Utrecht, Bernoldus (Benno, Bernulphus) |
||
Cultusobject: | Bernoldus (Benno, Bernulphus) | Open Street Maps |
---|---|---|
Datum: | 19 juli | |
Periode: | 14e eeuw - ca. 1700 | |
Religieuze context: | Christelijk | |
Locatie: | Kapittelkerk van St. Pieter (thans N.H.) | |
Adres: | Pieterskerkhof 3, 3512 JR Utrecht | |
Gemeente: | Utrecht | |
Provincie: | Utrecht | |
Bisdom: | Utrecht | |
Samenvatting: | De verering van Bernoldus of Benno, later beter bekend als Bernulphus, concentreerde zich op een plaats, de kapittelkerk van St. Pieter, waarin hij begraven lag. De heilige schijnt vooral te zijn aangeroepen door vrouwen die onvruchtbaar waren of problemen vreesden bij de aanstaande bevalling. Gedurende een korte periode is de praktijk van het wegen van kinderen met de Bernoldusverering verbonden geweest, evenals het offeren van speciale ringen. Na de reformatie kwam een einde aan de bedevaarten, maar onder de katholieke inwoners van de Republiek was de herinnering aan Bernoldus niet geheel verdwenen, zoals blijkt uit enkele bewaard gebleven getuigenissen over aan Bernoldus toegeschreven genezingen uit de 17e eeuw. | |
Auteur: | Huib Leeuwenberg | |
Illustraties: | ||
Topografie |
- De St. Pieterskerk, die in 1048 werd ingewijd, was de meest oostelijke van de vijf Utrechtse kerken. Het aan de kerk verbonden kapittel werd rijkelijk door Bernoldus begiftigd met landerijen, liturgische voorwerpen en kostbare codices. Er bestond duidelijk een bijzondere band tussen Bernoldus en het door hem gestichte kapittel. Dit wordt nog bevestigd doordat Bernoldus zich na zijn dood in 1054 liet begraven binnen de immuniteit van het kapittel van St. Pieter en niet, zoals de meesten van zijn voorgangers, in de kerk van Oudmunster. Aanvankelijk lag hij begraven op het kerkhof van het kapittel, maar later is zijn lichaam overgebracht naar een graf in het laagkoor, gelegen voor het koor boven de crypte. - Na de reformatie werd de St. Pieter aan de katholieke eredienst onttrokken. Na voor verschillende wereldlijke functies te zijn gebruikt werd zij in 1656 ter beschikking gesteld van de Waalse gemeente, die er ook anno 1996 nog haar diensten houdt. De oorspronkelijke kerk heeft ondanks de vele veranderingen in de loop der tijden haar romaanse karakter weten te behouden. De belangrijkste uiterlijke verandering onderging het gebouw als gevolg van de orkaan die op 1 augustus 1674 over de stad raasde. De twee zwaar beschadigde torens en een deel van het schip werden afgebroken en vervangen door een nieuwe gevel. - De gemeente Utrecht heeft de herinnering aan de heilige in de 20e eeuw doen voortleven in de St. Bernulfstraat in de buitenwijk Zuilen. |
|
Cultusobject |
- Volgens de traditie werd Bernoldus in 1027 bij ingeving door keizer Koenraad II tot bisschop van Utrecht benoemd. Op diens doorreis naar Utrecht, waar hij een einde wilde maken aan de twisten over de benoeming van een nieuwe bisschop, liet hij zijn hoogzwangere vrouw Gisela achter in Oosterbeek onder de hoede van de plaatselijke pastoor Bernoldus. Toen deze zich enkele dagen later in Utrecht aandiende om aan de keizer het heugelijke nieuws van de geboorte van een dochter te melden werd hij uit dankbaarheid door Koenraad ter plaatse tot bisschop benoemd. Dit door de meeste hedendaagse historici als legende beschouwde verhaal, dat voor het eerst opduikt bij Beka, verklaart de aan Bernoldus toegeschreven bijzondere krachten als beschermheilige van vrouwen die onvruchtbaar waren of problemen vreesden bij de aanstaande bevalling. In de postreformatorische bronnen is ook sprake van de genezing van kinderziekten en van kinkhoest in het bijzonder. Bernoldus heeft als bisschop van Utrecht (1027-1054) het kerkelijk leven in de stad Utrecht op krachtige wijze bevorderd. Hij was de geestelijke vader van het Utrechtse kerkenkruis met de domkerk als middelpunt. De andere kerken waren: de St. Pieterskerk in het oosten, de O.L. Vrouwkerk in het westen, de St. Janskerk in het noorden en de St. Pauluskerk in het zuiden. - Het eigenlijke cultusobject was het graf, waarvan voor het eerst sprake is in de rekening van de fabriekmeesters van St. Pieter in 1374, waar gesproken wordt van kandelaars die aan hoofd- en voeteneind zijn geplaatst. Of hier reeds het nieuwe graf in het laag koor is bedoeld is niet geheel zeker, dat de translatie rond deze tijd moet zijn uitgevoerd wel. Mogelijk wordt hierop zelfs gedoeld in een rekening van 1384/1385, waarin de kosten worden vermeld van 'het herstel van het graf van bisschop Bernoldus' ('ad reformationem sepulchri Bernoldi episcopi'). Beka (1350) spreekt met geen woord over een dergelijke verplaatsing, wat hij - zoals de kronieken na hem - zeker zou hebben gedaan, als deze op dat moment al had plaatsgevonden. Het graf van Bernoldus moet dus na 1350, mogelijk in 1384 of eerder overgebracht zijn naar het interieur van de kerk. - Op of bij het graf moet een beeld hebben gestaan. In 1386/1387 worden twee marken uitbetaald aan meester Jan van den Doem 'voor een beeld van bisschop Bernoldus' ('de ymagine episcopi Bernoldi'). Of deze meester Jan ook de maker van het beeld is geweest is niet met zekerheid te zeggen. Hoe dit beeld er heeft uitgezien onttrekt zich eveneens aan onze waarneming. Het zal in elk geval zijn gegaan om een staand beeld. In latere jaren zijn tenminste uitgaven geboekt voor een nieuwe staf van Bernoldus (1470), voor stofferen en vergulden van het beeld (1556) en voor een bloemenkrans op diens hoofd (1531). Van het beeld wordt na de reformatie niets meer vernomen. Het zal vermoedelijk in de verwarring na het verbod op de katholieke eredienst (1580) verloren zijn gegaan. - Over het lot van de verschillende Bernoldusrelieken na de reformatie, zie hieronder bij Verering. - Op 28 mei 1952 werd aan de voet van de kansel van de Pieterskerk, een meter diep in de bodem, de sarcofaag van Bernoldus, compleet met deksel, opnieuw gevonden en opgegraven. De kist bestaat uit een blok rode zandsteen, afkomstig uit de Vogezen, aan de buitenzijde onbewerkt, aan de binnenzijde met lijnen ingekrast. In de kist werd een uiteengevallen houten kistje aangetroffen dat daar in 1656 was geplaatst (zie onder Verering). De inhoud hiervan bestond uit resten van het gebeente van Bernoldus en fragmenten van zijn met gouddraad doorweven bisschopsmantel. Deze overblijfselen werden in een nieuw, eikenhouten kistje in de sarcofaag geplaatst. De sarcofaag, ongeveer 1300 kilo zwaar, werd overgebracht naar de apsis in de crypte, waar hij thans nog staat. |
|
Verering |
- R. Post heeft er op gewezen, dat Bernoldus aanvankelijk niet tot de heiligen werd gerekend en dus ook geen bijzondere verering kan hebben genoten. Een officiële canonisatie door de paus heeft dan ook nooit plaats gevonden. In de middeleeuwse annalen en kronieken, zoals de Annales Egmundani, wordt Bernoldus in tegenstelling tot de andere nationale coryfeeën als Willibrord, Bonifatius en Ansfried steevast opgevoerd zonder het epitheton 'sanctus'. Evenmin blijkt uit de door Post bestudeerde liturgische bronnen, zoals 15e-eeuwse missalen en getijdenboeken, iets van enige kerkelijke viering van Bernoldus' sterfdag (19 juli). In de manuscriptversies van het Martyrologium Usuardi komt Bernoldus niet voor, evenmin als in de gedrukte versie van 1568. Pas in een in 1625 te Venetië uitgegeven heiligencatalogus verschijnt zijn naam (aldus Van Buchel in 1642). Maar dat sluit niet uit dat al veel vroeger een officieuze 'heiligverklaring' plaatsvond als gevolg van een opkomende volksverering. De kroniekschrijver Heda spreekt in zijn Historia Episcoporum (voltooid omstreeks 1524, uitgegeven door Van Buchel in 1642) als eerste over 'Sanctus Bernulphus' (hij introduceert ook de versie 'Bernulphus'). Maar in de ongedrukte bronnen gaat de traditie nog veel verder terug. Blijkens de rekening van de fabriekmeester van St. Pieter werd hij reeds in 1374 als heilige vereerd met kandelabers, die geplaatst waren 'bij het hoofd en bij de voeten van de H. Bernoldus' ('ad caput et ad pedes beati Bernoldi'). Ook een Utrechtse bisschoppenlijst uit het midden van de 14e eeuw, door Muller in 1888 uitgegeven en gedateerd voor Beka, bevestigt dat ergens in de tweede helft van die eeuw de Bernoldusverering op gang is gekomen. Immers aan de naam van Bernoldus is het woord 'sanctus' (volgens Muller omstreeks 1390) toegevoegd. Dit gegeven ondersteunt de boven gedane veronderstelling dat de translatie van Bernoldus' lichaam naar het koor in 1384 of kort daarvoor moet hebben plaatsgevonden. - De Bernoldusverering, die aanvankelijk wellicht een meer algemeen karakter had (althans zich niet in vastgelegde cultusvormen manifesteerde), was niet gebonden aan bepaalde dagen. Daar de verering vooral een zaak was van zwangere vrouwen en jonge moeders ligt dat ook niet voor de hand. Evenmin is van processies met relieken of op de feestdag van Bernoldus iets bekend. Onder de heiligen en hun feestdagen, waarop processies met relieken (b.v. de H. Benignus) werden gehouden, wordt Bernoldus nooit genoemd. Onder de speciale liturgische diensten, waarvoor de organist en de koorzangers een extra betaling kregen, komen ze evenmin voor. Wel worden in de 16e eeuw betalingen verantwoord wegens een memoriedienst met vigilieviering en mis op Bernoldus' sterfdag (19 juli). Van speciale aflaten wordt niets vernomen. Het bevestigt slechts dat Bernoldus van kerkelijke zijde nog niet als een volwaardige heilige werd aangezien, maar dat hij als genezende wonderdoener bij het volk wel degelijk een zekere faam genoot. - Pas in de 16e eeuw wordt met zoveel woorden melding gemaakt van pelgrims. Gezien de motivatie die later duidelijk wordt, moeten dit individuele bedevaartgangers zijn geweest. Dat de devotie voor Bernoldus' graf al van oudere datum moet zijn geweest blijkt niet alleen uit de verplaatsing van zijn graf in de 14e eeuw, maar ook uit de aanwezigheid van speciale offerblokken voor Bernoldus ('ex trunco' en 'ex pixide Bernoldi'). Vanaf 1460 worden inkomsten geboekt uit giften die door de gelovigen in deze blokken werden gestort. Helaas zijn de rekeningen van 1426-1460 verloren gegaan, maar dat Bernoldus al eerder met giften werd vereerd bewijst een uitgavenpost uit 1422, waar sprake is van de reparatie van een offerkist 'midden in het koor aan het hoofdeind van Bernolds graf' ('pro reformatione ciste oblationum in medio chori ad caput sepulchri episcopi Bernoldi'). Het precieze verloop van deze offerandes is niet geheel duidelijk, daar er nog andere offerblokken in de kerk aanwezig waren en de inkomsten soms in één post werden verantwoord. Kinderpatroon - In de jaren tachtig van de 15e eeuw duiken de eerste verwijzingen op naar de rol van Bernoldus als beschermheilige van borelingen. Zoals door latere bronnen (Bockenberg) wordt bevestigd, waren het vooral vrouwen die onvruchtbaar waren of wier pasgeboren kinderen groeistoornissen vertoonden, die zich tot Bernoldus wendden. Vanaf 1483 wordt expliciet melding gemaakt van het wegen van kinderen. In 1515 wordt een weegschaal aangeschaft 'waarmee kinderen worden gewogen voor het graf van Bernoldus' ('qua ponderantur infantes ante sepulchrum sancti Bernoldi). Terzelfdertijd (1485) worden inkomsten geboekt van aan pelgrims verkochte zilveren ringen, die dezen hadden geofferd bij het graf van Bernoldus ('annulum ad sepulchrum Bernoldi oblatum'). Waarschijnlijk zijn incidentele schenkingen van een ring, waarvan aanvankelijk in de rekeningen sprake is, geleidelijk uitgegroeid tot een mode onder de pelgrims. Het kapittel heeft hierin een welkome inkomstenbron gevonden. Het wegen van kinderen verwijst naar de ook van elders bekende gewoonte (o.a. in de ⟶ Buurkerk te Utrecht) van het inlossen van een gelofte door betaling naar rato van het gewicht van een gezond geboren of genezen kind aan het beeld van de aangeroepen heilige. Maar hoe het ringenritueel zich precies afspeelde is niet zonder meer duidelijk. De ringen werden verkocht aan pelgrims, ongetwijfeld aan vrouwen die de voorspraak van Bernoldus inriepen. Mogelijk werden de ringen gedragen tijdens de zwangerschap en na een voorspoedige bevalling aan Bernoldus geschonken. Maar het is ook mogelijk dat ouders kinderen met groeistoornissen deze ringen lieten dragen om ze na genezing in de Pieterskerk bij het graf van Bernoldus te offeren. In dat geval zullen de ringen zijn 'gerecycled' (soms werd het zilver vanuit het kapittel beschikbaar gesteld). Het kan ook zijn dat het 'oblatum' van de ring of ringen slechts verwijst naar de aankoop door pelgrims, welke onder toezicht van fabriekmeesters was georganiseerd. Dezen bestelden de ringen bij een zilversmid 'voor de pelgrims aan het graf van Bernoldus' ('pro peregrinantibus ad sepulchrum Bernoldi'), of 'voor het gebruik bij het graf van Bernoldus' ('ad usum sepulchri Bernoldi'). In dat geval werden de ringen na aankoop door de pelgrims behouden. Hoe het ook zij, op het hoogtepunt van dit gebruik, in het tweede kwart van de 16e eeuw, werden jaarlijks rond de 20 ringen verkocht. In 1555 stokken de bestellingen van devotieringen bij de zilversmeden abrupt. Aan de inkomstenkant wordt voor het laatst melding gemaakt van ringen in 1563 (vgl. de Bonifatiusringen te ⟶ Dokkum, onder Materiële cultuur). - Op het eind van de 15e eeuw is de verering van Bernoldus zo ingeburgerd dat het kapittel in 1490 op de muurboog boven het (laag) koor waar Bernoldus was begraven, door Dirk Scaey een (verloren gegane) schildering liet aanbrengen met de HH. Petrus, Bernoldus (met de vier door hem gestichte kerken) en Andreas. Na de reformatie - Al voor de reformatie in Utrecht nam de belangstelling voor de Bernoldusverering af. Met het verbod op de katholieke eredienst in 1580 werd de verering aldaar onmogelijk. Het kapittel van St. Pieter werd net als de overige vier Utrechtse kapittels niet opgeheven, maar geseculariseerd, dat wil zeggen van zijn katholieke karakter ontdaan. Voortaan was de enige tegenprestatie van de leden van de kapittels (die de nieuwe leer moesten zijn toegedaan, al duurde het enige tijd voordat dit was bereikt) voor de niet te versmaden inkomsten uit hun prebenden de deelname aan het landsbestuur. Toch bleef ook daarna bij de katholiek gebleven inwoners van de Republiek de herinnering aan Bernold levend. Niet uitgesloten is dat de belangstelling werd geactiveerd door de ontdekking en opening van Bernoldus' graf in de St. Pieter in het jaar 1656, waarbij een aantal liturgische voorwerpen en resten van zijn doodskleding werden aangetroffen. Gedurende de week dat deze bij de secretaris van het kapittel thuis werden bewaard stroomden de gelovigen toe om ze als relieken te vereren. Een week later besloot het kapittel de stenen kist met de lichamelijke resten weer op zijn plaats terug te brengen (tot de opgraving in 1952, zie bij Cultusobject), maar de ring, pateen, kelk en staf in het archief te plaatsen. - In een aan de Hollandse Missie aangepaste uitgave van het Rituale Romanum uit 1657 (6e druk en opgenomen tot en met de laatste druk uit 1841) is een gebed (ziekenzegening) afgedrukt dat over zieken werd uitgesproken, waarbij met name de verdiensten van de H. Bernulphus worden gememoreerd. Enkele getuigenissen van wonderdadige genezingen op voorspraak van Bernoldus of Bernulphus (zoals toen zijn gangbare naam was geworden) uit die tijd zijn ons overgeleverd. In Gouda werd in 1662 het zoontje van de familie Segerman-Jacobs door tussenkomst van Bernulphus plotseling genezen van een dodelijke ziekte, waarvan een notariële verklaring werd opgemaakt in 1671, die door de Bollandisten is uitgegeven. En in 1688 verklaarde de Utrechtse pastoor en latere apostolisch vicaris Petrus Codde, dat vijf jaar tevoren Joanna Tibbel, die sinds vier maanden leed aan een hardnekkige hoest, 'blaffende als een hond', in een keer was genezen nadat zij driemaal uit het kelkje dat in Bernulphus' graf was aangetroffen, had gedronken. Het had enige moeite gekost het kapittel te overreden de relieken ter beschikking te stellen, maar uiteindelijk had zij toestemming gekregen het kelkje voor drie dagen te houden. In de verklaring van Codde wordt melding gemaakt van 'verscheyde wonderheeden' die al eerder door de relieken van Bernulphus waren bewerkstelligd, in het bijzonder door te drinken uit diens kelk. Het was dus niet de eerste keer dat het kapittel of zijn secretaris een dergelijk verzoek inwilligde. De weinig inschikkelijke houding van het kapittel doet vermoeden dat hieraan een financiële regeling ten grondslag lag. - Van de voorwerpen, die bij de opening van het graf in 1656 werden aangetroffen, zijn de kelk, pateen, ring en wat nog over was van de staf later terechtgekomen in het Rijksmuseum in Amsterdam. Zij zijn in bruikleen afgestaan aan Museum Catharijneconvent in Utrecht. Enkele relieken, stukjes kleed, het gebeente en het haar van Bernoldus werden door de kapittelsecretaris Houwert bewaard en door hem bij gelegenheid ter verering aan katholieken getoond. Zij zijn in handen van katholieken beland en in het begin van de 19e eeuw in een reliekkast gevat. In 1926 is deze kast in bruikleen gegeven aan het Aartsbisschoppelijk Museum in Utrecht, dat thans deel uitmaakt van Museum Catharijneconvent. In de 16e eeuw werd de reliekschat van het St. Janskapittel onder de katholiek gebleven kanunniken verdeeld. Daaronder bevonden zich een albe, stola en manipel die werden toegeschreven aan Bernulphus. Deze voorwerpen blijken echter een eeuw later te moeten worden gedateerd en kunnen dus niet aan Bernulphus hebben toebehoord. - Van een publieke verering na de 17e eeuw is niets bekend. De faam van Bernoldus als kerkenbouwer was echter nog levend genoeg om als inspiratiebron te dienen voor de oplevende belangstelling voor de kerkelijke kunst in de tweede helft van de 19e eeuw. In 1873 werd te Utrecht het St. Bernulphusgilde opgericht, dat een invloedrijk tijdschrift uitgaf onder de titel Het Gildeboek. |
|
Bronnen en literatuur |
Archivalia: Utrecht, Rijksarchief in Utrecht: archief St. Pieter, inv. nr. 191, rekeningen grote fabriekkamer 1370-1425, 1460-1580; archief Oud-bisschoppelijke Cleresie, inv. nr. 868, 9/19-12-1656, gedrukt in: Maandblad Oud-Utrecht (1947) p. 90; inv. nr. 662, 28-2-1688. Utrecht, universiteitsbibliotheek: P.C. Bockenberg, Acta pontificum Traiectensium [...] item abbates Egmondani (ca. 1614) hs 8* E 6. Tekstedities: Ioannes de Beka, Wilhelmus Heda, De Episcopis Ultraiectinis recogniti et notis historicis illustrati ab Arn. Buchelio (Utrecht 1643); W. Heda, Historia Episcoporum Ultraiectensium, ed. Arnoldus Buchelius (Utrecht 1642). Literatuur: J. Molanus [Johannes Vermeulen], Martyrologium Usuardi etc. (Leuven: Hier. Wellaeus, 1568); Pieter Corneliszoon Bockenberg, Catalogus et brevis historia pontificum Ultrajectensium, item catalogus et brevis historia antistitum Egmondanorum (Leiden: Ioannes Paetsius, 1586); Pieter Corneliszoon Bockenberg, Historiae Batavorum [...] cum catalogo omnium de rebus bataviae voluminum edendorum (Leiden: Fr. Raphelengius, 1592); J. Molanus, Natales Sanctorum Belgii et eorundem chronica recapitulatio (Leuven: I. Masius & Ph. Zangrius, 1595); Aub. Miraeus, Fasti Belgici et Burgundici (Brussel: J. Peperman, 1622) p. 435; H.F. van Heussen en H. van Rijn, Kerkelijke Historie en Outheden der Zeven Vereenigde Provincien (Leiden: Dirk Haak etc., 1726); C.T. v.d. B., 'De St. Pieters-kerk te Utrecht', in: Tijdschrift voor geschiedenis, oudheden en statistiek van Utrecht 4 (1838) p. 229-262; J.J. van der Horst, 'Onze patroon', in: Het Gildeboek. Tijdschrift voor kerkelijke kunst en oudheidkunde 1 (1873) p. 10-22; G.W. van Heukelum, 'De albe, stool en manipel van St. Bernulphus', in: Het Gildeboek. Tijdschrift voor kerkelijke kunst en oudheidkunde 2 (1877) p. 1-12; S. Muller Fzn., 'Drie Utrechtsche kroniekjes vóór Beka's tijd', in: Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap 11 (1888) p. 460-508; J.A.F. Kronenburg, Neerlands Heiligen in de Middeleeuwen, dl. 2 (Amsterdam: Bekker, 1899) p. 83-106; G.G. Calkoen, 'Het wegen van kinderen in kerken en de Utrechtsche St. Pieterskerk', in: De Navorscher 57 (1908) p. 452-455; R. Post, 'De H. Bernulfus', in: Het Gildeboek 13, afl. 2/3 (1930) p. 89-102; Haslinghuis, 'Sint Bernulphusgilde', in: Katholieke encyclopedie, dl. 4 (2e dr.; Amsterdam-Antwerpen: 'Joost van den Vondel'/Standaard, 1950) k. 711-713; A.M. van Akerlaken, De Pieterskerk te Utrecht. De best bewaarde vroeg-romaanse zuilenbasiliek in Nederland (Utrecht: S. Budde, 1954); P.C. Boeren, Maastricht Heiligdomsvaart. Schets van de geschiedenis der heiligdomsvaarten en andere jubelvaarten (Maastricht: Ernest van Aelst, 1962); Van Willibrord tot Wereldraad. Enige aspecten van het geestelijk leven in Utrecht door de eeuwen heen (tentoonstellingscatalogus; Utrecht: Aartsbisschoppelijk Museum, 1972); Utrecht en zijn middeleeuwse kerken (tentoonstellingscatalogus; Utrecht: Rijksmuseum Het Catharijneconvent, 1981); J.G.J. van Booma, 'Het wegen van dopelingen, andere kinderen en volwassenen in onze kerkgebouwen, voor de Reformatie', in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie 40 (1986) p. 31-66; Flip Delemarre, Ada van Deijk, Pieter van Traa, Middeleeuwse kerken in Utrecht (Zutphen: Walburg Pers, 1988) p. 36-37; Johanna Maria van Winter, 'Bisschop Bernold, afkomst en persoonlijkheid', in: Utrecht, kruispunt van de middeleeuwse kerk. Voordrachten gehouden tijdens het congres t.g.v. tien jaar mediëvistiek Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit te Utrecht, 25 t/m 27 augustus 1988 (Zutphen: Walburg Pers, 1988) p. 13-20; A.D.A. Monna, Zwerftocht met middeleeuwse heiligen (Amsterdam: Rodopi, 1988) p. 151-153; Louise E. van den Bergh-Hoogterp, Goud- en zilversmeden te Utrecht in de late middeleeuwen, 2 dln. (Den Haag 1990) dl. 1, p. 311-312, 323-325; J. Zuring, Over het wegen van zieken in de kerk en hun offergaven, bijlage van Devotionalia 9 (1990) nr. 52, augustus; F.X. Spiertz, De katholieke liturgie in de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende en achttiende eeuw (Nijmegen: KuN, 1992) p. 125-126, over de ziekenzegening in het Rituale contractum; E.A. Overgaauw, Martyrologes manuscrits des anciens diocèses d'Utrecht et de Liège. Étude sur le développement et la diffusion du Martyrologe d'Usuard, 2 dln. (Hilversum: Verloren, 1993); Ada van Deijk, Romaans Nederland (Amsterdam: Architectura & Natura Pers/Zodiaque, 1994). Overige bronnen: KDC BiN-dossier Utrecht-Bernoldus |
|
naar het KDC, voor aanvullingen en
commentaar. |