zijn tekst. Zijn belangrijkste informant was de waarschijnlijk uit Sint-Oedenrode afkomstige bisschop Filips van Osnabrück (1141-1173); 3 het derde element is Godfrieds verweerbrief, geschreven als reactie op de kritiek op zijn officie; 4 het vierde element zijn de toevoegingen op het oorspronkelijke officie, bestaande uit de tweede proloog (wellicht geplagieerd naar de 12e-eeuwse vita van Sainte-Ode van Amay) en de capita 17-22 (met een bewerking van het translatiebericht en 'historische' uiteenzettingen over de datering), alsmede uit interpolaties in de oorspronkelijke officietekst, vervaardigd door een tweede, onbekende auteur; 5 als laatste vond de definitieve compilatie van de tekst in de huidige vorm plaats, te weten kort voor 1251, dan wel voor april 1253, misschien gelijktijdig met de onder 4 genoemde toevoegingen. Tezelfdertijd kreeg de legende van St. Oda een plaats in de officiële hagio- en historiografie van het bisdom Luik: Gilles van Orval verwijst driemaal naar de vita in zijn bewerking en voortzetting van de Gesta episcoporum Leodiensium, afgesloten in 1251. In een oorkonde van Hendrik van Gelre, elect van Luik (1247-1274), voor het St. Odakapittel uit 1253 wordt aan een element van de vita gerefereerd, namelijk de genezing van de blinde Oda door St. Lambertus, patroon van het bisdom.
- Volgens Mulder-Bakker zou het leven van Oda - evenals de levens van andere legendarische kluizenaressen - geënt zijn op fantastische legenden of volksverhalen over 'woudvrouwen'. Deze in bossen woonachtige kluizenaressen zouden gezien zijn als de mythische stichteressen en patroonheiligen van plaatsen als Sint-Oedenrode, plaatsen die ontstonden tijdens de ontginningen van de 11e en 12e eeuw. De naam 'Rode' duidt niet voor niets op ontginning, zoals ook in de vita wordt uiteengezet. Bij deze ontginningen zouden de kolonisten gestuit zijn op oude begraafplaatsen, met sarcofagen waarin de heilige 'woudvrouwen' begraven zouden zijn. Deze werden plechtig opgegraven en kregen een plaats in een kapel of kerk. Nadat de heilige een naam en een identiteit had gekregen, viel haar ook verering te beurt als patrones van de gemeenschap. De opkomst van deze verering viel niet toevallig samen met de opkomst van deze plaatsen als parochies en stedelijke gemeenschappen in de 13e eeuw. De vita van Oda kan zodoende gefungeerd hebben als oorsprongsmythe van de nieuwe gemeenschap met stedelijke voorrechten die daar was ontstaan sinds de verlening van vrijheidsrechten door de hertog van Brabant in 1232-1233. De vita verschafte een 'communal identity' aan de bewoners van Sint-Oedenrode.
- Blijkens de opname in Gielemans' Hagiologium Brabantinorum (1476-1484) ging St. Oda in de late middeleeuwen deel uitmaken van de serie 'nationale' heiligen van het hertogdom Brabant.

Verering vanaf de late middeleeuwen
- Over de verering van St. Oda in Sint-Oedenrode in de late middeleeuwen en de 16e eeuw zijn verder maar weinig gegevens bekend. In de 15e en 16e eeuw behoorde de plaats tot de regionale bedevaartoorden, zoals blijkt uit een tweetal testamenten. Op 16 april 1465 maakte de Bossche poorter Jacob Cnodde zijn testament voor notaris Franco de Langhel. Hij verklaarde daarin onder meer nog drie bedevaarten te moeten ondernemen, één naar Sint-Jan de Doper in Amiens, één naar het Heilig Sacrament in ⟶ Breda en één naar Sint-Oedenrode. Hij trof nu voorzieningen dat deze reizen door zijn nicht en haar echtgenoot in zijn plaats konden worden ondernomen. Zijn nicht Aleyd, dochter van wijlen Hendrik Cnodde en echtgenote van Dirk Jans Roelofszoon, zou de bedevaarten naar Breda en Sint-Oda in Sint-Oedenrode volbrengen. Het tweede testament is dat van een vrouw uit Oss, Lijsbeth van Dijck, en werd opgemaakt op 22 maart 1561. Zij vermaakte haar bezittingen aan haar echtgenoot Simon Mathijssen op voorwaarde dat hij onder meer bedevaarten zou ondernemen naar St. Quirinus in Neuss, O.L. Vrouw in ⟶ Bergharen, St. Quirinus in ⟶ Ammerzoden, het Heilig Bloed en St. Joris in ⟶ Boxtel en St. Oda in Sint-Oedenrode. Verder moest hij een bedrag van drie stuivers afstaan aan het St. Leonardusaltaar in Oss en aan de kerk van ⟶ Elst voor St. Werenfridus.
- Vanaf 1648 kwam de klad in de Odaverering in Sint-Oedenrode, omdat de toenmalige gereformeerde overheid er op uit was alle sporen van dit 'roomse bijgeloof' uit te wissen. De aan haar gewijde kapittelkerk werd gesloten en later voor de protestantse eredienst gebruikt. Protestanten vermeden consequent het woordje 'Sint' in de plaatsnaam. De verering van de heilige kon slechts 'ondergronds' gehandhaafd blijven en kreeg een overwegend particulier karakter.
- De 20e-eeuwse propagandist pastoor van Erp beweert dat tot in de 18e eeuw in Sint-Oedenrode processies ter ere van de heilige zouden zijn gehouden, een op de feestdag van haar translatie op de dinsdag voor Pinksteren en een op 27 november, haar sterfdag: 'Groot was in oude tijden de toeloop van volk. De pastoor mocht een groote som gelds uit den offer nemen voor de tafel van vreemde geestelijken, die de processie vergezelden. In het jaar 1770 was dit bedrag nog 30 gulden'. Pas door het plakkaat van 12 maart 1731 zou er op last van de Staten-Generaal aan deze ommegangen een einde zijn gekomen (Van Erp doelt hier wellicht op de algemeen tegen 'Paapsche stoutigheeden' gerichte resolutie van 19 juli 1730). Van Erp vermeldt herhaaldelijk een zilveren Odabeeld, dat ten tijde van de protestantse 'onderdrukking' te gelde zou zijn gemaakt door de katholieken. Desondanks bleef de devotie levend, want in 1791 schreef pastoor Pijnenburg 'dat men op haar feestdag kaarsen bij haar beeld liet branden'. Hij berichtte tevens dat het feest van St. Oda, 'als tweede patrones' van de parochie, na St. Martinus werd gevierd op de dinsdag voor Pinksteren en op 27 november 'met de verplichting de mis te horen'. Op beide dagen werden de relieken van St. Oda ter verering uitgesteld. Enkele jaren later, in 1799, schrijft dominee Hanewinkel over het Odabergje achter de voormalige kapittelkerk waarin St. Oda begraven zou zijn en waar de inwoners van Sint-Oedenrode 'zeer dikwijls hunne devotie openlijk verrichten'.

19e en 20e eeuw
- In het eerste deel van zijn boek Neerlands heiligen in vroeger eeuwen (1898) gaat J. Kronenburg slechts kort in op bedevaarten naar Sint-Oedenrode die er volgens hem voor de komst van de reformatie veelvuldig voorkwamen. Wel wijst hij er op dat 'in de laatste dertig jaren [...] door de goede zorgen van St.-Oedenrode's pastoor [A. van Heck, 1864-1903] de vereering der eertijds zoo beminde Heilige weer opgebloeid' is.
- Pastoor-deken A.J. Van Erp (1903-1944) zou de verering nog verder stimuleren. Hijzelf motiveerde dit aldus:

'De omstandigheid dat ik kort voor het feest van St. Oda benoemd ben als pastoor van St. Oedenrode en ik het H. Misoffer voor het eerst op haren feestdag, den 27 November [1903], op haar altaar heb opgedragen, is voor mij ook een vingerwijzing geweest, om onder de bescherming van St. Oda mijn werk te beginnen, en hare vereering zooveel mogelijk te bevorderen'.

Daar kwam nog bij dat hijzelf aan een oogkwaal leed en haar daarom als beschermster op zijn levensweg zag. Gedurende zijn lange pastoraat heeft hij deze doelstelling op velerlei manieren trachten waar te maken. Hij structureerde de Odaverering door de stichting van een broederschap (1906), de herinrichting van een kapel voor de relieken (1907) en de invoering (1908) van een reliekenprocessie op Hemelvaartsdag, 'die trekt tweemaal om den St. Odaberg, waarop een groot beeld van de heilige reeds voor vele jaren geplaatst is. [...] Gewoonlijk worden dan de Relikwieën van den schedel in een zilveren monstrans rondgedragen en wordt op den St. Odaberg een predikatie gehouden'. De broederschap met Oda als patrones tegen oogziekten werd op 2 december 1906 opgericht door de bisschop van 's-Hertogenbosch. Deze broederschap verplichtte zich, behalve tot de normale vereringspraktijken van St. Oda, tot het 'stichten, onderhouden en versieren van een kapel, beeld en altaar van de H. Oda'. Paus Pius X verleende op 26 december 1907 een volle aflaat aan de leden van de broederschap, te verdienen op de feestdag van de heilige, aan allen in het octaaf van de gedenkdag van de verheffing van haar relieken en een aflaat van driehonderd dagen voor de bezoekers van de kerk na de Odaprocessie. Verder stichtte pastoor Van Erp het St. Odagesticht (1906) en de St. Odaschool voor jongens (1916). In tal van publicaties - onder meer in de herhaaldelijk herdrukte Devotieboekjes - vestigde Van Erp de aandacht op de heilige en bereidde hij het 12e eeuwfeest van haar overlijden voor, te vieren in 1926. Op woensdag 12 en Hemelvaartsdag 13 mei 1926, op zondag 16 mei, dinsdag 18 mei (het feest van de verheffing van de relieken) en op tweede Pinksterdag 24 mei, vierde Van Erp met velen uit Sint-Oedenrode op grootse wijze het twaalfde eeuwfeest van de heilige met pontificale missen, twee processies en een tweemaal herhaalde 'Historische en Allegorische Optocht'. Organist Jos. Kluitmans componeerde bij die gelegenheid een speciale Odacantate. In het atelier Gerard Brom in Utrecht werd een 75 centimeter hoog zilveren beeld van Oda gemaakt, dat op 13 mei 1926 werd gewijd. Ook werd een medaille of gedenkpenning met een afbeelding van de heilige geslagen en werd een serie van zes 'Jubileum-kaarten' uitgegeven met afbeeldingen uit het leven van St. Oda en de geschiedenis van haar relieken en van Sint-Oedenrode. In 1928, bij het zilveren pastoraat van Van Erp, werden in het hoogkoor van de parochiekerk en in de St. Odakapel schilderingen aangebracht die in acht taferelen de geschiedenis van het leven en de verering van St. Oda in beeld brachten. Weer enkele jaren later, bij het gouden priesterfeest van Van Erp in 1934, werd de St. Odaberg gedeeltelijk afgegraven en liet de pastoor tegen de berg een St. Odakapel bouwen.
- In de 19e- en vroeg 20e-eeuwse heiligenkalenders van het bisdom 's-Hertogenbosch staat St. Oda op 27 november vermeld.
- Na de oorlog werd de historiciteit van St. Oda steeds meer ter discussie gesteld. Processies en bedevaarten verdwenen en de verering kwijnde steeds meer weg. Ter gelegenheid van de veronderstelde 1250e sterfdag van St. Oda in 1976 werd door de heemkundekring een tentoonstelling ingericht met alle bekende voorwerpen die nog aan haar herinneren. Ook met de restauratie van de in 1944 beschadigde en daarna verwaarloosde kapel werd in dat jaar begonnen, waarvoor plaquettes in brons en terracotta (van de hand van Trudy Broos) en herinneringskaarten (getekend door Corrie van Lieshout) werden verkocht. Niettemin is sindsdien de kapel meestal gesloten en stelt de devotie niet veel meer voor.
- Een naar St. Oda genoemde school en een dito koor herinneren nog aan de grote tijd van pastoor Van Erp, maar de tijd is voorbij dat winkels, bedrijven en verenigingen in hun naam melding maakten van de heilige. De straatnamenlijst van de gemeente bevat slechts een Odalaan, terwijl een Kapittelhof de herinnering aan het Odakapittel vasthoudt. De staal- en kantoormeubelenfabriek St. Oda, die haar naam tot ver over de landsgrenzen bekend maakte, is in 1967 opgegaan in de Ahrendgroep.
Materiële cultuur - 1 de parochiekerk bezit een uit omstreeks 1800 stammend schilderij (165 x 124 cm), met een afbeelding van de heilige, zittend op een wolk, met de tekst: 'Ex Scotia Fulget Roda' ('Uit Schotland schittert Rode'). St. Oda is hierop gekleed in een hermelijnen mantel en is omgeven door engeltjes, terwijl zij drie kronen vertrapt. Linksonder zijn de oude kapittelkerk van Sint-Oedenrode en de Odaberg weergegeven, rechtsonder het slotje Dommelrode; 2 in 1924, ter gelegenheid van het veertigjarig priesterfeest van pastoor Van Erp, werd in het atelier van Brom te Utrecht een processiestaf (hoogte 38 cm) vervaardigd met als bekroning een verzilverd beeldje van de heilige (hoogte 19 cm) en onder het beeld het opschrift 'Confraternitatis processionis erecta 17 junii 1906 directori suo jubilanti post 40 annos sacerdotii ejus 7 junii 1924' ('Aan de jubilerende directeur van de processiebroederschap, opgericht op 17 juni 1906, vanwege zijn 40-jarig priesterschap op 7 juni 1924'); 3 een parochiezegel beeldt St. Oda knielend af, met een ekster op de arm, terwijl aan haar St. Lambertus verschijnt. Aan weerszijden van haar afbeelding zijn respectievelijk de oude parochiekerk en een kapelletje weergegeven. Het zegel is voorzien van de tekst: 'Sigil. Eccl. Paroch. S. Martin E. C. Rodae. S. Odae' (zegel van de parochiekerk van St. Martinus te St. Oedenrode'); 4 draagpenning (⊘ 3,2 cm) ter herinnering aan het twaalfde eeuwfeest van St. Oda, 1926, Jan Eloy en Leo brom, aluminium. Utrecht, Museum Catharijneconvent; 5 twee processievaandels met afbeeldingen van Oda, waarvan een met de tekst 'Sancta Oda ora pro nobis' en een ellipsvormige oleografie van St. Oda op donkerblauw fluweel (formaat 170 x 99 cm) en een van het Meisjes Patronaat (ovale medaillon op donkerrode fluweel; formaat 107 x 56 cm); 6 medaille of gedenkpenning, geslagen ter gelegenheid van het twaalfde eeuwfeest in 1926; 7 in 1976 werd een legpenning in brons en terracotta gemaakt door Trudy Broos, met een afbeelding van de heilige en haar kapel en de tekst 'Sint Oedenrode 726-1976'.

Devotioneel drukwerk
- Devotieboekjes: 1 De heilige Oda, maagd, bijzondere Patrones tegen Oogziekten. Levensschets en gebeden (Gulpen: Snelpersdruk van M. Alberts, 1883; 48 p.; overdruk van: 'De H. Oda gestorven te Sint Oedenrode, in 721 [726]', in: Volksmissionaris 4 (1883) p. 445-450, 533-541); 2 A.J. van Erp, Devotieboekje ter eere van de H.Oda, Patrones tegen Oogziekten (z.p. 1907); 3 A.J. van Erp, Bij de consecratie der St. Martinuskerk met St. Odakapel te St. Oedenrode door Mgr. Arnoldus Franciscus Diepen (Boxtel: Wilhelm van Eupen, 1915; evulg. J. Pompen, 's-Hertogenbosch 7-04-1915; 23 p.); 4 A.J. van Erp, Devotieboekje ter eere van de H. Oda, Patrones tegen Oogziekten (Boxtel: Wilhelm van Eupen, 1920; evulg. J. Pompen, 's-Hertogenbosch 19-06-1920; 32 p.); 5 A.J. van Erp, Devotieboekje ter eere van de H. Oda, Patrones tegen Oogziekten, vermeerderde uitgave bij het 12e. Eeuwfeest ('s-Hertogenbosch: Drukkerij 'Taxandria', 1926; impr. J. Pompen, 's-Hertogenbosch 29-12-1925; 48 p.) hierin werden toegevoegd een litanie van St. Oda en drie gezangen; een in de editie van 1920 opgenomen gedicht is vervallen; 6 A.J. van Erp, Devotieboekje ter eere van de H. Oda, Patrones tegen Oogziekten, vermeerderde uitgave bij het 12e Eeuwfeest (Veghel: Boekdrukkerij Gebrs. L. & M. Bek, 1932; impr. J. Pompen, 's-Hertogenbosch 29-12-1925; 48 p.) ongewijzigde herdruk van 1926 met andere pagina-indeling; 7 A.J. van Erp, Het Twaalfde Eeuwfeest van St. Oda's dood 726-1926 (Veghel: Elect. drukkerij Gebrs. Bek, 1923; impr. J. Pompen 23-12-1922; 40 p.) op p. 3 gravure van St. Oda.
- Devotieprentjes: 1 devotieprentje met op de voorzijde een litho van B. Kühlen, Mönchen-Gladbach, van St. Oda, gehuld in een mantel, met haar rechtervoet op een kroon en op haar linkerhand een ekster. Op de achterzijde twee gebeden tot Oda, een 'om bevrijd te worden van de ziekte der oogen' en een 'vóór hare Relikwieën' (6 x 11 cm; impr.: J.J. Versterven, Rector, Buscoduci, 22-2-1907; uitgave H. Nieuwenhuijzen, St. Oedenrode). Coll. D. Gooren); 2 prentje (7 x 11 cm) met op de voorzijde een kleurentekening van De Vré van St. Oda, gehuld in een mantel met in haar rechterhand een boek. Links naast en achter haar een ekster en een kerkgebouw. Op de achterzijde dezelfde twee gebeden tot Oda (impr.: J.J. Versterven, Rector, Buscoduci, 22-2-1907; dr.: V.D.E. te Eindhoven). Coll. D. Gooren; 3 prentje (6,5 x 10 cm) met op de voorzijde een tekening van Oda knielend voor haar gekroonde vader, die op een troon zit. Op de achterzijde een korte levensbeschrijving van 'De H. Oda, Maagd', met verwijzing naar Kronenburg, Neerlands Heiligen, dl. 1 (impr.: [Van de Wetering], archiepisc. Utrecht, 11-12-1915; Uitgave: 'O.N.H.', Groningen; 2e Serie Onze Vaderlandsche Heiligen, nr. 6). Coll. D. Gooren; 4 gedachtenisprentje (6 x 10 cm) ter herinnering aan de priesterwijding (Tilburg 25-7-1944) en eerste mis (Sint-Oedenrode 30-7-1944) van de uit Sint-Oedenrode afkomstige Wim Hulsen. Op de voorzijde een tekening van St. Oda en de tekst 'H. Oda bid voor ons'; op de achterzijde tekst. Coll. D. Gooren; 5 dankprent (11,6 x 16,3 cm) met een zwart-wit tekening door Corrie van Lieshout met Oda's beeltenis en episoden uit haar leven; gemaakt door Heemkundige Kring De Oude Vrijheid in verband met bijdragen voor de restauratie van de St. Odakapel (september 1976; bij gelegenheid van 1250 jaar Oda te Sint-Oedenrode).
- Ansichtkaarten: 1 set van zes ansichtkaarten vervaardigd ter gelegenheid van het twaalfde eeuwfeest in 1926, deels met opschrift: 'Jubileumfeesten St. Oedenrode. Twaalfde Eeuwfeest van St. Oda' (Uitgave St. Odacomité 1926). Een kaart laat een foto zien van de reliekschrijnen uit 1866 en 1907. Twee andere kaarten tonen etsen van drieluiken die in het midden Oda laten zien, geflankeerd door, in het ene geval twee middeleeuwse processietaferelen; in het nadere geval de beide Rooise kerken. Coll. D. Gooren; 2 ansichtkaart met geschilderde afbeelding van St. Oda, naar een schilderij van Frans Kops. Coll. D. Gooren.
- Programma: Officiëel programma van het 12e eeuwfeest van St. Oda's dood 726-1926 te St. Oedenrode ('s-Bosch: Drukkerij 'Taxandria', [1926]; 52 p.; impr. J. Pompen, 's-Hertogenbosch 29-12-1925; op de voorzijde een pentekening).
- Litanie: Litanie van de H. Maagd Oda (Sint-Oedenrode: Wilhelm van Eupen, z.j.; 4 p.).
Bronnen en literatuur

Archivalia: Vitae: Wenen, Österreichische Nationalbibliothek: Ser.nr. 12707, f. 92v-100v (Hagiologium Brabantinorum door Johannes Gielemans, 1476-1484); Ser.nr. 12814, f. 964r-964v (Sanctilogium door Johannes Gielemans, circa 1471-1479). Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz: Theol. lat. fol. 706, f. 220v-222r (legendarium van H. Greven, tweede helft 15de eeuw). Parijs, Bibliothèque Mazarine, ms. 1733, f. 152v-160v (legendarium van het klooster Korsendonk, 1498). Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I: ms. II 2328, f. 135r-151r (handschrift vita, 15de eeuw); ms. 8471-8475 (verzamelhandschrift met onder meer enkele heiligenlevens, vermoedelijk afkomstig van de Bollandisten, waaronder het leven van St. Oda, 16e-18e eeuw); ms. 8994-8997 (aantekeningen van Bollandisten en Isfridus Thysius o.praem. over enkele heiligen, onder wie St. Oda, 16e-18e eeuw). Brussel, Bibliotheek der Bollandisten, hs. no. 167, f. 230r-249v (17e-eeuws afschrift van de vita, gebaseerd op handschriften in het wilhelmietenklooster Baseldonk te 's-Hertogenbosch). Vermeulen (zie B) en Carasso-Kok (zie A2) vermelden tenslotte twee versies van een incunabel met een verkorte versie van de vita: Historiae plurimorum sanctorum ex diversis libris collectae, gedrukt te Keulen in 1483 en te Leuven in 1485.
Tilburg, Bibliotheek Katholieke Universiteit Brabant: hs. KHS II,91, II,98, II,99 en II,438 (handschriften met plaatsbeschrijvingen door A.C. Brock (1775-1834). 's-Hertogenbosch, bisdomarchief: parochiedossier Sint-Oedenrode, correspondentie van bisschop Diepen met pastoor Van Erp. Sint-Oedenrode, parochiearchief H. Martinus: bescheiden betreffende Sint-Oda, onder meer uit 1584, 1776 en 1907; hs. A.C. Brock, Beschryving der Vryheid St.Oden-Rode, Behelzende verhandeling der merkwaardighede en gewichtigste gebeurtenissen van dit dorp, 2 dln. (St.-Oedenrode 1832) dl. 1, p. 1-10; dl. 2, p. 14-15; hs. A.J. van Erp, Notamina de Historia et Vita S. Odae deque Cultu Ejus hic et alibi. Oss, streekarchief Brabant-Noordoost, rayon Oss: oud-rechterlijk archief Oss, inv.nr. 50.
Tekstedities: J. Molanus, Natales Sanctorum Belgii & eorundem chronica recapitulatio (2e uitgave, Leuven: Ioannes Masius & Philippus Zangrius, 1595) f. 268v-269v; J. Ghesquierus & I. Thysius ed., Acta Sanctorum Belgii selecta, dl. 6 (Tongerlo: Typis Abbatiæ, 1794) p. 587-619, beschouwingen, 619-631, editie vita, 632-633, translatiebericht; Missae propriae sanctorum dioecesis etc. ('s-Hertogenbosch: J. Coppens & Zoon, 1805); Officia propria sanctorum dioecesis etc. ('s-Hertogenbosch: J. Coppens & Zoon, 1807) p. 10, 67-68; Officia propria sanctorum dioecesis Buscoducensis etc., 2 dln. (Sint-Michielsgestel: Instituut voor Doofstommen, 1852) dl. 1, p. 2, 3-5; Gilles d'Orval, Gesta episcoporum Leodiensium, J. Heller ed., in: Monumenta Germaniae Historica. Scriptores XXV (Hannover 1880) p. 44, r. 26-28, p. 45, r. 31, p. 91, r. 39-41; Vita Landibert episcopi Traiectensis vetustissima, B. Krusch ed., in: Monumenta Germaniae Historica. Scriptores rerum Merovingicarum VI (Hannover 1913) p. 375-376; A.F.O. van Sasse van Ysselt ed., Beschrijving der Meierij van 's-Hertogenbosch door Philips Baron van Leefdael ('s-Hertogenbosch 1918) p. 26-28; J.M.D. Cornelissen ed., 'Verslagen over den toestand van het vicariaat 's-Hertogenbosch in de tweede helft der zeventiende eeuw', in: Bossche bijdragen 11 (1931-1932) p. 42; A.M. Frenken ed., Documenten betreffende de kapittels van Hilvarenbeek, Sint Oedenrode en Oirschot ('s-Hertogenbosch: Provinciaal Genootschap, 1956) p. 93-161; J. Van der Straeten, 'Sainte Ode, patronne de Sint-Oedenrode', in: Analecta Bollandiana 76 (1958) p. 65-117, 65-88 inleiding, 89-117 volledige tekst van de 'Vita Odae'; W. Heesters (vertaler), 'Sint Oda, door Godefridus van Rode', in: Heemschild 5 (1971) p. 1-24; H.P.H. Camps ed., Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, dl. 1, 2 bdn. ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1979) p. 208-209, nr. 136, d.d. [eerste kwart dertiende eeuw, na 1207]; 241-242, nr. 166, d.d. 1232 [9 april - 2 april 1233]; 308-310, nr. 230, d.d. 1248 [17 april - 3 april 1249]; 326-327, nr. 247, d.d. 13 april 1253; 433-434, nr. 344, d.d. 15 april 1274; J.G. Kruisheer ed., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, dl. 2 (Assen-Maastricht: Van Gorcum, 1986) p. 82-83, nr. 482, d.d. 22 maart 1229; 106-107, nr. 503, d.d. 2 mei 1230; M. Carasso-Kok ed., Repertorium van verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1981) p. 74-75, nr. 66; A.H.P. van den Bichelaer, Het notariaat in Stad en Meijerij van 's-Hertogenbosch tijdens de Late Middeleeuwen (1306-1531). Een prosopografisch, diplomatiek en rechtshistorisch onderzoek (onuitgegeven dissertatie; Amsterdam: VU, 1998) Bijlage II, nr. 236.6.
Literatuur: J.B. Gramaye, Taxandria, in qua Antiquitates etc. (Brussel: Rutger Velpius, 1610) p. 72-73; Aub. Miraeus, Fasti Belgici et Burgundici (Brussel: J. Peperman, [1622]) p. 701; P. Ribadineira & H. Rosweydus, Generale legende der heylighen etc., dl. 2 (Antwerpen: H. Verdussen, 1686) p. 527; [S. Hanewinkel], Reize door de Majorij van 's Hertogenbosch in den jaare 1798-1799 (in Brieven), dl. 2 (Amsterdam: Saakes, 1799-1800; fotogr. herdr.: Schiedam: Interbook, 1973) p. 108-110, 198-199; A.C. Brock, Historische beschrijving van de Meierij. Handschrift vervaardigd in de jaren rond 1825 (Schijndel: streekarchief, 1978; facsimile van A.C. Brock, De Stad en Meyerij van 's Hertogenbosch of derzelver beschryving. Tweede Afdeeling) p. 144-158; Levens van de voornaemste heyligen en roemweêrdigste persoonen der Nederlanden, dl. 4 (Mechelen: Hanicq, 1829) p. 423-424; J.A. Coppens, Nieuwe beschrijving van het bisdom 's Hertogenbosch etc., 4 dln. ('s-Hertogenbosch: J.F. Demelinne, 1840-1844) dl. 3, p. 122-147; L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's Hertogenbosch, dl. 5 (Sint-Michielsgestel: Instituut voor Doofstommen, 1876) p. 317-320, 1034-1037; A.C.J. van der Kemp, 'De bedevaarten onzer landgenooten', in: Studiën en bijdragen op 't gebied der historische theologie 4 (1890) p. 12-13, 65; J.A.F. Kronenburg, Neerlands heiligen in vroeger eeuwen, dl. 1 (Amsterdam: Bekker, 1898) p. 179-194; Jan Kalf, De katholieke kerken in Nederland (Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, 1906) p. 406-407; L. van der Essen, Etude critique et littéraire sur les Vitae des saints mérovingiens de l'ancienne Belgique (Leuven-Parijs 1907) p. 191-197; A.J. van Erp, Bij de consecratie der St. Martinuskerk met St. Odakapel te St. Oedenrode door Mgr. Arnoldus Franciscus Diepen (Boxtel: Wilhelm van Eupen, 1915); A.J. van Erp, 'De relikwieën van St. Oda', in: Bossche bijdragen 2 (1918-1919) p. 329-331; A.J. van Erp, Devotieboekje ter eere van de H. Oda, patrones tegen oogziekten (Boxtel: Wilhelm van Eupen, 1920; gewijzigde herdr. onder de titel Devotieboekje ter eere van de H. Oda, patrones tegen oogziekten, vermeerderde uitgave bij het 12e. Eeuwfeest ('s-Hertogenbosch: Drukkerij 'Taxandria', 1926; 2e dr., Veghel: Boekdrukkerij Gebrs. L. & M. Bek, 1932); A.J. van Erp, 'De processiën naar St. Oda', in: Sint-Jansklokken 1 (1923) p. 495, 514, 521-522; A.J. van Erp, 'De H. Oda', in: Sint-Jansklokken 1 (1923) p. 543-544; A.J. van Erp, Het twaalfde eeuwfeest van St. Oda's dood 726-1926 (Veghel 1923); A.J. van Erp, 'Het Sint-Odakapittel', in: Sint-Jansklokken 2 (1924) p. 223-224, 235; A.J. van Erp, 'De H. Oda', in: Sint-Jansklokken 2 (1924) p. 555; Officiëel programma van het 12e eeuwfeest van St. Oda's dood 726-1926 te St. Oedenrode ('s-Hertogenbosch: Drukkerij 'Taxandria', [1926]); 'Het twaalfde eeuwfeest van St. Oda', in: Katholieke Illustratie 60 (1925-1926) 429, 441, 484, foto's; A.R.M. Mommers, St. Oedenrode van oude tijden tot heden (Veghel 1928); J. Cunen, 'Bedevaarten, opgelegd in een testament te Oss, van 1561', in: Sint-Jansklokken 8, nr. 362 (1929) p. 667; J.R.W. Sinninghe, Noord-Brabantsch sagenboek (Scheveningen: 'Eigen Volk', [1933]) p. 212-213; H. Vermeulen, 'Nog iets over St. Oedenrode', in: Ons geestelijk erf 8 (1934) p. 290-309; H. Vermeulen, 'Weten we iets van S. Oda? Het positieve gedeelte', in: Ons geestelijk erf 9 (1935) p. 61-88; P.C. Boeren, 'Rolduc en Sint Oedenrode', in: Rolduc's Jaarboek 31 (1951) p. 84-86; A.M. Frenken, 'De nieuwse Sint Oda-legende', in: Bossche bijdragen 22 (1953-1955) p. 97-115; A.M. Frenken, 'Sancta Oda Rodensis', in: Bossche bijdragen 24 (1958-1959) p. 188-196; L. Bieler, 'Oda', in: Lexikon für Theologie und Kirche, dl. 7 (Freiburg im Breisgau: Herder, 1962) kol. 1093; W.H.Th. Knippenberg, Kultuurhistorische verkenningen in de Kempen III. Oude pelgrimages vanuit Noord-Brabant (Oisterwijk: Stichting Brabants Heem, 1968) p. 67-69; W. van Rooij, Sint-Oedenrode. Het dorp van Mgr. Bekkers (Sint-Oedenrode 1968); M. De Vuyst, 'Oda di Sint-Oedenrode', in: Bibliotheca Sanctorum, 12 dln. (Rome: Città Nuova, 1961-1969) dl. 9, kol. 1093-1096; P.G. Bins, Prisma toeristengids. Zeeland Brabant Limburg (Utrecht-Antwerpen: Het Spectrum, 1972) p. 315-316; W. Heesters & C.S.M. Rademaker, Geschiedenis van Sint-Oedenrode (Tilburg: Stichting Zuidelijk Historisch Contact, 1972); W. Heesters, Sint-Oedenrode. Zwerftocht door een boeiend verleden (St. Oedenrode: Heemkundige Kring De Oude Vrijheid, 1981); Willy Steurs, 'L'utilisation d'une source hagiographique discréditée: la "Vita s. Ode virginis" de Sint-Oedenrode', in: Acta Historica Bruxellensia, dl. 4 (Brussel 1981) p. 129-145; W. Heesters, 'De Oda van Sint-Oedenrode, vrome legende of boerenbedrog', in: Brabants heem 35 (1983) p. 74-78; J.W.M. Peijnenburg, 'Kerkelijk leven in de 13e eeuw', in: Sint-Oedenrode 750 jaar stadsrechten. Symposium, september 1982 (= Heemschild 16 (1984) nr. 4) p. 95-99; B. van Lieshout, 'Martinuskerk 75 jaar!!', in: Heemschild 25 (1991) p. 7-10; Bep van Lieshout, 'De Odakapel op het St. Martinuskerkhof', in: Heemschild 25 (1991) p. 108-122; N. Koomans, 'Granpré Molière, architect van de St. Odakapel', in: Heemschild 26 (1992) nr. 1, p. 1-2; B. van Lieshout, 'Een aantal Rooise processievaandels', in: Heemschild 26 (1992) nr. 4, p. 7-14; W. Steurs, Naissance d'une région. Aux origines de la Mairie de Bois-le-Duc. Recherches sur le Brabant septentrional aux 12e et 13e siècles. Académie royale de Belgique. Mémoire de la Classe des lettres. Collection in-8º, 3e série tome 3 ([Bruxelles]: Académie royale de Belgique, 1993) p. 212-213; A.B. Mulder-Bakker, 'Woudvrouwen. Ierse prinsessen als kluizenaressen in de Nederlanden', in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis 20 (1994) p. 1-23; Theo de Jong, De stoffelijke overblijfselen van Sint Oda (intern rapport visitatie 23 maart 1996); A.-J. Bijsterveld, 'De kam van Sint Oda. Een bijzondere liturgische kam uit de kerkschat van Sint-Oedenrode', in: Brabants heem 48 (1996) p. 81-89; R. van Loenen, 'Johannes Gielemans (1427-1487) en de heiligen van de Brabanders', in: A.B. Mulder-Bakker & M. Carasso-Kok ed., Gouden legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden (Hilversum: Verloren, 1997) p. 139-149; N. Arts, 'Het St.-Oda-bergje in St.-Oedenrode. Resultaten van een booronderzoek', in: Nieuwsbrief archeologie Kempen- en Peelland 1 (1997) nr. 4-5, p. 2-5; L.C.B.M. van Liebergen & W.P.C. Prins ed., Sanctus. Met heiligen het jaar rond (Uden: Museum voor religieuze kunst, 1997) p. 69-71; R.W.A.M. de Visser & W.W. van Rooij, De mantel van Sint Maarten. De bouw en restauratie van de Sint-Martinuskerk in Sint-Oedenrode (Sint-Oedenrode: Bestuur van de Sint-Martinusparochie, 1997); Ludo Jongen, Heiligenlevens in Nederland en Vlaanderen (Amsterdam: Bert Bakker, 1998) p. 162-164; M. Dillo, 'De schenking van Ro(n)trudis aan de kerk van Sint Oda. Een diplomatisch onderzoek van een vermelding', in: Feestbundel J. Kruisheer; Sem Peters, 'De Odaberg en de burcht in Sint-Oedenrode', in: Brabants Heem 61, 2 (2009) p. 37-47; Els Kloek (red),1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis(Nijmegen: Vantilt, 2013) p. 16-17; Jan Peeters, 'Alles is Oda in Sint-Oedenrode', in: Katholiek Nieuwsblad, 6 september 2013, p. 12-13; Ad Maas, 'Een mysterieus handschrift', in: Devotionalia 41 (2022) p. 160-164 [over handschrift Brox/Brock inzake Oda].
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Sint-Oedenrode; Meertens Instituut volkskundige vragenlijst 64b (1993); informatie van Richard de Visser in 1997.

  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.
 
<<< /a>