Utrecht, O.L. Vrouw ter Nood Gods

Cultusobject: O.L. Vrouw ter Nood Gods Open Street Maps
Datum: Geen specifieke datum
Periode: 14e eeuw (?) - 1579
Religieuze context: Christelijk
Locatie: Parochiekerk van O.L. Vrouw (Maria minor; Buurkerk; thans N.H.)
Adres: Buurkerhof 10, 3511 KC Utrecht
Gemeente: Utrecht
Provincie: Utrecht
Bisdom: Utrecht
Samenvatting: De Mariaverering in de oudste stadsparochie van Utrecht heeft waarschijnlijk al vanaf de stichting in de 10e eeuw een bijzondere plaats ingenomen. Maar we vernemen pas sinds het einde van de 14e eeuw van een beeld van de Maagd Maria ter Nood Gods dat door zijn 'miracelen' pelgrims aantrok. Om onbekende redenen verflauwde de belangstelling nog voor de komst van de reformatie. Na de afbraak van de O.L. Vrouwekapel in 1586 werd elke herinnering aan dit wonderdadige Mariabeeld weggevaagd.
Auteur: Huib Leeuwenberg
Illustraties:
Topografie - De stichting van de Buurkerk wordt op grond van de door Haakma Wagenaar in 1933 verrichte opgravingen gesteld op de 10e eeuw. Zij was vanaf het begin toegewijd aan Maria en werd later, ter onderscheiding van de kapittelkerk van St. Marie, Maria minor genoemd. Als oudste stadsparochie, waarvan de drie andere parochiekerken van Utrecht zijn afgesplitst, fungeerde de Buurkerk als de officiële kerk van de stad. De magistraat trad op als kerkmeester en bezat er haar eigen kapel, de Raadskapel. De stadsbanier werd er bewaard en in 1481 werden de vaandels van de verslagen Hollanders als eerbetoon aan Maria, die de overwinning zou hebben bewerkstelligd, triomfantelijk opgehangen boven het altaar van O.L. Vrouwe ter Nood. Volgens Haakma Wagenaar moet dit O.L. Vrouwealtaar worden gesitueerd links van de triomfboog van het hoogaltaar in het noordelijk transept, in de as van de linker zijbeuk.
- In verband met een grondige verbouwing van het schip werd het altaar in 1447 een stukje naar links verplaatst, zodat het opnieuw in het verlengde van de verbrede linker zijbeuk kwam te staan. Omdat ook de kerkvloer bij deze verbouwing werd verhoogd werden twee 'voetscamel [voetenbanken] gemaect, een voir dat Hoge autair en dat ander voir dat Onser Vrouwen outair'. Deze situering komt overeen met de omschrijving in de stichtingsbrief van de broederschap van de Poorten des Hemels uit 1495, waar van het altaar wordt gezegd dat het staat 'int cruyswerck aen die noertsijde'.
- Tot 1500 heeft het O.L. Vrouwealtaar ter Nood Gods hier zijn vaste plek gehad. Kort daarna werd een aanvang gemaakt met de bouw van een geheel nieuwe O.L. Vrouwekapel. Deze verrees tegen de linker, noordelijke muur van een geheel nieuw koor, gewijd aan O.L. Vrouw. Dit nieuwe koor sloot aan op het hoogkoor in noordelijke richting. Met het oog op de daarmee samenhangende bouwactiviteiten werd in 1500 het altaar van het smedengilde, dat tegen de noordelijkste pijler van het transept was opgesteld en de voorgenomen bouw in de weg stond, verplaatst naar de Raadskapel. In 1503 werd begonnen met de eigenlijke bouwactiviteiten. Hoewel de kapel sindsdien weer is gesloopt zijn wij dankzij de rekeningen over de constructie van het O.L. Vrouwekoor en kapel goed ingelicht. In 1512 waren koor en kapel gereed, en werd het O.L. Vrouwealtaar gewijd. Er kwam een ijzeren hek voor het koor, waarvoor Lubbert de smid het oude hek voor het altaar verlengde. Pas 10 jaar later, in 1522, werd de scheidsmuur tussen het hoogkoor en O.L. Vrouwekoor (oorspronkelijk de noordelijke buitenmuur van het hoogkoor) weggebroken. Dit was uitgesteld om de bekende kluizenares en toentertijd hoogbejaarde zuster Bertken, die aan de andere zijde haar 'huisken' had, niet te storen.
- Na de overgang van Utrecht tot het calvinisme werd de Buurkerk door het stadsbestuur ter beschikking gesteld van de gereformeerde gemeente (1579). De O.L. Vrouwekapel verloor haar functie en was overbodig geworden. Toen bleek dat zij in de weg stond voor de beoogde aanleg van een doorgaande straat aan de oostzijde van de kerk (de huidige Choorstraat) werd zij, samen met het hoogkoor en de aan de zuidzijde daarvan gelegen H. Kruiskapel, in 1586 afgebroken om ruimte te creëren. In het plaveisel van de Choorstraat is de omtrek van het O.L. Vrouwekoor en de twee andere koren in afwijkende steen weer aangebracht.
Cultusobject - Van het Mariabeeld, voorwerp van de bijzondere devotie van de pelgrims, zijn geen beschrijvingen overgeleverd. Aangenomen kan worden dat Maria het Jezuskind in haar armen hield, want in de kerkrekening uit 1504-1505 wordt, binnen een opsomming van sieraden die aan het beeld geschonken werden, vermeld dat Jezus 'een cleyn pater noster, myt een Agnus Dei' krijgt en O.L. Vrouw 'een coralen pater noster myt een agnus Dei', om om de hals te hangen 'als men omdraget'. In 14e-eeuwse aflaatbrieven vanaf 1380 wordt gesproken over 'het beeld van de allerheiligste en allerzoetste Maagd Maria', dat in de volksmond als de Maagd Maria ter Nood Gods bekend stond. Over de maker van het beeld of van de tijd waarin het is vervaardigd, tasten we volledig in het duister.
- Een inventaris van de 'kleinodiën' van de Buurkerk uit 1401 noemt een 'stenen beelde van onser vrouwen mit een sulveren croen', maar het is onzeker of hiermee het beeld van O.L. Vrouw ter Nood Gods is bedoeld of dat op het altaar van O.L. Vrouw in het kraambed ('in puerperio'). Beide altaren bezaten volgens een soortgelijke inventaris uit 1414 behalve twee altaardwalen een beeld voorzien van een kroon. In het visitatieverslag van 1569 wordt evenwel geen melding gemaakt van een beeld noch van enige bijzondere verering, maar daar werd door de visitator ook niet expliciet naar gevraagd.
- Het zilveren O.L. Vrouwebeeld 'Inde son', dat door kerkmeesters en koster van de Buurkerk in 1578 wordt genoemd in de door hen opgemaakte inventaris van het in de Buurkerk aanwezige zilverwerk en dat tussen de 6 en 7 'merck' woog (1 mark = 8 ons), was volgens Muller het kostbaarste ornament van de Buurkerk. Volgens hem gaat het hierbij om een ander beeld dan het grote beeld van O.L. Vrouw in de Zon, dat voor het koor hing en dat door de beeldenstormers werd neergehaald en vernield. Maar ook hier is niet zeker of het cultusbeeld van Maria ter Nood Gods wordt bedoeld. Gezien de toevoeging 'Inde son' is dat niet erg waarschijnlijk. Het miraculeuze beeld heeft voor zover bekend de reformatie niet overleefd.
Verering Aflaten en broederschappen
- Voor het eerst vernemen wij van een bijzondere verering van O.L. Vrouw ter Nood Gods in een aflaatbrief verleend door Folker, wijbisschop van Utrecht. Aan allen die de mis op zaterdagen en op de feestdagen van Maria alsmede op de dinsdag na Pasen (wijdingsdag van het O.L. Vrouwealtaar) bijwonen, wordt een aflaat van 40 dagen toegekend. Uit deze aflaatbrief en de latere bevestigingen uit 1381, 1384 en 1394 blijkt ook dat in 1380 of kort daarvoor door enkele geestelijken en leken een broederschap ter Nood Gods is opgericht ter vermeerdering van de Mariadevotie onder de gelovigen. Daartoe liet zij iedere zaterdag een gezongen mis opdragen voor het Mariabeeld ter Nood Gods.
- In de aflaatbrieven zelf wordt geen toespeling gemaakt op het wonderdadige karakter van het Mariabeeld, maar in een ongedateerde suppliek van de stadsmagistraat aan de paus uit 1410 (volgens Kronenburg: 1387) wordt van het beeld in de Buurkerk verhaald dat het vele mirakels heeft bewerkstelligd: 'God verricht [hier] wegens de verdiensten van de genoemde Maagd vele wonderen, daarom stroomt het volk uit deze en gene streken, aangevuurd door een ijverige devotie, in drommen naar dit [beeld]' ('deus propter merita dicte virginis miracula plura facit propter quod populus illarum partium zelo devotionis accensus crebrius confluit ad eandem'); en 'De missen in de aanwezigheid van het beeld in het voornoemde godshuis worden dikwijls bezocht door een niet onbeduidende volksmenigte' ('missas in presentia ymaginis antedicte aedui [...] ad quas non mediocris populi convenit multitudo frequenter').
- De broederschap van de Maagd Maria ter Nood Gods was lange tijd de enige aan het altaar verbonden broederschap. Maar in 1495 werd door de beide pastoors en de kerkmeesters op hetzelfde altaar een broederschap van de Poorten des Hemels opgericht. Deze nieuwe broederschap, waartoe ook vrouwen als lid konden toetreden, mocht niet worden samengevoegd met de al bestaande, maar moest een afzonderlijke broederschap blijven met als doel de Mariaverering te bevorderen door iedere avond een Marialof, begeleid door zang en orgelspel, te vieren. Zij was in feite de institutionalisering van wat in de praktijk kennelijk al geschiedde. De rekeningen van de broederschap beginnen al in 1493 (ze zijn althans vanaf dat jaar bewaard gebleven) en tonen dat al voor de oprichting dezelfde devotionele activiteiten plaatsvonden. In de stichtingsbrief wordt expliciet melding gemaakt van 'een beeld van onser lieven vrouwen van veel miraculen' op het altaar van O.L. Vrouw ter Nood Gods.

Het wegen van pelgrims
- Uit de rekeningen van de kerkmeesters wordt duidelijk dat in Utrecht, zoals in vele andere bedevaartplaatsen, bij pelgrims het gebruik in zwang raakte zich te laten wegen en hun gewicht of een deel daarvan in tarwe als offergave aan de Maagd te schenken. Voor het eerst horen we hiervan in 1435, als de opbrengst 'van den weyte, daer hem de luden mede hebben laten wegen voer onser vrouwen' over een geheel jaar 75 gulden en 29 wit groot, wordt verantwoord. Aangezien dit de oudste bewaard gebleven rekening betreft en gezien de betrekkelijk hoge opbrengst mogen we aannemen dat het wegen als wijgeschenk toen al geruime tijd in zwang was. Naast inkomsten uit het wegen werden ook waardevolle voorwerpen aan de Maagd Maria geschonken, zoals gouden en zilveren ringen, zegels, sieraden, gespen en spelden, of vlas, wol of zijde, en zelfs 'quaet gelt' en 'gebroken zilver', dat door kerkmeesters werd omgezet in courant geld. In 1444 leverde Evert de bakker 1 mud tarwe voor het wegen van zijn dochtertje, welke vijf gulden, 24 wit en drie duiten opbracht. In hetzelfde jaar liet ook de abdis van het St. Servaasklooster zich wegen, de opbrengst bedroeg tien gulden en twaalf wit. Naar uit een post uit de rekening van 1507/1508 duidelijk wordt, werd het tarwe verkocht aan 'der kercken backer', maar voor een deel lieten kerkmeesters van het meel ook broden bakken, die bij bijzondere gelegenheden werden uitgedeeld. Vanaf 1499 wordt af en toe het aantal 'mandaten' (broden die op Witte Donderdag werden uitgedeeld) en 'weggen' (wigvormige tarwebroden), dat aan de 'scoelkynder' (1504) werd uitgereikt, aangegeven.

Terugloop en einde
- Vanaf 1500 trad een verschuiving op. Werden voordien zowel volwassenen als kinderen gewogen, vanaf dat jaar werd steeds meer melding gemaakt van het wegen van alleen kinderen. De inkomsten liepen plotseling sterk terug. Welke verklaring hiervoor kan worden aangevoerd valt moeilijk te zeggen. Concurrentie van andere Mariabedevaarten in de buurt (⟶ Amersfoort) zou een rol gespeeld kunnen hebben, maar ook een gewijzigde perceptie van bedevaarten in het algemeen aan de vooravond van de hervorming kan daaraan ten grondslag liggen. In 1514 worden voor het laatst inkomsten uit het wegen verantwoord. Kronenburg vermeldt (met verwijzing naar Dodt) dat in 1551 met Sacramentsdag een beeld van de H. Maagd werd meegedragen in de processie. Omdat dit beeld was versierd met een kostbare rozenkrans en een Agnus Dei, hebben we hier vrij zeker te maken met het cultusbeeld van de Buurkerk (zie boven de kerkrekening uit 1504-1505).
- Met de beide broederschappen moet het ook minder zijn gegaan. Weliswaar hebben ze tot het einde bestaan, maar in 1578 verklaarde Adriaan van Hinderstein, bode van de verschillende broederschappen in de Buurkerk, dat de O.L. Vrouwebroederschap ter Nood Gods geen ander zilver of goudwerk bezat dan een 'vergulde pais' (zilveren bordje voor de vredeskus). Nu is dat op zich geen bewijs, de vergulden kelk die de broederschap in 1414 nog bezat kan, zo zij nog bestond, even goed met opzet zijn verdonkeremaand. Maar de teruglopende inkomsten en geruisloze afbraak van het O.L. Vrouwekoor, waartegen geen protest werd gehoord, wijzen toch in die richting.
- In 1579 werd de Buurkerk ter beschikking gesteld aan de gereformeerde gemeente. Hiermee kwam definitief een einde aan de verering van O.L. Vrouw ter Nood Gods.

Bronnen en literatuur Archivalia: Utrecht, gemeentearchief: archief van de O.L. Vrouwebroederschap ter Nood Gods in de Buurkerk, bewaarde archieven, I, inv. nrs 187-189; archief van O.L. Vrouwelofbroederschap in de Buurkerk, bewaarde archieven, I, inv. nrs 192; archief van kerkmeesters der Buurkerk, bewaarde archieven, II, inv. nr 47.
Tekstedities: 'Oude kerkrekeningen', in: Magazijn voor Roomsch Katholijken ter verbreiding van nuttige kundigheden 13 (1847) p. 24-29; F.A.L. van Rappard en S. Muller Fzn. ed, Verslagen van kerkvisitaties in het bisdom Utrecht in de 16e eeuw (Amsterdam: Historisch Genootschap, 1911).
Literatuur: S. Muller Fzn., 'Inventaris van het goud- en zilverwerk der Utrechtsche geestelijke gestichten in 1578', in: Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht 7 (1879) p. 284-350; F.A.L. van Rappard, 'De rekeningen van der kerkmeesters der Buurkerk te Utrecht in de 15e eeuw', in: Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap 3 (1880) p. 25-224; L. van Rappard, 'Die bruederscap van der poerten des hemels gesticht Ao 1495 op O.L.V. avont assumptionis', in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 10 (1882) p. 1-10; H. VerLoren van Themaat, 'Visitatie der kerken ten platten lande in het sticht van Utrecht ten jare 1593', in: Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap 7 (1884); S. Muller Fzn., 'Eene middeleeuwsche kerspelkerk', in: Schetsen uit de middeleeuwen (Amsterdam 1900) p. 196-234; J.A.F. Kronenburg, Maria's heerlijkheid in Nederland, 8 dln. (Amsterdam: Bekker, 1904-1914) dl. 2, p. 219-220, 356; dl. 4, p. 246-247; dl. 6, p. 221-222; C.W. Wagenaar, 'De Buurkerk', in: Jaarboekje Herv. Gem. Utrecht (1928); Th. Haakma Wagenaar, De bouwgeschiedenis van de Buurkerk te Utrecht (Utrecht 1936); M.P. van Buijtenen en A.K de Meijer, 'Heiligen tussen Pierementen. Proeve van reconstructie en identificatie', in: Jaarboek Oud-Utrecht (1985) p. 9-61; J.G.J. van Booma, 'Het wegen van dopelingen, andere kinderen en volwassenen in onze kerkgebouwen, voor de Reformatie', in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie 40 (1986) p. 31-66; Th. Haakma Wagenaar, 'De bouwgeschiedenis van de Buurkerk', in: Restauratie vijf hervormde kerken in de binnenstad van Utrecht. Jaarverslag 1982, 1983, 1984 7 (Utrecht 1986) p. 147-183; W.H.P. Scholten, 'Heiligen op herhaling. Enkele muurschilderingen in de Utrechtse Buurkerk opnieuw beschouwd', in: Jaarboek Oud-Utrecht (1986) p. 33-61; Ada van Deijk, Middeleeuwse kerken in Utrecht (Zutphen: Walburg Pers, 1988) p. 40-41; Buurkerk Utrecht (Utrecht: Bureau voorlichting gemeente Utrecht, z.j.).
Overige bronnen: KDC BiN-dossier Utrecht-O.L.Vrouw ter Nood Gods

  naar het KDC, voor aanvullingen en commentaar.